ÏIN KAMER EN TUIN!
KRONINGSFEEST VAN
DSJENGIS KHAN
Libellen, levende vliegtuigen
G
ZATERDAG 8 SEPTEMBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Beivogen Leven
Honderden heersers vielen voor
de heerser op hun knieën
Kijkjes in de Natuur
Toen vormde het zwaard zijn enig woord
T\ e jonge Temoedsjin verrichtte menige dappere daad en daar hij bovendien zeer
schrander was en nimmer woord brak, traden vele Mongolen in zijn dienst.
De besten onder hen gal hij de waardigheid van gekozen broeder en weldra werd
zijn kleine schaar door organisatie zó sterk, dat zij niets meer te vrezen had van de
altijd twistende Nomadenstammen rondom.
Toen bleek dat hij een geboren heerser was, die de hoofden der stammen met
onderscheiding behandelde, liepen vele van de stamhoofden naar hem over, omdat zij
zodoende meer kans op buit hadden, dan voorheen. Ook was hun veiligheid groter.
Het spreekt vanzelf dat de belangrijkste stamhoofden
de voortdurende groei van de macht van de jonge
Temoedsjin met lede ogen aanzagen. Doch toen zij de
aanval begonnen werden hun grotere legers door de rui
ters van Temoedsjin, die als een wervelwind en in een
nieuwe slagorde aan kwamen stormen, volkomen ver
nietigd.
Temoedsjin was zo verstandig hen, die hem eens ver
laten hadden na de dood van zijn vader, weer in genade
aan te nemen als ze tot hem kwamen om zich onder zijn
„soelde", zyn „teken", te scharen.
EEN van hen was Moenlik, een gewezen vriend van
zijn vader.
Toen deze trouweloze ontvangen werd zonder een
woord van verwijt, spande hij zich tot het uiterste in, om
zodoende zelf zijn oude zonde weg te wassen, Moenlik had
een zoon, Guktsjoe genaamd en deze was op zéér jonge
leeftijd al een beroemd Sjamaan. Guktsjoe voorspelde nu
dat de Eeuwige Blauwe Hemel besloten had een nieuwe
Khan aan te wijzen en dat elke Mongool weldra weten
zou wie dit zou zijn. Hij had slechts te luisteren naar de
stem van zijn hart!
TOEN dit woord bekend werd, scheen er een koorts
door de Mongolen te gaan. 's Avonds zaten ze bij
het kampvuur. De geur van brandende mest was om
hen. Zodra de sterren schenen, kwamen de vleugels van
hun fantasie.
Temoedsjin had hen van overwinning naar overwinning
gevoerd. Soms hadden ze met 10.000 man meer dan 40.000
vijanden verslagen! Temoedsjin had hun buit geschonken,
met grootmoedige hand. Temoedsjin zou stellig door de
Eeuwige Blauwe Hemel uitverkoren worden tot Khan!
Toen nu Moenlik hooide hoe de profetie van zijn zoon
werd opgevat, reed hij uit het ordoe van Temoedsjin naar
alle Mongoolse opperhoofden die in Centraal Azië woon
den, en deelde hun mee, wat zijn zoon had geprofeteerd.
Weldra was er een grote vergadering waarin Temoedsjin
tot Khan gekozen werd. Doch hij nam de waardigheid niet
aan en noemde kandidaten, ouder dan hij en edeler van
bloed.
Doch toen niemand de waardigheid aannam en allen
van mening waren dat Temoedsjin door de Eeuwige
Blauwe Hemel uitverkoren was, boog hij het hoofd en
liet toe dat er voorbereidingen werden getroffen voor een
gToot .kroningsfeest".
TOEN Temoedsjin deze waardigheid te beurt viel, was
hij 28 jaar. Wie zich voortaan tegen hem verzetten
zou, wie in opstand zou komen, zou niet alleen strij-
dentegen de aarde, doch ook tegen de hemel. Vreselijk
zou zo'n opstandeling worden gestraft!
Moenlik had Temoedsjin een belangrijke dienst bewe
zen. Daardoor was deze nu met zijn gestorven vader ver
zoend. En om dit aan al zijn volgelingen duidelijk te
maken, gaf hij aan Moenlik zijn eigen moeder tot vrouw.
En de Sjamaan Guktsjoe werd weldra het hoofd van
alle priesters der Mongolen en kreeg zodoende zeer veel
macht.
HET is het jaar 1206.
Aan de Onon is een tentenstad gebouwd zoals de
wereld nog nooit heeft gezien! Mijlen en mijlen
strekt het kamp zich uit.
In het midden van het kamp staat een grote witte tent,
van binnen met brokaat bekleed. De zuilen zijn met gou
den platen bedekt, de geweldige ruimte is volgepropt met
de meest waardevolle „prullen". Waardevol omdat ze van
goud of zilver zijn, of van kostbaar weefsel. „Prullen", om
dat ze door hun aantal en de slordige manier waarop ze
zyn opgetast, waardeloos lijken.
Straks, na de Koeriltai, de grote raadsvergadering, zal
de Khan al deze geschenken uit laten delen aan zijn
aanzienlijken. Dan zal hij echter geen Khan meer zijn,
doch Kha-Khan! Dan zal hij een naam dragen die nog
niemand gedragen heeft. Dsjengis Khan! Kha-Khan
betekent reeds heerser der heersers. Doch wat Dsjengis
Khan betekent weet eigenlijk niemand. Ja Guktsjoe, het
hoofd der priesters, die op een schimmel over de aarde
en door de Hemel rijdt, diè weet het! Hij weet alles eu
hij is onkwetsbaar. Naakt kan hij in de sneeuw gaan
liggen en het deert hem niet, weken achtereen kan hij
vasten en men kan niet zien dat hij magerder geworden
is! Gukstjoe, de Sjamaan, die zal weten wat Dsjengis
Khan betekent, doch hij zwijgt.
Hij heeft wel wat anders te doen dan het volk te woord
te staan. Hij verzamelt zich nu op het grote open plein
voor de witte tent, met de zijnen en alle voornamen, om
zo aanstonds de Khan uit te roepen tot Kha-Khan!
Vijftien jaar geleden profeteerde hij dat de Eeuwige
Blauwe Hemel weldra een held tot Khan verheffen zou.
Zijn profetie is in vervulling gegaan. En dank zij de
hulp van Temoedsjin nog menige profetie daarna!
Voor de grote tent hangt aan de ene kant de soelde,
(het veldteken van de Khan. Vier zwarte paardestaarten
hangen aan de hoeken, twee jakhoorns vormen de kroon.
Aan de andere kant is de toeg geplant, het witte stam-
vaandel, met de valk en de raaf er in.
DAAR treden de voornamen naar voren, onder aan
voering van Guktsjoe!Guktsjoe opent zijn mond,
Kijkt de Khan aan en deelt luide de wil van de
Eeuwige Blauwe Hemel mede!
Als hij roept: „Wij willen, wij verzoeken en bevelen dat
Gy heer en gebieder over ons allen zult zijn", roepen de
honderden mee!
De Khan zit onbeweeglijk. Voor hem is een muur van
onwankelbare trouw!Zo lang het duurt! Want
Guktsjoe deugt niet.
Hij voelt het duidelijk. Guktsjoe de priester, zoekt alléén
zichzelf. En hij, de nieuwe Kha-Khan zal een speeltuig
in zijn hand moeten zijn!
NIEMAND voelt Zijn gedachten. Hij zit daar als een
toonbeeld van macht en rust! Men smeekt hem de
waardigheid toch aan te nemen en dan verheft hij
eindelijk zijn stem. Hij vraagt hun of ze dan ook willen
komen als hij ze roept, of ze ook willen doden degenen die
hy aanwijzen zal!
Ja, ja, ze willen alles, als hij hun Kha-Khan slechts
zijn wil!
Wélk een vertoning! Slechts een bevestiging van be
staande macht!
„Dan zal van nu af mijn zwaard mijn enige woord
zijn!"
Toen vielen de honderden heersers voor de grote heer
ser op de knieën en zjj deden wa^het hoofd der priesters
deed: Vier maal bogen ze voor hem, en daarna werd hy
gehuldigd.
Zij heffen hem met troon en al op hun schouders en
dragen hem het plein rond. En het volk, dat al dagen
lang sterke dranken heeft bereid uit gegiste paardemelk
en koeiemelk, dromt te zamen en zinkt door de knieën!
De Kha-Khan! De Kha-Khan! De Eeuwige Blauwe
Hemel is nu nabij!
REIN BROUWER
VANDAAG staat er een griezel op
het programma. Neen, het zijn er
twee tegelijk, kijk ze eens vechten!
De een heeft de ander in zijn nek te
pakken. Wat een lelijk monster
We nemen het natuurlijk onmiddel
lijk op voor de zwakke broeder, die
door de ander zo wordt te grazen ge
nomen en we staan misschien al klaar,
handelend op te treden. Laten we ons
de moeite sparen, er is hier geen sprake
van moord met voorbedachten rade.
Ook is het geen aanranding op de
openlbare weg wat u hier afgebeeld ziet.
En mocht u menen, dat ik niet tot drie
kan tellen, stel u gerust, het zijn inder
daad 2 individuen, een vliegende libel
en een libel, die zo juist uit zijn eigen
huid is gekropen. Over de laatste twee,
dus de libel en de Iibellenhuid, wil ik
het nu eerst hebben.
Die huid is het bovenste spook, dat
aan een stuk rietstengel zit geplakt of
vastgehaakt met 6 poten. Het is niet
meer dan een lege huis, een dunne
schaal, waaruit het insect, dat libel
heet, maar nog andere namen draagt,
zoals glazenmaker, wrattenbijter, puis
tenbijter en nog meer van die mooie
bedenksels, waaraan wat je noemt een
bijgelovig tintje zit.
TOEN het dier nog in die huid zat,
was het een larve, dat wil zeggen
een onvolwassen insect, een water
bewoner tevens. Wie wel eens een schep
net door een stilstaand slootje of een
koeiendrinfcplaats heeft gehaald, en in
het gras, op de wal omgekeerd, weet
wel, dat er zich tussen al dat vluch
tend wriemelend gedierte ook vaak van
deze grauw-zwarte libellenlarven be
vinden, die, in een glas met water over
gebracht de aandachtige beschouwer
een tijdlang bezighouden. Want al zien
ze er niet aantrekkelijk uit, al zijn ze
niet mooi voor het oog, hoogst merk
waardig zijn ze toch zeker wel.
Misschien zijn uw kinderen er in de
afgelopen zomervakantie wel mee thuis
gekomen, maar dan is het u ontgaan,
dat zij in hun fles of glazen bak water
bewoners hebben gehuisvest, waarvan
de levensgeschiedenis, een roman kan
worden genoemd, in zakformaat welis
waar, maar compleet met ontknoping
en al.
DEZE larve leeft lange tyd in het
water, soms wel jaren lang. In die
tijd ontwikkelt hij zich van een
heel klein eitje tot een zespotig dier
van wel 5 om lang, dat zich met korte
rukbewegingen door het water beweegt.
Met de larven van andere insecten b.v.
van waterkevers, kokerjuffers en mug
gen, vormen zij een roverbende, die een
geweldige opruiming houdt onder let
terlijk alles, wat er in een sloot en plas
leeft en maar grijpbaar en eetbaar is.
Grijpbaar voor de vlijmscherpe kaken,
die bliksemsnel worden uitgeslagen zo
dra een plooi de veilige afstand niet in
acht heeft genomen. De vissers moesten
eens weten, wat een zware tol het vis-
senbroed jaarlijks moet betalen aan
deze vraatzuchtige larven. Zy zouden
heel wat vriendelijker spreken over
reigers, over Ijsvogeltjes en aalscholvers,
die immers zoveel van deze insecten
vangen en verslinden!
Wanneer zo'n vinnige vogelsnavel er
aan te pas komt, is het natuurt^ ge
daan met de toekomstige libel, maar
heeft de larve geluk, dan komt vast en
zeker voor hem het ogenblik, dat hij er
genoeg van krijgt, al maar onder water
te Zitten.
Dan ontwaakt er een drang in het
kleine wezen, het hogerop te zoeken,
dus kruipt het tegen een riethalm op
tot even boven de waterspiegel en laat
zich in zon en wind drogen en hard
worden.
Met zijn roversleven onder water
heeft hij nu definitief afgedaan.
Is het zover gekomen, gaat u er dan
maar bij zitten aan de waterkant: wat
|llllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll|||||||||||||!llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
UKTSJOE zweept reeds zijn mannen op. De bood
schap van de Eeuwige Blauwe Hemel is reeds nabij
Dat zij luisteren! Hij, de hoge priester zal hem zo
aanstonds uitspreken!
De Eeuwige Blauwe Hemel wil dat de Khan Kha-Khan
zal worden! En dat zijn naam Dsjengis-Khan zal worden!
Men roepe hem! Men smeke hem deze waardigheid aan
te nemen!
Als de Khan naar buiten treedt zien wij dat hij nog
in de kracht van zyn leven is! Hy heeft een heersersblik
gekregen en een heersershouding. Is hij dezelfde die
eens in een hol moest kruipen om aan zyn vijanden te
ontkomen?
Nu plaatst men hem op een zwart vilten kleed. Tien
tallen handen beuren het kleed op en zo zet men de
Khan op een met goud versierde troon. Die zit daar nu
roerloos en kijkt naar de voornamen, de honderden heer
sers daar voor hem, over wie hij heerser is! Of kijkt hy
naar de tienduizenden tenten daar voor hem?
Niemand weet het! Niemand behoeft het ook te weten,
want zyn wil zal wet zyn!
Erantlhis 'hyemalis plegen botanici dit
aardige knolgewasje te noemen; een
allerliefst plantje dat eigenlijk in elk
tiuintje aangeplant diende te worden.
U moet er de hovenier maar eens naar
vragen; de bollenkwekers hebben dit
goedje ook wel in voorraad en zij rang
schikken dat onder het zogenaamde
„bijgoed".
Deze winter-aoonieten voldoen in
vrijwel elke grondsoort en het aantrek
kelijke van dit plantje is: het bloeit in
het hartje van de winter en zo op een
afstand denkt men wel eens met boter
bloemen te doen te hebben, doch dan
boterbloemen van ongeveer vijf centi
meter hoogte en die dan bovendien in
januari al wel kunnen bloeien, doch
dan moet men het weer wel een beetje
mee hebben. In de afgelopen winter
bloeiden ze wel wat later, doch dat is
ook geen wonder; de vorst hield toen
WINTER-ACONIETEN
lang aan. Zélf heb ik ze al wel in
december in bloei gezien en dat was in
de Bloembollenstreek.
Deze kleine knolletjes moet men niet
alleen netjes naast elkaar op een perkje
poten; daar deugen ze niet voor. Ze
willen graag wel in gezelschap groeien
en ze kunnen ook wel dicht opeen ge
poot worden, doch strooi die knolletjes
voor het poten dan maar gewoon over
de grond en daar waar ze dan toevallig
neerrollen, kunnen ze ook gepoot wor
den. Zet ze maar op een diepte van
ongeveer zes centimeter en u behoeft
er verder niets aan te doen; bevriezen
zullen ze zeker niet. Ze verlangen wel
een voedzame grond en dat kan men
bereiken door voor het poten wat oude
mest onder te spitten; verse mest mag
men niet gebruiken, doch als de bodem
voldoende humus bevat, kan men ook
heel goed gebruik maken van de be
kende tuin- en gazonkorrelmest. Aco-
nieten verlangen een bijzonder plaatsje;
ze vinden het helemaal niet zo leuk om
in de felle zon te bloeien en te"groeien;
ze voldoen het best indien ze aan de
voet van een grote boom gepoot wor
den of tussen licht struikgewas. In het
gazon komen ze ook uitstekend in
groepjes tot hun recht, doch dan moet
ge mij wel beloven dat ze na de bloei
in het vroege voorjaar niet direct af
gemaaid worden; in dat geval behoeft
u op een verdere ontwikkeling niet te
rekenen. Hebben de plantjes het ech
ter naar de zin, dan zullen ze elke lente
ryker bloeien; ze vermeerderen zich
namelijk zelf door middel van jonge
broedbolletjes en ook door middel van
zaaien. Aconieten voldoen ook wel in
dien ze aan kleine groepjes in een rots-
tuintje gepoot worden; ze verlangen
daar dan echter ook een licht schaduw
plekje.
G. KROMDIJK.
u nu gaat zien, zult u niet licht verge
ten. Maar neem er een romannetje bij,
want onze larve heeft de tijd, alles gaat
volgens een vast plan. Nog beter: snydt
u de rietstengel af, neem hem mee en
zet hem thuis in een bloempot met
aarde (voorzichtig!), dan kunt u aller
lei dingen doen, terwyl de acrobaat
in het vizier wordt gehouden.
Ik héb er zelf met de kinderen (in de
tijd van hunsloothefhebbery) meer dan
eens bij gezeten en als het dan ging
spannen, werd mijn vrouw uit de keu
ken gehaald om van de wonderen mee
te genieten.
Want het gaat spannen!
DE huid op de rug van het d'ier
spant namelijk op het laatst zo
erg, dat ze openbarst met een
overlangse scheur en uit die scheur
gaat zich het volwassen insect losma
ken. Loswurmen, loswringen! Een
zwaar karwei, want telkens zien we de
boeienkon'ing een hele poos uitrusten,
maar tensTotte verloopt het proces toch
naar wens en komt stukje bij beetje
het libellen'lichaam te voorschijn, eerst
de kop met de twee bolle ogen en dan
zes dunne sprietelpoten.
Weer een half uur rusten en dan
komt het allermerkwaardigste, als het
insect zich heeft losgewrikt tot op het
•achterlijf na. Dan geeft het n.l. een
nummertje gymnastiek weg, eerste klas!
Handen los van de ringen, achterover-
zwaaien met het hoofd omlaag en de
voeten in de ringen! Goed zo libellula!
Nu onderdehand je slanke lijf losma
ken uit het knellende harnas, weer
omhoog zwaaien, vastpakken aan je
vroegere lege kop enlos is-ie!
DIT is de tekening: de libel, vast
geklampt aan eigen lege huls. de
vleugels nog ineengedrukt en in
de richting van het lichaam gestrekt.
Dit gaat nog allemaal veranderen. Die
vleugels moeten drogen en spannen, de
vleugeladeren moeten worden gevuld
met lucht en met insectenbloed en ze
moeten haaks komen te staan op het
lichaam, het dunne, uit ringen opge
bouwde libellenlyf, dat straks, na enige
uren. met die vleugels, het ranke vlieg
tuig zal vormen, dat, startklaar, bij de
minste aanraking rrrrt! met een lichte
ritseling er vandoor gaat.
Laten de 20e eeuwse vliegtuigbouwers
nu maar eens ky'ken naar dit insect,
omhoog gekropen uit een gore sloot en
in weinige uren getransformeerd tot
een miniatuurvliegtuig, eenvoudig van
bouw, maar zo perfect geconstrueerd,
dat het produkt van mensenhanden er
maar een pover figuur bij slaat. Wat
een beginselsnelheid al dadelijk bij het
over de bloeiende tuin wegschieten,
wat een wendbaarheid bij het flitsende
jagen achter de prooi (vliegen, kevers
en vlinders), wat een evenwicht by het
stilstaan in de lucht of het zich even
neerzetten op een uitstekende tak, als
de prooi door de sterke kaken wordt
vermalen.
IHet mooist zijn de libellen boven een
vij ver, als ze in gezelschap van tiental
len soortgenoten, alle verschillend van
kleur en tekening, over de stille water
spiegel heen en weer zwenken met in
het zonlicht iriserende vleugels.
ZONLICHT? Dat was even een ver
gissing. Er ruist namelijk een
plensbui, de twintigste vandaag.
Het kan ook de dertigste zijn. Vandaag
dus geen kans meer op libellen in de
tuin. Maar misschien morgen, of over
morgen? En we krijgen toch nog bijna
een hele maand september! Wie weet
wat een zon en wat een libellen die ons
nog levert!
SJOUKE VAN DER ZEE.
MALLE GEVALLEN
In Frankfort was de pianist Heinz
reeds meer dan 400 uur onafgebro
ken aan het pianospelen. Hiermede
was het wereldrecord verbeterd.
Arntz hoopte het nog langer uit te
houden. Hij dronk wat mineraalwa
ter en at rijkelijk veel. Een „assisten
te" hield hem wakker, maar hij
speelde vaak met gesloten ogen.
Naar verluidt zal Arntz het piano
spel na deze krachttoer geheel vaar
wel zeggen.
Meneer Frank Richards in New York
had een overtreding begaan en niet
zo'n kleintje ook. Hij had namelijk
een haan los laten lopen. Stel je
voor. Toen Richard in het beklaag
denbankje stond, vertelde hy, dat
hij de haan bij zyn laatste zondagse
maal had opgepeuzeld. De rechter
zei: „Geen oewjjs, geen zaak. Vrij
gesproken! Volgende zaak!"