Een Zoeklichtv
Honderd jochies uit Grassano
buitelden van geluk
ZO KAN HET NIET ALTIJD BLIJVEN J
Veel van wat Carlo Levi schreef
is echter nog realiteit
'ia Jaargang no. 36
l i
ëiaÊÊm
Zaterdag 8 september 1956
Als er m
Als er over de tegenwoordige tyd
wordt gesproken over de hoogcon
junctuur of de werkgelegenheid,
dan horen wij vaak zeggen: „Maar
zo als het nu is, kan het niet altijd
blijven". En wij zien hoe er velen
zijn, dde naar een vaste en zekere
baan zoeken, om, als de tijden eens
anders worden, zekerder van hun
levensonderhoud te zijn. Eigenlijk
Is het een wonderlijke geschiedenis.
De sociale zekerheid is vooral in
West-Europa belangrijk toegeno
men; de armoede is zeer vermin
derd, en de sociale voorzieningen
maken het leven veel minder af
hankelijk van ziekte en werkloos
heid. En tóch is er een vage angst.
Niet alleen vrees voor een derde
wereldoorlog, voor het eens ge brui-
WOORD
VAN
BEZINNING
iemand die van uit een ander we
relddeel, waarin een andersoortig
leven heerst, ons leven hier be
schouwt. En ik geloof dat in dat
woord „maar zo kan het toch niet
altyd blüven" eenzelfde angst voor
de toekomst, voor vermindering
Van de welvaart, voor allerlei ge
varen en dreigingen tot uiting
komt. En toch vraag ik mij af:
„Waarom zegt iedereen dit als het
altijd zo blijven. Wij zullen dan
moeten erkennen dat het veelmeer
op het innerlijke leven gericht moet
worden en ook vaak veel dank
baarder moet zijn voor alles wat
wij ontvangen. Wij zullen dan be
merken hoe weinig onze ziel zich
vaak verheft boven de alledaagse,
altijd eendere tred van ons leven,
en hoe weinig geestelijke diepgang
er in is. Zou het ook niet zijn om
dat wij geestelijk vaak zo weinig
betekenen, dat wij ons zo gauw la
ten beïnvloeden door de angsten
en vrezen, die er in het Westeuro-
pese leven rondwaren?
Een bekend gedichtje, dat bij
velen als tekst aan de wand hangt,
luidit:
V
ken van de atoombom al zal ook
die vrees ons allen beïnvloeden.
Maar het is de angst dat het leven,
zoals het nu is, wel niet blijven zal.
In het maandblad „Wending" stond
eens het volgende, gesproken door
een jonge Indische vrouw, die een
deel van West-Europa doorreisd
had: „Wat iemand, die Europa
voor het eerst ziet, het meest op
valt, is de angst. Vrees voor een
nieuwe oorlog, vrees voor atoom
wapens, vrees voor totalitaire ideo
logieën, vrees voor de onbekende
toekomst. Europa lijkt een oude
man, die té moe is en té oud voor
enige hoop". Het is wel eens goed
om het oordeel over jezelf onom
wonden uit de mond van een ander
te horen. Zo'n indruk kon ons le
ven en denken dus maken op
betreft de wereld buiten hem, de
sociale omstandigheden, en waar
om denkt niemand daarbij aanzijn
eigen leven? Waarom zegt men
niet van zijn eigen leven: „maar
zo kan het niet altijd blijven?" Wij
willen het ons zelf niet zo graag
bewust maken, dat wij zelf dage
lijks ook veranderen, verouderen,
naar lichaam en naar geest, dat
wij dus niet dezelfde blijven. Wij
kunnen ook denken aan ons inner
lijke leven en vragen: „Kan het
altijd zo blijven, zoals het nu op dit
ogenblik is?" En als wij ons zelf
geen zand in de ogen strooien en
ons niet al te hoogmoedig verhef
fen boven anderen en niet al te
veel met ons zelf tevreden zijn, dan
weten wij: „ja, ook ons geestesle
ven, ons persoonlij ke leven kan niet
De mens lijdt dikwijls 't meest
Door het lijden dat hij vreest
En dat niet op komt dagen.
Dies heeft hij méér te dragen
Don God te dragen geeft.
Wij moesten allen tot ons zelf
zeggen: Zo kan het niet blijven,
ik moet van die angsten verlost
worden, ik moet een houvast, een
steunpunt zoeken, een macht, die
mij daarvan bevrijdt. Als wij ons
met deze vraag tot God richten,
dan zal onze ervaring zijn, dat wij
bU Hem niet te vergeefs aanklop
pen, want Hij is het die in ons
werkt en Die tot ons zegt: „Zo kan
uw leven niet altijd blijven. Kom
tot Mij".
G. OADÉE,
ned. herv. predikant voor
Oudshoom, Alphen a. d. Rijn.
v OP DE BOEKENMARKT
Jaap Komijn. „De ondergang van
Marie-Louise". A. W. Bruna en
Zoon. Utrecht 1956.
Neen, Marie-Louise is geen ouder
wets volschip noch ook een vrouws
persoon: vermoedens die bij iemand
zouden op kunnen komen bij het lezen
van het woord „ondergang". Marie-
Louise is een etablissement dat men
gewoonlijk met het woord „dancing"
pleegt te betitelen, een tijdelijk ver
blijf dus voor hen die bij voorkeur in
de late avonduren vermaak zoeken in
het cabaretgenre en daar tussenin
enige lichaamsbeweging nemen voor
zover de ruimte dat toelaat. De dan
cing Marie-Louise, zo genoemd naar
de -tichtster in 1890, sleept na enme
malen van eigenaar verwisseld te zyn,
een noodlijdend bestaan voort tot een
nacht vol lugubere sensatie een dyna
misch einde maakt aan dit verouderd
bedrijf. Het moment, dat Jaap Romijn
gekozen heeft voor zijn verhaal, is het
ogenblik voor de debacle - de zaal trekt
geen klanten meer, het personeel be
hoorde reeds gepensioneerd te zijn.
de meisjes zijn aan lager wal geraakt
en kunnen nergens anders meer te
recht. De bezoekers zijn deels lieden,
die weemoedig hun geheugen komen
opfrissen bij een glas cognac en som
ber en zwijgend peinzen over hun
jeugd en die van Marie-Louise. Zelfs
de nuchtere en krachtdadige commis
saris Gozewijn is een ogenblik van zijn
stuk gebracht als hij ambtshalve ge
confronteerd wordt met deze verloren
jeugdherinnering. Een ander deel van
de cliëntèle bestaat uit eenzamen en
zonderlingen met daartussen wat ver
schrikte burgers, die de verkeerde
zaak gekozen hebben en snel de aftocht
blazen. De sfeer, die Romijn met grote
vaardigheid heeft weten op te roepen,
is dus rijp voor niet-alledaagse gebeur
tenissen en de misdaad, die gepleegd
wordt, is enerzijds een logisch gevolg
en anderzijds een onverwachte uitbar
sting van het onkruid des kwaads bij
een mens, dat niet meer over de nor
male afweer van de gezonde geest be
schikt. Van him confrontatie met de
commissaris maakt Romijn gebruik
om uitstekende korte schetsen te geven
van de verschillende figuren, die in
dit drama een rol spelen.
Germaine Beaumont. „By het
vallen van de nacht." Uitgeverij
Pax. 's-Gravenhage. z.j.
Een liefdesroman vol subtiele senti
menten heeft Germaine Beaumont
geschreven. Een vervallen huisje in de
banlieue van Parijs, een woonschip op
de Seine. In het eerste woont Maria,
een door het leven geknakte, eens be
roemde schilderes, die ondanks haar
isolement en naderende oude dag nog
niets van haar aantrekkelijkheid ver
loren blijkt te hebben.
Op de woonbodem huist een door
de liefde voor een onwaardige ge
kneusde musicus, zonder ilusies, mon
dain. begaafd, jong. overtuigd van de
onherstelbare breuk in zijn hart.
Een door Maria vroeger geschilderd
portret van de zich misdragen hebben
de verloofde van Frantz speelt een
grote rol.
Wanneer twee zulke superieure zie
len tezamen komen, dan gaat alles niet
van een leien dakje. Men spreekt eerst
eindeloos over zijn zielenoden, geeft el
kaar veel geestelijke steun en praat
eindeloos in ingewikkelde nuancerin
gen over zichzelf. Dat gaat zo bij
edelaardige kruidje-roer-me-nieten.
Eindelijk komt het dan zover dat
Frantz met hartstochtelijke weemoed
voor Maria op de knieën valt, zoals te
doen gebruikelijk zijn hoofd in haar
schoot legt en onmiskenbaar, zelfs voor
de wantrouwige Maria, zijn liefde uit.
Gelukkig, zucht de lezer die iedereen
het beste toewenst. Maar mispoes. Het
zo nadrukkelijk uitgenodigde noodlot
heeft zich niet laten bidden. Als na
een maand bedenktijd, de gelieven el
kaar in de armen zullen snellen, zit
het aan het stuur van „een enorme wa
gen, die zonder claxoneren in volle
vaart om de hoek van de kade kwam",
en de kreet „Maria" die op Frantz'
lippen besterft, is het laatste wat wij
horen.
Annie M. G. Schmidt. „In Hol
land staat mijn huis". Querido.
Amsterdam 1955.
Het moet toch heerlijk zijn om in
de schoenen van Annie Schmidt te
staan. Neen, ik bedoel niet in die van
de schrijfster Annie M. G., maar in
die van de „ik" uit „In Holland staat
mijn huis". Altijd maar in iedere flut
gebeurtenis iets merkwaardigs resp.
humoristisch te kunnen zien, altijd te
kunnen beschikken over de wijze ge
lijkmoedigheid van iemand die zich en
de anderen „door" heeft, hoe benij
denswaardig.
Want binnen de muren van dit huis.
dat gebouwd is als alle andere huizen
op het stukje grond dat gekocht is als
alle andere stukjes grond, waar de
haard rookt, de winterkoninkjes de
tuin schijnen te vermijden en de boe
ken in originele volgorde staan, wonen
man. vrouw en zoontje. Zoontje zegt
grappige dingen, zoals alle zoontjes,
het wil een verhaaltje horen voor het
slapen gaan en toeft zo nu en dan op
zijn potje, nadrukkelijk zoals alle kin
dertjes, Ma buigt zich. humoristisch
en wijs wel, maar toch vervuld van het
fenomeen van „mijn kind", over
knaapje, bedje en potje, vol begrip en
tederheid.
Maar ik, die lijd aan ochtend
humeuren, die jaloers ben omdat ik
geen stukje grond heb. die reumatische
pijnen voel vanwege de natte zomer,
die een dwangbevel heb gekregen en
geen gewetenswroeging ken. omdat ik
mijn zoon wel eens een - overigens
verdiend - pak slaag heb gegeven met
alle psychische gevolgen van dien en
bovendien het land heb aan aan al dit
dierbare gezeur, ga de Camera maar
weer eens overlezen.
CLARA EGGINK
Auto s ziet men niet in de ..kuil van Matera"maar paarden en
karretjes des te meer. Het is echter een zware klim om uit de trechter
te komen.
De vergeten helft van de laars (slot)
Matera is een van de schilderachtigste steden van Italië, tenminste
wanneer men spreekt over het oude, in een trechter gelegen stadsdeel.
In Lucanië vindt ge nog veel terug uit
„Christus ging aan Eboli voorbij"
(Van een bijzondere medewerker)
Enkele jaren vóór de oorlog werd de schilder Carlo Levi naar
een dorp in Lucanië verbannen omdat hij een tegenstander was van
het regiem van Mussolini. Lucanië is het onbekendste gebied van
Italië. Als men van Napels uit een vijftig kilometer zuidoost reist of
van Bari een zelfde afstand zuidwest, komt men er terecht. Het is een
bergland van uiteenlopende structuur. Er zijn Zwitsers aandoende
fragmenten, rotsformaties en verrassende dalen, maar ge vindt er
eveneens eentonig golvende kleine heuvels, die nauwelijks een
hoogte van honderd meter bereiken. Hoewel er ook in de welstand
van de mensen verschillen te onderkennen zijn, kan men Lucanië in
zijn geheel toch noodlijdend noemen.
Levi verbleef als banneling eerst enige tijd in het bergstadje
Grassano en later in het nog kleinere en meer afgelegen Aliano, dat
hij Gagliano zou noemen in zijn „Christus ging aan Eboli voorbij",
het boek dat hem een wereldnaam als schrijver bezorgde en dat
tevens een bewogen beroep was op het geweten van zijn landge
noten. De in de steden van Noord-Italië levende intellectuelen
beschouwden Levi's relaas over het aardse bestaan in Lucanië als
overdreven en tendentieus. De ingenieurs, de maatschappelijke werk
sters en de anderen, die de laatste jaren naar het Zuiden gekomen
zijn om de agrarische en sociale hervormingsplannen te doen slagen,
weten nu dat Levi de waarheid schreef en dat de door hem geschil
derde toestanden nog immer voor grote gebieden gelden, al werden
er de laatste vijf jaar ook miljarden lires besteed om de put der ellende
enigermate te dempen.
Wonderlijke stad
Matera
Levi vertelt in zyn boek, dat pas na
de oorlog zijn grootste verspreiding
vond, over de mensen in Aliano (alias
Gagliano). Hy had met evenveel recht
een ander dorp kunnen nemen, want
ook daar had hij zwijgzame, gelaten
boeren gevonden, goede mensen in hun
hart, over wie de geschiedenis van
eeuwen heen is gegaan, zonder hen
noemenswaard te beroeren. Seizoenen
en rampen volgden elkaar op en niets
veranderde. Zij bleven doodarm om
dat hun gronden ontoereikend waren
en bovendien verkeerd werden be
werkt. omdat hun lichamen zonder
ophouden geteisterd werden door ma
laria, waarvan de vuile riviertjes de
brengers waren. Onder hun gelaten
heid sluimerden haat en wraakzucht
als gloeiende lava onder het schijn
baar ongevaarlijke kraterdeksel van
een slapende vulkaan.
En slechts een enkele maal, als de
druk van het onrecht al te groot
werd, kwam een uitbarsting van
heroïsche krankzinnigheid en tot
woede gebrachte wanhoop, waar
door opstanden ontstonden tegen de
staat, bovenal de uitvoerder van
het onrecht. Deze boerse opstan
digheid ontsprong bovenal uit een
elementaire drang naar rechtvaar
digheid en daarom werden de bri-
ganten, de rebellen uit de vorige
eeuw, gevierde volkshelden en daar
om ook konden de bandieten in
Zuid-Italië tot voor enkele jaren
nog rekenen op de steun van een
groot deel van de bevolking.
Het gezag in Rome en de groot
grondbezitters waren de vijanden van
die sombere uitgemergelde boeren,,
die bijna allen achter hun minder
waardigheidscomplex. dat hen tot een
norse stugheid brengt, een goedhar
tige aard verbergen. Maar erger nog
dan die verre vijanden was en is de
kleine bourgeoisie, de gedegenereerde
klasse van half-intellectuelen, de „he
ren", die leven op de ruggen van de
boeren en die elke vooruitgang be
lemmeren. omdat dit him welhaast
feodale positie van overheersers zou
kunnen aantasten.
Ge vindt ze nog by de vleet, deze
„signori", in de dorpen en de stadjes
van het zuiden, deze protserige kleine
burgers de schoolmeester, de mis
lukte dokter, de rentmeester, de amb-
naar zij zijn inderdaad, gelijk Levi
zo indringend heeft beschreven, de
pest van deze samenleving. Conser
vatieve benepen figuren, die zich de
hemel mag weten waarom, de allures
van een overheerserskaste aanmeten.
Ik heb ze bij tientallen ontmoet en
me steeds weer verbaasd over de on
hebbelijke wijze waarop zij het ver
meende klasseverschil met de boeren,
met de nederigen accentueren.
De titel van Levi's boek „Christus
ging aan Eboli voorbij", is vooral in
zijn Nederlandse vertaling min of
meer misleidend. Eboli, een stadje ten
zuidoosten van Napels, is alleen ge
kozen vanwege de klank van zijn
naam en de dorpen Aliano en Gras
sano. waar Levi zijn verbanningstijd
doorbracht, liggen er honderd en meer
kilometers vandaan, richting oost. Bo
vendien begint de ellende van het
Zuiden niet in Eboli maar al in de
stegen van Napels. En dan tenslotte
is de term „ging voorbij" onjuist. Levi
wilde zeggen, dat Eboli het eindpunt
was van daadwerkelijk christendom.
Hier hield alles op wat met naasten
liefde. rechtvaardigheid, menselijke
waardigheid te maken had, want de
onderste helft van de Italiaanse laars
plus Sicilië, was tot de zomer van
1050 een volslagen aan zyn misère
overgelaten gebied.
Trechter van Matera
In zijn boek noemt Levi ook Matera,
een provinciale hoofdstad, ongeveer
vijftig kilometer ten zuiden va n Bari
in een saai landschap van wijde heu
vels.
Hier huisden de autoriteiten, waar
mee Levi in zijn verbanningstijd
te maken had. Het is een dramati
sche beschrijving, welke hij van de
stad geeft.
Ik kwam er na reeds de jammer van
Sicilië en Caiabrië ondergaan te heb
ben en daarom werd ik er misschien
meer door de schilderachtigheid dan
door de tragiek getroffen. Het is een
van de vreemdste steden, die ik ooit
zag.
Stelt U zich voor een trechter in de
bodem met een middellijn van nau
welijks een kilometer. Tegen de rot
sige. vrij steile wanden van de trech
ter duizenden woningen en spelon
ken, een wonderbaarlijk gekrioel van
weggetjes en steegjes tussen de mu
ren en over de daken.
Van de ruim 33.000 inwoners van
Matera woonde enkele jaren geleden
meer dan de helft in grotten, uitge
houwen in de rotswanden van de
trechter en van een soort voorgevels
met een deur voorzien. Koele, voch
tige donkere ruimten, beslist niet ge
zond, maar toch ook niet miserabe
ler dan de schunnige eenkamerwo
ningen in Napels, Palermo of waar
ook in het Zuiden.
Maar grotten zijn meer spectaculair
en zo kwam er in 1952 een speciale
wet tot stand met het doel de grot-
tenellende zo snel mogelijk te liqui
deren. Sindsdien is er met man en
macht gebouwd, niet in de trechter,
maar er om heen.
Moeilijk te vinden
Wanneer men per trein of auto in
Matera aankomt, lijkt het begrip
schilderachtig belachelijk. Ge ziet er
karakterloze rommelstraten met enke
le uitgesproken luxueuze patisserieën
en bioscopen en overdadig kostbare
bankgebouwen 'dwaze uitwassen van
het hulpplan), nieuwe wijken met keu
rige flats. En waarlijk, zonder kennis
vooraf, zoudt ge Matera verlaten met
de herinnering aan een van de verve
lendste en lelijkste steden van Italië.
Die verbazingwekkende trechter na
melijk ligt achter de huizen, die ge
hebt gezien en die er in een kring om
heen staan. Slechts onopvallende
steegjes voeren naar het oude. verruk
kelijk pittoreske Matera, trapsteegjes
die ge bepaald moet zoeken. Op het
grote plein naast de dure „Banca di
Napoli" is er bijvoorbeeld een en als
ge daar de trap enkele treden afdaalt
en een hoek omslaat, is er ineens dat
onvergetelijk schone stadspanorama
van oud Matera. Wonderlijk schoon
door schildersogen bezien, maar sociaal
beschouwd natuurlijk weer een van de
mestbelten van het Zuiden.
Honderd zwarte aapjes
In deze laatste impressie over mijn
zwerftocht door Zuid-Italië wil ik U
nog vertellen over een ontmoeting in
Matera. Een ontmoeting met honderd
jochies van vier tot tien jaar. allemaal
met gemillimeterde kopjes en eender
gekleed in grijze truitjes, grijze broek
jes en bruine gymnastiekschoenen. Aan
de rand van de stad speelden ze in het
gras van de heuvel, waar een kasteel
ruïne bovenop staat. Ze speelden koet
sier en paard, ze buitelden over de
kop. speelden krijgertje, balden, ren
den schijnbaar zinloos in het rond. Een
rumoerige kluwen van gelukkige
zwarte jochies.
Van terzijde stonden twee meisjes
in verpleegsterskostuum. Ik vroeg
hun waar de jochies vandaan kwa
men. „Uit Grassano", antwoordden
ze..
„Waar Levi verbannen is geweest en
waarvan hij de misère beschreef?",
vroeg ik.
„Si, si", knikte, ze glimlachend. De
kinderen waren zes weken in een
kindertehuis bij Matera om gezond
heid op te doen. Tot Grassano en
Aliano en veel andere dorpen was de
naastenliefde, het eerste punt uit de
leer van Christus, doorgedrongen
zeiden ze.
Ik bleef een half uur kijken naar di'
honderd gemillimeterde zwarte aap
jes en ik moet bekennen, dat ze m<
meer moed en optimisme schonken
inzake de hulp aan het Zuiden dai-
de tientallen statistische cijfers. d:
ik had vernomen.
Ik weet het: deze gelukkige mann«
kes waren evenals de miljarden li
res, de bodemverbeteringen, de nieu
we wegen, bruggen en boerderijen
niet meer dan enkele druppels o;
een nog altijd gloeiende plaat - maa:
de kraan van de rechtvaardigheid
lekt en heel misschien gaat ze ginds
nog wel eens voluit stromen.
HANS ALMA