IN TUIN EN KAMER
Hoe Temoedsjin -
in gevangenschap geraakt -
zicli vrij maakte
KONINGINNEPAGE
IN DE MOESTUIN
A'
ZATERDAG 1 SEPTEMBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2
Bewogen Leven
Hij vluchtte de ivoeste bergen in
Kijkjes in de Natuur
Belgoetei werd dus een volgeling van Temoedsjin. Dat betekende bij de Mongolen
dat hij hem nooit in de steek zou laten. Maar op een dag werd het gevaar zó groot,
dat niemand Temoedsjin helpen kon.
Targoetai, het hoofd der Tai-Tsjoeten had zichzelf namelijk uitgeroepen tot hoofd
van het ganse geslacht Buurtsjigin, waartoe ook Temoedsjin behoorde.
Temoedsjin bleef zijn gang gaan; hij dreef zijn kudden naar de weiden, die eens
zijn vader hadden behoord.
Doch op een dag kwam de vijand. Die omringde de kudde en de kleine tentenstad.
Doch toen Targoetai naar Temoedsjin zocht, vond hij hem niet. De zoon van de heerser
over veertigduizend tenten was hem ontglipt.
Toen gebood hij zijn manschappen Temoedsjin na te zetten en hem zo mogelijk
levend bij hem te brengen. Belgoetei en Kassan en hun moeders deed hij niets. Hij zag
rustig toe, toen de beide jongelingen hun kudde naar de steppe dreven. Ook de
paarden liet hij lopen. Het ging hem alleen om Temoedsjin, die gevaarlijk voor hem
zou worden als hij hem niet onder controle had.
DAGENLANG volgden de krijgslieden Temoedsjin.
Zij zagen dat zyn spoor naar een bos liep, dat de
helling van een bergkloof bedekte, die zich bevond
naast het dal van de rivier de Onon. Het bos werd zo
4ttcht, dat men de paarden achter moest laten. Toen
Schuifelden honderden Mongolen op handen en voeten
door het kreupelhout om Temoedsjin te vinden.
Doch ze vonden hem niet. Toen zetten ze de bergkloof
af en wachtten. De kloof liep dood. Temoedsjin zou zich
moeten overgeven of van honger sterven. De Mongolen
vingen schapen van Temoedsjins kudde en wachtten bij
hun kampvuren op de dingen die komen zouden.
Temoedsjin had een hol gevonden, waar niemand hem
vinden zou. Het was een spelonk, waarvan de opening vol
komen achter struikgewas verborgen was. Hierin lag hij
en luisterde naar de geluiden om hem heen. Dicht bij hem
was een beekje. Daaruit kon hij drinken als de sten-en
gekomen waren Doch te eten had hij niets en hij had
ook geen wapentuig bij zich waarmee hü wild kon doden.
Na vijf dagen kauwde hij op boombast om zijn honger
te stillen en de zesde dag maakte hij een plan. Boven hem
■ongen de vogels. Het leven lokte! Zijn maag deed hem
verschrikkelijke pijn. In de volgende nacht zou hij pro
beren uit te breken. Nu had hij de krachten nog.
Toen de nacht gekomen was wrong hij zich door het
kreupelhout voor zijn spelonk. Eerst ging hij naar het
riviertje om zijn dorst te lessen. Scherp luisterde hij Er
waren alleen maar de geluiden van de nacht.
Een marmot roetsjte langs zijn voet. Het was te donker
om hem dood te kunnen slaan.
Als een groot dier, belust op buit, bewoog hij zich door
het kreupelhout. Geen tak kraakte onder zijn voeten. Hij
was zijn honger vergeten, die wrede pijn was over, hü was
ook niet duizelig meer. Voor hem lag de vrijheid, als hij
uitkeek.
PLOTSELING zag hij licht door het kreupelhout
schemeren. Behoedzaam gleed hü naderbij. Tussen
de takken door zag hij een kampvuur. Er werd vlees
geroosterd in de vlammen. Een koortsachtige gloed kwam
in zijn ogen. Hij had de neiging om de mensen bij het
vuur te bespringen en te doden, opdat hij het vlees kon
nemen, doch hij wist dat dit te gevaarlijk Tyas. Er brandde
een rij van vuren om het bos. Achter die vuren lagen de
weilanden en in die weiden graasden de paarden.
Zonder het minste gerucht schoof hü voorwaarts. In
tens luisterde hij,'zijn ogen doorboorden de duisternis
Zijn ene knie kwam onder zijn lichaam, zo aanstonds
zou hij wegspringen, tussen de vuren door, naar de
weiden. Niemand zou hem bemerken, ieder was bezig
met zijn eigen arbeid. Bij de paarden was zijn vrijheid.
Het was aardedonker bij de bosrand, alleen de gloed
van het vuur. Geen blad bewoog. Het gehinnik van een
paard klonk luid in de doodstille nacht. Toen sprong hij
met een ruezensprong zijn vrijheid tegemoetDoch
weldra gierde een lasso om zijn schouders. Hij wankelde
en viel
Van alle kanten kwamen de Mongolen aan. Endelijk
had men Temoedsjin. Men lachte, schertste en bracht
hem naar het opperhoofd, dat hem stellig ter dood ver
oordelen zou.
Toen echter Targoetai Temoedsjin bij het kampvuur
zag, knorde hij van genoegen. Deze jongeling met zijn
rode haren, grijze ogen, mannelijke houding was een
echte Buurtsjigin. Hij zou hem in zijn kamp houden en
hem aan zich binden. Uit Temoedsjin zou een getrouw
dienaar kunnen groeien.
Om hem te plagen en om zijn kracht (te beproeven liet
hij hem in de „kang" sluiten. Toen kreeg Temoedsjin een
soort juk op zijn schouders en aan de uiteinden daarvan
werden zijn polsen wastgesnoerd. Om hem te bespotten
stelde men een jongeling van zijn leeftijd als bewaker
over hem aan en daarna vierde men feest in de tent van
Targoetai. De geur van gebraden schapenvlees kwam in
Temoedsjin's neus en men gaf hem niets te eten. Dit
maakte Temoedsjin bijna dol. In zyn ogen kwam een
felle gloed en toen de bewaker verlangend naar de tent
van Targoetai staarde, sloeg hij hem zo hevig met de
kang op het hoofd dat deze bewusteloos ineenzonk.
TEMOEDSJIN was vrij. Haastig snelde hij de duisternis
in. Zo snel als zijn voeten hem dragen konden. Hij
kon, met de kang op zijn schouders niet het bos in
vluchten. Hij had immers zijn vastgebonden armen breed
uit staan. Hij vluchtte naar de vlakte, naar de rivier.
En toen hij in de verte het hoefgetrappel van de
paarden zijner achtervolgers hoorde, liep hij zover het
water in dat slechts zijn hoofd er boven was. Roerloos
stond hij. Het water kolkte langzaam aan hem voorbij.
Zijn hart bonsde toen de ruiters langs hem stoven. De
laatste ruiter hield zijn paard in. Die draaide een ogen
blik. en toen die wist dat alleen Temoedsjin hem ver
staan kon zei hü: „Door deze streken houdt men niet
van jou".
Temoedsjin herkende hem in het duister. Het was
Sorgan Sjira, een man die eens zijn vader had gediend,
en met wiens kinderen hij had gespeeld.
De man reed door alsof hü niets gezegd had en toen
kroop Temoedsjin op de oever der rivier. De kroniek
schrijvers vertellen dat Temoedsjin, in de kang gesloten,
met bijna afgesnoerde handen, zyn weg vond naar de
tent van Sorgan Sjira. Hoe hij daar gekomen is weet
niemand en wie hem de weg heeft gewezen, verzwijgen de
schryvers ook. Zeer vermoedelyk zal Sorgan Sjira hem
het herkenningsteken van zün tent gezegd hebben.
Daar aangekomen verborg hij zich onder een stapel
wol. Die had hy nog maar net over zich heen getrokken
toen er Mongolen binnenkwamen en met hun speer in de
hoop staken. Zij waren op zoek naar Temoedsjin. Doch
omdat het hoogst onwaarschünlyk was dat hy zich in
een der tenten verborgen hield, vertrokken ze spoedig
weer.
De geschiedenis wil dat Sorgan Sjira heel vreemd op
keek, toen hij Temoedsjin onder de wol vandaan zag krui
pen. Ofschoon hij wist dat zün stam zou worden uitge
roeid, als bekend werd dat hij Temoedsjin hulp had ver
schaft, sloeg hij diens kang stuk en gaf hem te eten en
te drinken. Koele merriemelk kreeg hij met gedroogd
schapenvlees.
„Als ze me grpen zal ik niets bekennen en als ik vrij
kom zal ik je eens belonen Sorgan Sjira". Dat zei
Temoedsjin voor hij opnieuw verdween in de nacht.
Nauwelyks keek hü achterom. Hü wist dat het voor
een ieder onmogelük was zijn spoor naar de bergen
te vinden. Eindelijk kwam hy in een dicht bos. Zó dicht
dat er nauwelijks een pad in te bespeuren viel. Doch
Temoedsjin wist de weg naar de Boerkan Kaldoen, de
berggroep die zijn stam en zün geslacht zo menigmaal
had beschermd.
Toen hij er aankwam stond de zon reeds hoog aan de
hemel. Hij vond er zün moeder, Belgoetei en Kassan, en
het restant van zün kuddeSlechts negen paarden
en een paar schapen. Wèl had de zoon van Jessoeghei,
die heerser was geweest over vele stammen, over 40.000
tenten, een harde jeugd.
rern brouwer
IEDERE zomer komt het wel een
keer voor, dat ik verrast word met
een aanbieding van mooie groene
rupsen, afkomstig uit de worteltjes»
bedden van een of andere groentetuin.
Ik ben er alt yd zeer op gesteld deze
diertjes te ontvangen en wel om ver
schillende redenen. Allereerst natuur-
lyk omdat ik zc mooi vind. Rupsen
zyn byna altijd prachtig van kleur, ze
lyken gemaakt van levend fluweel en
speciaal deze groene met zwarte
dwarsstrepen, waarop oranjerode
stippen prüken, zyn zeker de moeite
waard. Maar als ik een rups in handen
krijg, ben ik altyd benieuwd naar het
vervolg van dit rupsenleven, want dat
is by elk dier weer anders. Om nu aan
de weet te komen, wat er van zo n
zwijgende, al maar etende rups gaat
worden, daarom accenteer ik zo'n pre
sentje altijd met veel genoegen.
De rups, die ik bedoel, is van de ko-
ninginnepage, een dagvlinder of kapel,
een in geheel Nederland voorkomende
vlinder, hoewel in Holland en Fries
land minder dan in overige delen van
ons land.
De kleur van deze vlinder is mat
geel, gebroken door zwarte banden,
vlekken en aders. De achtervleugels,
die in een lange slip uitlopen, hebben
een heel mooie halvemaanvormige
randtekening met op elke vleugelpunt
een rood met blauwe vlek. Een edel
steen, gevat in zwart en geel.
Dit juweel nu kan ieder in handen
krijgen, die maar de moeite neemt,
een veldje met wortelloof af te zoeken,
want dit loof is een geliefd voedsel
voor de rupsen van deze vlinder. Ook
op peterselie en wilde venkel komen
ze voor.
De groentekweker zal ze u natuur
lijk met plezier afstaan, want op deze
vraatzuchtige kostgangers in zijn be-
dryf is hij niet gesteld. Uw groente
man kan U gemakkelijk aan wat vers
wortellof helpen en dan is U klaar
voor de kweek, die werkelijk geen
moeilijkheden oplevert.
Dat wortellof zet U in een vaasje,
waarin het op water lange tyd goed
blijft.
en daarin een paar plantjes wortellof.
Op dit lof laat U de rups of de rupsen
hun gang gaan. Het geheel afdekken
met vliegengaas, of met een papier,
waarin gaatjes zijn geprikt. Klaar is
Kees!
Van tijd tot tijd de hele zaak er uit
nemen, alles verfrissen, vooral de
E inrichting van uw rupsenver-
blijf behoeft ook geen hoofdbre
kens te kosten. U neemt eenvou
dig een wijde stopfles. Op de bodem
zet U een apothekersflesje met water
I^IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
Rode spruitjes (Foto Turkenburg.)
Niet alleen het kweken en verzorgen
van bloemen en planten is plezierig,
doch ook van een goed onderhouden
moestuin kan een zekere bekoring uit
gaan. Nederland pleegt men wel eens
de moestuin van Europa te noemen en
uit economische overwegingen is het
dus niet nodig eigen groenten en fruit
te kweken, doch het kan wel de nodige
ontspanning geven en laten we het dus
maar van die kant bekijken.
Nu is er niet veel meer te zaaien en
te poten, doch ik kan u er wel op wij
zen, dat het belangrijk is om te ont
houden waar de verschillende groen-
tensoorten deze zomer groeiden en dan
moet u vooral onthouden waar de
aardappelen gestaan hebben of nog
staan. De kwestie is: volgend voorjaar
moet voor hen een andere plaats ge
zocht worden; het is zelfs bij de wet
verboden ze op dezelfde plaats te poten.
Dat geldt heus niet alleen voor be-
roepsgroentenkwekers. doch ook voor
u die slechts enkele rijtjes aardappelen
kweekt. Onthoudt u ook vooral waar
die koolsoorten staan; kool heeft ook
jaarlijks verse grond nodig en die
moet dus volgend jaar ook op een an
dere plaats gekweekt worden en dan
mag ik u er misschien ook wel eens
op wijzen dat er tegenwoordig rode
spruitjes zijn en dat hiervan volgend
voorjaar wel zaad verkrijgbaar is. De
smaak schijnt wel ongeveer gelijk te
zijn, doch u moet het maar beschou
wen als een dankbare afwisseling. De
prei. die nu nog best groeit, kan even
tueel nog wel een lichte overbemesting
hebben en voor dit doel kunt u het
best gebruik maken van de bekende
roze tuin- en gazonkorrelmest. Wan
neer dit voorjaar ook normaal bemest
is kunt u al volstaan met een geringe
hoeveelheid en is twee ons per tien
Vierkante meter al ruim voldoende.
De andyviepLanten, die nu lekker
door groeien zullen ook eens iets ex
tra's moeten hebben; dezelfde mest
kunt u ook voor hen gebruiken en zorg
er voor dat de bovengrond tussen de
planten goed los blijft .Ook al staat
er geen onkruid tussen uw andijvie-
planten is het nodig na elke regenbui
te schoffelen; andyvie groeit alleen
maar goed' indien ze in losse grond
staat.
Hoe staat het met uw aardbeien,
misschien ook pollen in uw tuin, die
er al jarenlang staan? Ruim ze dan
maar zo snel mogelijk op en zie er
nieuwe en gezonde jonge planten voor
in de plaats te krijgen. Aardbeien laat
men over het algemeen veel te oud
worden; wanneer de pollen twee tot
drie oogsten hebben gegeven dient men
ze door jonge te vervangen en dat kan
nu nog gedaan worden. Betrek die
planten dan van een solide firma: ziek
materiaal zal men u dan niet zenden,
G KROMDUK.
SORGAN had hem de plaatsen der wachters aange
duid en de plaatsen waar de paarden graasden
Weldra galoppeerde hij in razende vaart langs
ongerepte wegen. Hij ging naar de woeste bergen waar
de noodschuilplaatsen waren van zün stam. Daar zou
hü z«n moeder en zün broers wel vinden en de rest
van de kudde die hun gebleven was.
flesbodem reinigen van de zwarte kor
reltjes, de rupsenuitwerpselen, en dan
maar geduld hebben.
Wie beschikt over een insektarium,
zo'n glazen huis met rooster enz., ja..,
die heeft het natuurlijk nog mooiel
voor elkaar, maar beslist noodzakelijk
is dit niet en dat is maar goed ook,
want iedereen moet in staat zijn, met
heel gewone middelen zo'n eenvoudig
kweekje op touw te zetten, waaraan
zoveel genoegen, zoveel moois is te
beleven. Er zijn zoveel ouders, die met
belangstelling de liefhebberij van hun
kinderen volgen, zonder dat ze veel
kosten willen of kunnen maken, om
die liefhebberij te steunen. Nu zijn de
moeders in 't algemeen niet erg ge
steld op rupsen; ze zien ze liever gaan
dan komen. Toch weet ik zeker, dat
zij een kweek van koninginnepage-
rupsen, die ze aanvankelijk op veilige
afstand hebben gadegeslagen, langza
merhand met heel andere ogen zullen
bekijken, vooral wanneer de etende,
bewegende, rondkruipende „griezelrup
sen" (zo zeggen de moeders dat im
mers!) hun eetstadium hebben be
ëindigd en de lange rust zijn ingegaan
Dan durven ze wel dichterbij te ko
men om met verbazing te kijken naai
dat stille verdorde wezentje, dat er is
overgebleven van die zoekende, onrus
tige, knagende rups.
Maar moeders hebben geen tijd, lans
stil te staan bij doodstil hangende
vlinderpoppen. Bovendien is het wor
tellof, dat geen dienst meer doet, ver
droogd en dus vinden zij er hele
maal niets meer aan en ze verdwijnen
al gauw naar de keuken of ze gaan
bedden opmaken:
Maar na een tydje verflauwt ook de
belangstelling van zoonlief of dochter
lief, die met zoveel élan de kweek zijr
begonnen. Dat klopt. Voorlopig is e:
n.l. aan de pop weinig te beleven. Al;
je er binnen in kon kyken, ja! dax
was 't wat anders, want in die schijn
baar dode pop hebben inwendig grots
veranderingen plaats. Dat kan ieder
een begrijpen, die zich bewust is vai
het wonder dat zich na verloop vai
enige weken voltrekt, als namelijk ui
de droge, harde, pophuid de prachtigs
vlinder tevoorschijn komt, die letter-
lyk in geen enkel opzicht lykt op dis
pop of op de rups.
Zet de pop, hangend aan zijn ver
droogd stengeltje, dus maar in eer
schuur of op een zolderkamertje, maai
zorg voor twee dingen. Ten eerste
sluit de fles af, want als een sluip-
wespje de pop vindt, komt er niet
van terecht (over de sluipwesp later!:
en zorg er voor, dat de pop volkomei
vrij hangt. Wie een vlinderpop in eer
luciferdoosje wil bewaren, kan he
diertje beter direct doodmaken, wan'
dat komt toch op 't zelfde neer!
ZIEZO, en nu maar afwachten, al
en toe eens gaan kijken en......
veel geduld hebben. Er zijn vlin
derpoppen, die een hele winter nodij
hebben, met het gevolg, dat ze je na
tuurlijk altyd een slag voor zijn. Maa'
met onze koninginnepage zal ons da
niet behoeven te overkomen, want dii
wil in de zomer of in de herfst, kan
en klaar zijn, in twee generaties dus
Wie nu als gewoonte heeft aangeno
men. iedere morgen even te kijken, za
op zekere dag het zeldzame geluk heb
ben getuige te zijn van de geboort'
van een vlinder, een koninginnepag
nog wel, een van onze mooiste dag
vlinders.
Ik weet zeker, dat daar de hele fa
milie wordt bijgeroepen en dat vader
moeder en kinderen iets beleven, da
ze niet licht zullen vergeten. Het best
is, als men voorzichtig het stengeltji
waaraan de pop hangt, in een bloem
pot met aarde steekt. Iedereen kal
dan zien wat er gebeurt en de ziel
ontpoppende vlinder hangt dan volko
men vrij. Dit laatste is beslist noodza
kelijk. Een vlinder komt n.l. vochtig ei
als 't ware verkreukeld uit zijn nauwt
gevangenis en moet enige uren de tijc
krijgen, om zich te ontplooien. d<
vleugels te rekken, te spannen en in d(
vleugeladeren lucht en bloed t<
pompen. Langzaam ziet men het dier
op klem* komen, ziet men de vleugel-
vouwen uitschuiven, totdat het, op hei
toppunt van zyn schoonheid, zit uit U
rusten van het zware karwei.
Want een karwei moet het zijn ge
weest! Hebt U wel eens geprobeerd
zonder hulp uw vingers terug te trek
ken uit een nauwsluitende hand
schoen? En zo'n vlinder moet wel zes
ragfijne pootjes uit een hoompantsei
loswikkelen om van de draaddunnt
kopsprieten en de lange roltong maai
te zwijgen.
AN het einde van al deze voorbe
reidende werkzaamheden moeten
we oppassen, want is het fijne
bouwsel zijn voltooiing genaderd, dar
zal de geringste trilling, de kleinste
bewegingoch! daar gaat hij al
Een flonkering van geel, grijs en flu-
weelzwart wiekt omhoog, licht als eer
gedachte, de zon tegemoet.
En wij blijven achter met een leg»
droge pophuid. Maar... met een scho-
net herinnering.
Sjouke van der Zei