Driehonderd eenwen liuisverlicliting leidden ondanks techniek niet tot ideale vormen WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 4 Beschavingsgeschiedenis is de weg der verlichtingstechniek TONEEL IN LONDEN BRACHT ENKELE VERRASSINGEN Iets over harsspanen, fakkels, oliepitten, glasgloeikonsen en elektrische lichtpunten In dit atoomtijdperk valt het de door de techniek verwende mens moeilijk zich te realiseren van welke revolutionaire betekenis een primitieve uitvinding als het maken van vuur is geweest. Toch heeft deze simpele vinding mede de richting bepaald waarin het mensdom zich zou ontwikkelen. Toen de mens eenmaal meester was over het vuur, kreeg hij gelegenheid zijn maaltijden te bereiden, zijn verblijf t© verwarmen en te verlichten en de hem in het duister belagende dieren op een afstand te houden. Van deze allereerste primitieve verlichting tot onze moderne kunst verlichting is een lange weg: de weg van onze be schaving. 30.000 jaar terug De eerste kunstlichtbron bestond naar alle waarschijnlijkheid uit een brandende harsspaan; later had men pektoorts en fakkel tot zijn beschik king. Hoe lang de mensheid zich op deze wijze heeft behalpen, is niet met zekerheid te zeggen, wel. dat de fakkel in het tijdperk van de Magdaleniën- beschaving (ca 15.000 v. Chr.) werd verdrongen door de toepassing van zeer primitieve olielampjes, gemaakt van zeeschelpen of van klei, Opgra vingen in Babyion brachten een olie lampje aan het licht in de vorm van een hoog schaaltje, met een lange ge bogen, naar voren stekende hals. Vanwaar stamt de olielamp? De ou de Grieken, die ook de olielamp ken den, schrijven de uitvinding ervan toe aan het gezamenlijk pogen van Vul- canus, Minerva en Promotheus. Zij kenden dus de ware oorsprong niet, want deze figuren uit de Griekse go denwereld hebben nu eenmaal niet in werkelijkheid bestaan. Toch moeten de olielampjes al zeer oud zjjn, want een exemplaar dat te Pekama (Moravië) werd gevonden, wordt maar liefst op 30.000 jaar ge schat. In Egypte gevonden olielamp jes vertonen verwonderlijk veel over eenkomst met die uit het oude Chi na. Vele van deze allereerste licht bronnen zijn dank zij de musea voor ons bewaard gebleven. In prachtige verzamelingen over de gehele wereld verspreid, vindt men de lampen en lampjes uit Egypte, Cyprus en Car thago, Phoenicië, Palestina en Italië, zoals het lampje dat wij by de inlei ding van dit verhaal tonen, en af stamt uit de eerste tijd van het Chris tendom. Omstreeks 200 jaar voor Christus waren er reeds olielampen waarbij het pitje automatisch naar boven werd geschoven en de olie steeds op peil werd gehouden. Ook in die dagen voorzagen de fa brikanten hun produkten van een fir mastempel. Bij opgravingen in de centra van het Romeïnse rijk vond men lampjes met daarin gestempelde namen als: Fortus, Strobius, Campili- us en Eucarpus. Behalve deze lamp jes kenden de Romeinen voor binnen- verlichtingen nog andere hulpmidde len, bijvoorbeeld lantaarns en zoge naamde lichthuisjes, hetgeen geble ken is uit de vondsten in Rome, Pom pei en Herculaneum. Ook zijn er be wijzen gevonden, dat men in die tijd reeds wist dat het effect van een lichtbron belangrijk kon worden ver beterd door de lichtstralen te laten reflecteren in een spiegel. Christendom bracht kaarsen Het Christendom verbreidde het ge bruik van kaarsen. In de behuizingen van de edelen en welgestelden werden in de Middeleeuwen naast toortsen ook kaarsen gebruikt om de duister nis te verdrijven. Beide waren ech ter zeer duur en bij de gewone bur gerij bleef een walmend oliepitje dan ook nog lange tijd het middel om zich binnenshuis te kunnen oriënteren. De middeleeuwse kaarsen werden vervaardigd van schapenvet, met van binnen een pit van katoen. Toortsen bleven echter ook een gewild middel en in de oude ridderburchten kan men nog de zwart berookte gaten zien eeuw nam de evolutie op het gebied der verlichting in een sneller tempo toe. Omstreeks de eeuwwisseling kwam de verbeterde olielamp (o.a. de be kende „snotneus"), die toen in vrijwel ieder gezin werd aangetroffen. De kwaliteit van het licht werd beter toen petroleum in het gebruik kwam. In beginsel was er tussen de petro leumlamp en de olie-lamp uit de tijd van keizer Nero niet veel verschil. De eerste principiële verandering kwam eerst door het gaslicht. Algemeen wordt aangenomen dat het gaslicht werd uitgevonden door de Nederlandse apotheker P. Min- ckelers, voor wie in Maastricht een standbeeld werd opgericht. Deze ge leerde verlichtte op een winteravond in 1784 zjjn studeerkamer met gas licht, voor welke gelegenheid hij en kele van zijn leerlingen had uitge nodigd. Men besefte algemeen dat er in het gas grote mogelijkheden schuilden, zowel voor binnen- als voor buitenver lichting. Toen men 'eenmaal de ge schikte branders had geconstrueerd, ging de opkomst van het gas bijzonder snel in zijn» werk. Toch was de gasverlichting maar een zeer korte glansperiode bescho ren. Meer dan 25 eeuwen gebruikte de mens olie en vet om de dag te verlengen, maar de overwinnaar van deze methode, het gas, moest nog binnen een eeuw zijn meerdere er kennen in het elektrische licht dat sinds Edison's openbare toepassing er van stormenderhand de wereld veroverde. Dank zij de uitvinding van de Oos tenrijkse geleerde Auer von Welsbach die in 1893 het vooral bij de ouderen nog goed bekende gloeikousje uitvond, heeft het gas toch nog lange tijd stand gehouden als verlichtingsmogelijkheid Ondanks deze laatste opleving werd ook deze methode stap voor stap te ruggedrongen door de in 1879 uitge vonden elektrische gloeilamp. Moeilijke weg maakte sfeer zoek In de tijd dat het gasgloeilicht op gang maakte, waren er vele leidingen nodig om het gas daar te brengen waar men het nodig had. De leidin gen moesten worden aangebracht in bestaande huizen; deels werden ze langs de muren en plafonds gelegd, maar om het storende van de lelijke buizen te ontgaan, werden ze in vele Nog in de zestiende eeuw moest men zich in de avonduren met een enkel kaarsvlammetje behelpen, zoals deze reproduktie van een oud schilderij laat zien. waarin de fakkels geplaatst werden. Bij dit walmende, weifelende licht weefden de vrouwen het linnen, be zongen de minnestrelen heldenfeiten en hield de ridderschap haar ronde tafel-bijeenkomsten. Gas begin van snelle evolutie Tegen het einde van de achttiende eeuw en in het begin van de 19de huizen ook in het plafond gelegd. Het lichtpunt maakte men in het midden van het vertrek, omdat men er dan overal plezier van had. Om dezelfde reden ligt nu ook de elektrische leiding in het plafond weggewerkt en is ook de plaats van het lichtpunt bepaald midden in het plafond. Daarmee is sinds jaren de vrijheid van verlichting van ons in terieur zoek, en daarmee ook de vrijheid van kamerindeling. De laatste jaren komt er ook op dit ge bied verbetering, maar geslachten lang staat dank zjj het dwangbuis van de conventie de tafel onder de lam pmidden in de kamer, hangt het pendeltje boven het voeteneinde van het ledikant en liggen onze kamers, wanneer wij zelf het initiatief in handen nemen om met behulp van schemerlampen, wandlampen e.d. wat gezelligheid en ruimte in het vertrek te brengen, vol met snoeren en aftaksnoeren naar veel te schaars geplaatste stopcontacten. Lichtpunten van belang Zoals gezegd: er is een grote verbe tering merkbaar bij de woninginrich ting. Dank zij de ideeën van de bin nenhuisarchitecten zijn onze kamers met de juiste meubelen, gordijnen en behang uitgerust en wil men meer en meer naar een interieuruitrusting die be-' eld is om de bewoners van dienst te zijn. zodat wij minder de slaaf zijn van onze meubelen. De wooneisen, die men is gaan stellen, zijn veel hoger dan die welke men vroeger stelde. Dit komt niet alleen tot uitdrukking bij het sanitair, maar ook in het inten sief gebruik van de enkele kamers die men tot zijn beschikking heeft. De meeste na-oorlogse huizen zijn betrekkelijk klein en toch wil de mo derne mens zijn kinderen graag speel ruimte geven, wil hij kunnen lezen, bezoek ontvangen, muziek maken of er rustig naar luisteren en liefst moet hij kunnen studeren of knutselen. Voor al doze eisen heeft hij vaak niet meer dan één of twee vertrekken. De kleine ruimte behoeft bij een wel overwogen indeling en een goede ver lichting geen bezwaar te zijn. Van veel belang echter is een juiste inde ling der lichtpunten. Met meerdere lichtpunten wordt een vertrek schijn baar groter en kan het beter beant woorden aan de eisen die men er aan stelt. In onze tijd is lichtspreiding dan ook een middel om ons huis goed te verlichten. Meer en meer merkt men dat deze idee veld begint te winnen. Men ziet nog wel kamers met een enkel licht punt in het midden, weggestopt in een grote lichtrovende kap met veel fran je, zijde of perkament. Dezelfde ka mers zijn. hoe gezellig soms ook in gericht, bij avond somber en klein. De weg nog niet voltooid Van het ene oliepitje waarmee de mens in de oertijd zijn hol verlichtte tot aan het elektrische gloeilicht waar De lichtbron uit de Gouden Eeuw, de bekende snotneus. De katoenpit moest regelmatig worden gesnoten. mee wij vrij zijn onze geriefelijke in terieurs net zo royaal te verlichten als wij dit zelf wensen, is een lange weg. Wanneer wij nu 's avonds door de straten dwalen en, zonder onbeschei den te willen zijn, hier en daar naar binnen kijken en we zien dan meer dere lichtpunten een gezellige sfeer verspreiden, dan mogen wij dankbaar zijn dat zeker één uitvinding dl» van het elektrisch licht een ware zegen is geworden voor de gehele mensheid. Maar de weg van die nieu we verlichtingstechniek is nog niet voltooid zolang een niet meer passen de traditie wordt gehandhaafd als be lemmering voor een ontplooiing van moderne inzichten en begrippen. Al hebben huiskamerstukken de overhand (Van een bijzondere medewerker) D© Londense kritiek is in de overzichten van het afgelopen toneel seizoen minder zwart gestemd dan vorige jaren dikwijls het geval is geweest. De eerste maanden deden weliswaar niet veel beters ver moeden dan de gebruikelijke matte overheersing van goed-gespeelde huiskamerstukken, maar later zijn er verscheidene verrassingen gekomen. Sommige daarvan zullen verdwijnen zonder een spoor na te laten: zo het stuk van Enid Bagnold, dat wel in de huiskamertra ditie past, maar daar een merkwaardig vitaal voorbeeld van is en de reprise van het eerste- en naar het inzicht van velen het beste - van T. S. Eliots drie stukken voor het gewone theater „The family-reunion." Andere wekken hoop op een duurzame verbetering: zo de werk zaamheid van de „Theatre Workshop", het volkstheater in het East End, dat tot nog toe voornamelijk bekend was door zijn optreden in het Parijse toneelfestival, maar nu met een nieuw stuk „The quare fellow" van Brendan Brehan, ook de middelen gevonden lijkt te hebben om Londen voor zich te winnen. Moderne interieurverlichting, aangebracht met loslating van de traditionele lichtpuntindeling, die de inrichting van de kamer aan te nauwe banden legt. Dank zij een doelmatige verdeling van de lichtpunten een genoeglijk en royaal kamerbeeld. Nog verheugender want vóór het be gin van dit seizoen nog in het geheel niet te vermoeden is het nieuwe regi me van het „Royal Courttheatre". Hier heeft zich een vast gezelschap gevormd (waarvan dat van de „Old Vic" en dat van de „Theatre Workshop" de enige andere voorbeelden in Londen zijn), dat een repertoire van drie of vier stukken uitvoert. Op deze manier is Arthur Miller 's „The crucible" einde lijk in Londen vertoond. Het eerste stuk van de romancier Angus Wilson „The mulberry bush" heeft zijn kans gekregen, hoewel dat nog niet voldoen de was om er een succes van te maken. Een roman, die in kleine kring voor de beste van het jaar wordt aangezien, „Cards of identity" van Nigel Dennis, is er in een toneelbewerking ontvangen, en John Osborne's „Look back in an ger" heeft zich - in totaal andere toon gesteld dan men in het West End ge wend is - een van de beste stukken van het jaar getoond. De reden waar om zelfs een min of meer mislukte in spanning van Angus Wilson toch bij zondere aandacht gekregen heeft, is juist dat de stijl van Osbome zo wei nig voorkomt. De toneel- en romanschrijvers zyn de laatste tiid in Engeland veel meer dan in Frankrijk gescheiden groepen, en het moet daaraan voor een deel ge weten worden, dat het nieuwe werk voor het toneel (dat altijd meer dan de roman afhankelijk is van de liefde- op-het-eerste-gezicht van het publiek) steeds minder risico's is gaan nemen en zich voornamelijk in twee vormen doet kennen: slappe comedies enerzijds en onechte drama's, die Terence Rattigan altijd vlot uit de vingers komen, ander zijds. Het toneel werd de laatste tijd dan ook zelden meer als een ware tak van de litteratuur beschouwd en het ligt voor de hand, dat men aan roman ciers dacht als de aangewezen perso nen om te laten zien, dat het toch niet nodig is daar alleen maar behaagziek te zijn. Graham Greene's stuk „The living room" was geschikt om die opvatting te sterken, maar Greene, die zich altijd door zeer persoonlijke problemen laat inspireren, had het allicht gemakkelij ker bij het bereiken van het publiek dan Angus Wilson, die zich gewoonlijk als de onverbiddelijke waarnemer van „zijn tijd" voordoet, en niet gauw een emotie teweeg brengt. Zo is het toch aan een jonge toneelschrijver voorbe houden gebleven om te bewijzen, dat ware personages „van deze tijd" to neelwaardig kunnen zijn. Jimmy Porter, de hoofdpersoon van .Look back in anger" is de incarnatie van de verwarde intelligentie. Hij is veel te begaafd om zijn bestemming te vinden in het werk dat hij doet, name lijk het houden van een snoepstalletje langs de straat, maar hij is niet even wichtig genoeg voor iets anders. Hij praat alleen van het ene eind van het stuk tot het andere, en zelfs veel te veel, vooral in het eerste bedrijf. Wat hij zegt is echter vinnig en onderhou dend, zo. dat zelfs zijn langste tirades de toeschouwer niet vervelen. En dan wordt de situatie bovendien gecompli ceerd doordat zijn vrouw hem verlaat, met. goede redenen. Tot slot keert zij terug, en de echtgenoten verzoenen zich met elkaar en met een leven van o *r*o"ulde ambities. In zijn pretenties '•"v de persoon van Jimmy is het stuk b*vrieiden genoeg, maar door de open- oa-tlgheid waarmee het zijn situatie and Juliet" geschreven, en speelt daar zelf de hoofdrol in. De tegenstellingen zijn hier. evenals in zijn „Love of four colonels" meer van nationaal dan van persoonlijk karakter, en dat geeft na tuurlijk aanleiding tot allerlei grappen, die typisch behaagziek zijn, maar daar om nog niet altijd slecht. „Als ik zeg: een communist", roept de Amerikaanse ambassadeur uit als hij hoort dat zijn dochter verliefd is op de zoon van de Russische ambassadeur, „dan bedoel ik niet alleen maar iemand die een voed selpakket naar de verkeerde kant in Spanje heeft gestuurd!" Daarmee komt dit stuk toch nog niet toe aan de hartigheid van de klas sieke kluchtige motieven, die indertijd door Feydeau verwerkt zijn in wat nu als „Hotel Paradiso" wordt opgevoerd, met Alec Guinness in de hoofdrol, en die daarmee des te makkelijker van succes verzekerd zijn, noch aan die van de Amerikaanse grappen van „The rainmaker" door N. Richard Nash, dat door een Amerikaanse troep wordt op gevoerd onder leiding van Sam Wana- maker, die al jaren lang zijn nationale accenten op het Londense toneel laat horen. Een paar behoorlijke comedies en kluchten zijn er in Londen overigens altijd wel te zien. Minder gebruikelijk is de verschijning van het reeds ge noemde stuk „Chalk garden" van Enid Bagnold, dat door drie beroemde ac- teursnamen begunstigd wordt: Peggy Ashcroft, Edith Evans en Felix Ayl- mer. De eerste is er een grauwe juf frouw met een moord in haar verle den, de tweede de voyante weduwe, voor wie zij het huishouden komt doen, en de derde een bezoekende rechter, toevallig juist degenen die haar des tijds niet heeft kunnen veroordelen door een vergissing van de jury. Aan dat alles is niets ongewoons, maar het werd hier met veel meer intelligentie Paul Scofield (Harry) en Sybil Thorndike (Amy) in de tweede acte van „The family reunion" van T. S. Eliot. ontleedt en de ongekuiste toon, waarin het die uiteenzet, heeft men niettemin de indruk van een revolutie in het Westend, die alle gedoofde verwachtin gen voor het Londense theater weer aansteekt. De andere stukken, die in de tweede helft van dit seizoen opgevallen zijn tonen zich overigens conservatief ge noeg. Peter Ustinov heeft „Romanoff en poëzie behandeld dan de toeschou wer gewend is. Een zekere affectatie, die men liever in haar veredelde vorm vindt in „The family reunion" van T. S. Eliot, is er ook niet vreemd aan. Laatstgenoemd stuk dateert van 1939 en is al eerder opgevoerd, maar nooit zo goed als in de huidige regie van Pe ter Brook, met de meeste rollen uit stekend bezet, die van Tante Agatha het best van alle door Gwen Frangcon- Davies.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1956 | | pagina 14