VOOR SICILIANEN GELDT NOG
DE „CAVALLEBIA RUSTICANA"
Een Zoeklicht
„Ere-kwesties" meestal reden
voor moord- en doodslag
WOORD
VAN
BEZINNING
DE MENS
EN ZIJN
MASKER
Hj
Zaterdag 28 juli 1956
De vergeten helft van de laars (VI)
(Van een bijzondere medewerker)
Toen ik na aankomst in de Siciliaanse hoofd
stad Palermo een fatsoenlijk uitziend burger
aanklampte met 't verzoek mij een aanvaardbaar
hotel te wijzen, gedroeg deze voorbijganger zich
als een Spaans edelman. Hij riep een koetsje -
deze carrozza's zijn, mits men erin slaagt op offi
cieel tarief te rijden, goedkoper dan taxi's - bege
leidde mij naar een door Zwitsers beheerd hotel
letje, betaalde de rit, introduceerde mij in het
hotel, bood me daar een kopje espresso aan en
glimlachte gevleid toen ik hem zei, dat zijn op
treden in volslagen tegenstelling was met mijn
ervaringen in Napels, dat ik twee uur tevoren met
een vliegtuig had verlaten. Hij lachte schamper.
„Een Napolitaan kent geen trots", zei hij. „Kent U
deze anecdote? Een Engelsman, een Fransman en
een Napolitaan bestelden in een café een glas
bier en vonden er alle drie een vlieg in. De Engels
man riep de kelner en beval met hooghartig
gebaar hem een nieuw glas te brengen, de
Fransman deed hetzelfde met meer omhaal van
woorden en een tikkeltje eerlijke verontwaardi
ging, de signor uit Napels echter dronk gauw in
een paar slokken het glas half leeg, ontdekte zoge
naamd dan eerst de vlieg, maakte een woedende
scène en genoot vervolgens met dubbele vreugde
van zijn nieuw verworven glas."
Meeste Sicilianen niet gemakkelijk" in
de
omgang
Op Sicilië zijn het. evenals in andere zuidelijke landenbovenal de
vrouwen, die zich het duidelijkst uiten in hun religieuze gevoelens. (Het
heeft er vaak de schijn van. dat de mannen meer waarde hechten aan
hun mes of pistool). Zo ziet men bij het altaar van de ..Madonna van
Syracuse" hoofdzakelijk biddende vrouwen, al kijken op de achter
grond altijd wel wat oude kereltjes toe.
Drie jaar geleden kwamen er tranen uit de ogen van een gipsen
Madonnabeeldje, dat boven het bed van een zieke vrouw hing. Althans
deze vrouw zag de tranen en duizenden pelgrims na haar. Het beeldje
kreeg dicht bij de woning een tijdelijk onderdak in de lelijke hal. die
men op deze foto ziet. De ..Madonna van Syracuse" weent nu niet meer
en zo kan het ook zijn. dat de aanvankelijk onafzienbare scharen pel
grims tot enkele honderden bedevaartgangers per dag verminderd zijn.
Het ligt intussen in de bedoeling een grote basiliek te bouwen ter ere
van dc ..Madonna van de tranen".
Achterdocht jegens
vreemdelingen
Dat eerste gesprek in Palermo en
die demonstratie van Spaanse gran
dezza maakten me optimistisch inzake
raiin contact met de Sicilianen. Dat
optimisme is echter niet voor de volle
honderd procent bewaarheid. Ik zeg
het met opzet heel voorzichtig, want
generaliseren is op Sicilië nog gevaar
lijker dan elders. Ga op een trambal
kon of in een bus staan en gij zult be
grijpen waarom. Ook in andere delen
van het Apennijnse schiereiland gaat
de bewering, dat de Italiaan donker,
vrij klein en levendig is. lang niet al
tijd op. maar in Sicilië is de menge
ling van mensentypen nog veel inten
ser. Ge ziet er hoogblonde stoere kna
pen. roodharige meisjes, pezige Ara
bieren met bruine steekoven, oud-
Griekse typen zoals op Kreta, gladde
donkerharige mooipratertjes. zwijgza
me achterdochtige boeren, kortom het
verleden presenteert zich voortdurend
aan een ieder, die het wil zien.
Bewogen verleden
Het is eigenlijk niet verantwoord
dit verleden van Sicilië met slechts
enkele regels aan te stippen, zo ge
compliceerd. zo belangrijk, zo inte
ressant is het. maar om u toch even
de reuk van het spoor te geven herin
nerde ik er aan. dat Griekse kolonis
ten hun voornaamste stad Syracusa
tot de gelijke van Athene maakten,
dat de Romeinen het eiland als hun
korenschuur beschouwden, de Arabie
ren er in de 9e eeuw landden en er
bijna tweehonderd jaar lang hun
oosters stempel op drukten tot uit
Normandië de avontuurlijke Noor
mannen kwamen, die er op voor ons
bijna onbegrijpelijke wijze in slaag
den in verrassend korte tijd de macht
der Saracenen over te nemen. Door 't
historisch lot oftewel via koningshu
welijken daartoe aangewezen, volgde
Frederik II van Hohenstauffen. een
van de meest fascinerende vorsten,
welke de Europese geschiedenis heeft
gekend, de Normandische heersers op;
na hem kwamen de Fransen en al
spoedig de Spanjaarden, die er eeu
wen bleven en dan werd Sicilië ten
slotte in 1860. na de landing van Ga
ribaldi. een deel van een verenigd Ita
lië. In zoverre dan dat de Sicilianen
al spoedig beweerden, dat het vaste
land de voet was die het eiland een
trap gaf.
Bergafwaarts
Na Frederik II, dus de laatste ze
ven eeuwen is het steeds verder
bergafwaarts gegaan. De vreemde
lingen. de overheersers, waren by na
steeds uitbuiters, veelal grootgrond
bezitters die de landarbeiders hon
gerlonen betaalden en zich overi
gens slechts iets van hen aantrok
ken wanneer er soldaten nodig wa
ren of belastingen geïnd moesten
worden. En daar ondanks alle mi
sère de bevolking steeds toenam
nu ruim vier miljoen mensen
steeg parallel daarmee de nood,
want nieuwe welvaartsbronnen wer
den nagenoeg niet aangeboord. Vrij
wel geen Industrie, vrqwel geen a-
grarische hervormingen.
Dit noodzakelijkerwijs schetsmatig
aangeduide verleden heeft de Sicili
anen. volkomen begrijpelijk, in meer
derheid wantrouwend gemaakt tegen
over vreemdelingen. Deze achterdocht
in combinatie met armoe, met een ge
brekkige ontwikkeling, met een eigen
lijke niet gemotiveerde trots, met een
opvliegend karakter en een zeer in
het oog springende neiging zichzelf
met geweld recht te verschaffen, al
deze eigenschappen tezamen zijn de
oorzaak, dat de Sicilianen over het
geheel genomen niet tot de prettigste
volken behoren, waarmee ik aan de
Europese zijde van de Middellandse
zee heb kennis gemaakt.
In negatieve zin missen de mees-
ten de grandezza van de Spanjaar
den, de spontane vrolijke gastvrij
heid van de Grieken, de eerlijkheid
van veie Joegoslavische volken, de
kalme vriendelijkheid van de bewo
ners van Apuiië, de hiel van Zuid-
Itallë. Zoals gezegd, is generaliseren
wat Sicilië betreft bijzonder riskant
en zo kan het ook zijn, dat ik u zou
kunnen vertellen over tientallen
ontmoetingen op het eiland met
vriendelijke mensen, die bereid wa
ren het harnas van de achterdocht
spoedig af te leggen. Mijn totale ba
lans echter heeft niet zonder meer
de allure van een loflied.
Niet gevaarlijk voor
buitenstaanders
Twee zakenmensen uit Napels, die
ik ontmoette in Enna, een stadje in
het hart van Sicilië, verzekerden me.
dat ze zich 's avonds na zessen niet
met hun autootje op de buitenwegen
waagden. Vooral de arbeiders uit de
zwavelmijnen zouden ganse streken
onveilig maken. Ik geloof dat ze de
zaak scheef trokken. Iedere Italiaan
heeft de neiging landgenoten uit een
ander gebied zwart te maken vraag
maar eens hoe een Genuees denkt
over een Napolitaan en omgekeerd,
Milanees over een Romein, enzovoort
en daarnaast is het inderdaad een
feit. dat er op Sicilië nog schrikba
rend vaak moord en doodslag wordt
gepleegd. Het spectaculaire bandie-
tendom van Giuliano is de kop inge
drukt. er zijn geen professionele
struikrovers meer. maar er gaat geen
dag voorbij zonder enige moordver-
halen in de kranten.
Het merkwaardige is, dat het mo
tief in 90 procent van de geval
len te zoeken is in onderlinge „ere
kwesties". Daarover behoeven bui
tenstaanders zich geen overdreven
zorgen te maken. De Sicilianen zfln
behept met de gevaarlijke karakter
trek zich tot moordlust toe op te
winden over zaken, die wij met een
schouderophalen of met een smar
telijke zucht afdoen. Zij doden ie
mand vanwege een kleine geld
schuld, een beledigend woord bij
het kaartspel, een oude familievete
en de politie zo overtairiJk in vele
gebieden, staat meestal machteloos
omdat alle getuigen zwijgen als het
graf. De „cavalleria rusticana", de
boeren-eer leeft nog alom voort en
men vindt deze eer gebaseerd op
trots, zelfs terug onder de gemoder
niseerde bewoners van een grote
stad als Palermo.
Een enkel concreet voorbeeld. In
een krant las ik over twee jonge man
nen die hun zuster hadden vermoord
omdat deze samenleefde met een ge
trouwde man. Deze twee broers ston
den ongunstig bekend bij de politie
wegens diefstallen en oplichterij. Lou
che knapen, die het gedrag van hun
zuster niettemin zo „op hun eer"
trokken, dat ze door vreemde harts
tochten opgezweept, een daad pleeg
den. welke hun lange jaren gevange
nisstraf zou bezorgen!
WCJ zetten nogal eens een
masker op in het leven.
Een masker is een heer
lijk ding: je kunt er veel achter
verbergen. Met een masker kun
je je heel anders voordoen, dan
je bent, kun je een betere in
druk maken, meer „getapt" zijn.
Zo gezien zouden we het een
prettige kant van het mens-zijn
kunnen noemen: dat ons de
mogelijkheid gegeven is ons an
ders te kunnen voordoen dan we
zijn, dat we onszelf een masker
kunnen opdrukken. Daardoor
kunnen we, tenminste als we
erg gevoelig en snel ontroerd
zijn, net doen of we onverschil
lig of een beetje cynisch zijn;
daardoor kunnen we lachen, als
we niet willen laten merken, dat
we van binnen vol spanning en
onrust zijn; daardoor kunnen we
de schijn wekken, dat we wel
durven, voor niets of niemand
op zij gaan, terwijl we, als het
er op aankomt, o zo'n klein
hartje hebben. Ik geloof dat veel
mensen met een bepaald masker
werken en op gezette tijden dat
wat hen innerlijk beweegt, ver
bergen; of ook hun ware aard
willen verbergen („ze moeien
vooral niet denken dat ik
We menen altyd dat we met ons
masker verder komen: dat heb
ben we geleerd van de wolf. die
met een wit voetje in het huis
van de zeven geitjes weet door
te dringen. En het is onlangs
nog gebleken, dat je, wanneer
je masker maar deugdelijk is,
zonder de vereiste diploma's een
tydlang een hoge post aan het
ministerie kunt bezetten. Zegt
U niet te snel, dat U geen mas
ker draagt. Bent U op werk niet
vaak anders dan thuis? Overi
gens kan het niet de bedoeling
zijn het dragen van een masker
goed te praten. Het verbèrgt dan
tooh maar vaak onze ware aard,
het zórgt er dan toch maar voor
dat we niet weten wat we aan
elkaar hebben. Het masker
maakt dat wij vragen moeten:
Is die man nu vriendelijk of lijkt
het alleen maar zo? Kè.n ik nu
op hem vertrouwen of is het
maar schijn? Het masker maakt
ons wantrouwig: dat geldt voor
de verhoudingen tussen de men
sen èn voor die tussen de vol
ken. En dat is ook geen wonder:
er is onder het mom van mens
lievendheid al zoveel onmense
lijks gedaan in de wereld, onder
het mom van rechtvaardigheid
zoveel onrecht. En daarom heeft
de wereld, heeft de mensheid
het hard nodig dat alle maskers
afgezet worden, opdat we weten
waar we aan toe zijn, wat we
aan elkaar hebben. Want het
masker en dat is wel zijn groot
ste ondeugd, belet, dat er open-
heid is naar de ander, dat er
van mens tot mens met elkaar
gesproken kan worden.
Nu is het ook zo, dat er men
sen zijn, die een dergelijke dosis
levenservaring en mensenken
nis hebben, dat ze zich niet gauw
door een masker van de wijs
laten brengen: ze zien door hun
medemensen heen, ze zien wat
er achter het masker verborgen
zit. ze hebben iemand dóór. Ze
weten of hij te vertrouwen is of
niet, of hij in staat is te doen
wat hij zegt of niet, kortom of
hij zo is als hij zioh voordoet of
niet. Als iemand ons dóórheeft,
is ons masker al gevallen; dan
helpt het niet meer of wij al ons
best doen de schijn op te hou
den. Iemand die op heterdaad
betrapt wordt, hoeft nu eenmaal
niet meer te proberen zioh voor
de blanke onschuld uit te geven.
Dat valt niet mee: te weten dat
iemand ons dóórheeft, dat
iemand de drijfveren van onze
daden kent. Je wordt dan zo
kwetsDaar; de verschansing,
waarachter we ons konden ver
bergen, ligt dan omver. Dit alles
neemt niet weg, dat de ene mens
voor de andere nooit als een ge
opend boek is. We mogen nog
zoveel mensenkennis, nog zoveel
intuïtie hebben, er blijven voor
ons altijd „donkere resten" in
de ander. Of het masker is zo
goed dat iedereen er „intippelt".
De maskers moeten dus vallen.
Wat echter niet wil zeggen, dat
er dan altijd zoveel fraai's voor
de dag komt. Dan kan blijken
dat achter veel uiterlijke zacht
moedigheid niets anders dan
hardheid schuil ging; achter veel
uiterlijke goedheid en welwil
lendheid niets anders dan be
drog en sluwheid. En ook het
omgekeerde kan waar zijnach
ter een masker van hardheid en
onbewogenheid, kan liefde en
warmte verborgen zijn. Tegen
over mensen kunnen we nog in
staat zijn onze maskers te
handhaven, tegenover God niet.
Dat worden we gewaar door
Jezus Ohristus. Zijn leven is voor
een groot deel een strijd tegen
de maskers geweest. Fel fulmi
neerde Hij tegen mensen, die
leken op gewitte graven, die van
buiten wel schoon schijnen,
maar van binnen vol zijn met
doodsbeenderen en onreinheid.
Met goddelijke ogen keek hij
door de mensen heen en wees
al dde dingen aan in hun leven,
die met elkaar in strijd waren.
Jezus Christus heeft aan de
mens zijn masker ontrukt. Hij
wil dat de ene mens de andere
open en liefdevol tegemoet
treedt, zoals Hijzelf deed. Daar
voor gaf Hij zijn leven. Door
Hem te volgen, kan een mens
echt mens zijn, mens zonder
masker.
E. H. KALKMAN,
herv. pred. te Voorhout.
Zdenek Nemecek. „Europese
Cantilene". FL P. Leopolds
Uitgeversmij Den Haag 1954.
Deze roman van de Tsjechische
schrijver Zdenek Nemecek is een
machtig stuk werk. Het boek is goed
geschreven en eveneens goed vertaald.
Het verplaatst de lezer beurtelings in
Parijs en in de landen, die vroeger
Oostenrijk-Honganje heetten en ten
slotte in Spanje. Een groep mensen, die
elkaar toevallig op een treinreis ont
moeten, raken door vriendschap ver
bonden. Het zijn de schilder Pius Bali-
har, de centrale figuur van de roman,
de arts Adamira. een Russische ver
pleegster. Lida en Vyt Haradejs. Dan
grijpt het verhaal terug naar de jeugd
van deze mensen, zodat men achter
eenvolgens een jongen in Praag, een
knaap van het Boheemse platteland en
een meisje in de Oekraine ziet op
groeien. Daar de eerste wereldoorlog
allen nog vers in het geheugen ligt. een
gebeurtenis die eigenlijk alle vier deze
levens grondig veranderd heeft, vor
men zij een groep, die als het ware de
indruk met zich meedraagt vader-
OP DE BOEKENMARKT
landsloos te zijn, ook wanneer dit in
feite niet het geval is. De verschillende
politieke tendenzen die tussen de beide
wereldoorlogen opgeld gedaan hebben,
worden levendig getekend en vormen
met de staatkundige situatie een be
wegelijke en onstabiele achtergrond,
waartegen het bestaan van deze men
sen. geoccupeerd als zij zijn met de
normale sensaties als liefde, huwelijk,
werk. zich contrasterend afspeelt.
Landschap, maatschappelijke ver
houdingen en karakters zijn goed ge
tekend en de gesprekken en hande
lingen voltrekken zich op natuurlijke
wijze. Zodoende is dit lijvige boek
een even onderhoudend als interes
sant geheel, waar een regenachtige
vakantie aangenaam mee doorge
bracht kan worden.
J. W. A. Voerman. „Het
nieuwe Jeruzalem". A. J. G.
Strengholt. Amsterdam 1954.
Het voorspellen van een apocalypti
sche ondergang van de wereld is te
genwoordig een bijna dagelijkse be-
Deze twee Siciliaanse vrouwtjes doen niet vermoeden, dat moord en
doodslag op hun eiland aan de orde van de dag zijn
zigheid in de romanliteratuur. De ene
auteur na de andere voelt zich geroe
pen zijn lezers een rnin of meer nabije
ramp van hoger orde te voorspellen en
hen te waarschuwen aan de hand van
de somberste gedachtenspinsels. Nu is
daar wel enige reden voor, want steeds
duidelijker blijkt dat het oude gezeg
de dat de mens bij brood alleen niet
leven kan, nog steeds opgaat. Ondanks
de groeiende materiële welvaart, de
sociale zekerheid, het internationaal
contact door reizen en radio, ondanks
de bioscoop thuis in de vorm van tele
visie, blijft de mens zich bewust van
een onlust, omdat hij nu eenmaal iets
meer gekregen heeft dan het dier, dat
tevreden is met een gevulde maag en
een droog hol.
Het heeft echter geen enkele zin.
zich in dit hoogst interessante pro
bleem te gaan verdiepen naar aanlei
ding van de roman van J. W. A. Voer
man. Deze auteur toch heeft via een
hoeveelheid slecht verteerde populaire
wetenschap en filosofie, een hysterisch
beeld gecreëerd van de hedendaagse
mens. die zich volgens hem alleen be
zighoudt met erotiek en drank. On
waarschijnlijke bars waar mensen kol
der uitslaan, barmeisjes alleronheust in
het openbaar bejegenen, elkaar ver
wondingen toebrengen en dreigen met
martelingen, quasi-sadistische heren,
die him hospita de dood op het lijf
trachten te jagen en nog meer in een
ordentelijk dagblad als dit niet nader
te noemen zaken, vormen de inhoud
van dit naargeestige boek. dat belache
lijk zou zijn als het niet zo verderfelijk
was. Te midden van dit uitgespat
sluipt een figuur rond, die te pas en te
onpas de Openbaring aanhaalt en sym
bolische verhalen voorleest aan nuch
tere lieden.
Boetpredikers zijn hachelijke figu
ren sedert de moderne psychologie
zich over hen uitgelaten heeft. Deze
heer Voerman wenst blijkbaar de
boetprediker uit te hangen, maar de
wijze waarop hij dat doet, maakt dat
men zich toch ernstig afvraagt of
hij een op hol geslagen onheilspro
feet wil zijn of een auteur met een
voorkeur voor geestelijke onsmake
lijkheden, die hij dekt met de vlag
van de opgeheven vinger.
Luise Rinser, „Jan Lobel uit
Warschau". H. P. Leopolds
Uitgeversmij. Den Haag 1955.
Zoals men zich mogelijk herinneren
zal uit de bespreking van de roman
„Daniëls", gaat mijn voorkeur niet uit
naar de schrifturen van Luise Rinser.
Dit verhaal over het kwekersgezin
Olenski, ergens in Oost-Duitsland
woonachtig en zijn Joodse onderduiker
is echter niet slecht ofschoon het van
een zekere sentimentaliteit en vaag
heid niet vrij te pleiten is. De schrijf
ster heeft kennelijk een poging gedaan
om Duits en Joods te verzoenen en aan
te tonen, dat de menselijke waarden
ondanks nazi en oorlog eeuwig dezelfde
blijven. Dat siert haar natuurlijk,
maar veel wijzer wordt men er ook niet
van. De emoties waaraan de dochter
Julia, de zoon Thomas en zelfs me
vrouw Olenski onderhevig raken door
de aanwezigheid van Jan Lobel uit
Warschau, zijn op zichzelf begrijpelijk,
echter in deze vorm voorgesteld tame
lijk eigenaardig. Doch voordat een ka-
as trof e zich voltrekken kan. verdwijnt
de onderduiker zoals hij gekomen is.
na de terugkeer van de man en vader
uit de oorlog.
Deze laatste neemt het gezag weer
in handen en mensen en planten ke
ren weer in het gareel terug. Een tra
gische noot brengt het slot in de vorm
van een officieel bericht waaruit blijkt
dat Jan op weg naar Palestina ver
dronken is.
CLARA EGGINK
4e Jaargang no. 30