DUWU1UÖ
AMALIA GALLITZIN:
door tallozen bejubeld
Een Zoeklicht
jn nu
T) 113
H
Bewogen Leven CLIII
Wooncle aan de Scheveningse lieg in
Niet Thuis
v OP DE BOEKENMARKT
3e Jaargang No. 51
Zaterdag 24 December 1955
Een van mijn lezers schrijft mij, naar aanleiding van mijn artikelen over Paul Kruger.
„Ik heb als jongen Paul.Kruger gezien in Kampen en bij het echtpaar Kröller-
Müller heb ik menigmaal president Steyn ontmoet. Iemand uit Arnhem, die me dit schreef
is thans bezig zijn herinneringen aan deze veel-bewogen tijd te boek te stellen en de
heer en mevrouw Kröller-Müller krijgen daarin een belangrijke plaats, omdat ze zoveel
voor de Vrijstaters en de Transvaalse Boeren hebben gedaan. Het Batavierschip, waar
mee de dode Kruger naar Kaapstad werd gevoerd behoorde bijv. ook aan de firma W.
H. Muller Co.
Dit schrijven vond ik dermate interessant dat ik 't mijn lezers niet wilde onthouden.
Trouwens, de meesten zullen wel weten dat in het Nationale Park „De Hoge Veluwe"
een standbeeld staat van Christiaan de Wet, en ook een Steynbank. Het standbeeld is
van Mendes da Costa, naar ik meen, en staat niet ver van het museum Kröller-Müller.
Toen zij duidelijk gevoelde dat haar man. ondanks zijn
keynis, haar niet leiden kon, ervoer ze met schrik: in
wezen was hij een salonpapegaai, die precies wist wat de
groten zeiden, doch er niet aan dacht om een eigen
mening te vormen: besloot zij. terwille van de kinderen
en zichzelf, dit leven vaarwel te zeggen Doch hoe zou dit
mogelijk zijn? Zij was de vrouw van een diplomaat. Zij
was aan hem verplicht elke avond op de dansvloer te
zwieren, of te spelen. Zij durfde met het voorstel niet bij
hem te komen, omdat het zo ongehoord was voor die tijd.
ET is Diderot geweest, die de weg voor haar bereid
heeft. Ieder mens had volgens hem recht op zijn
persoonlijke vrijheid. Toen is ze naar het huis ge
trokken aan de Scheveningse weg, dat ze de naam gaf:
„Niet Thuis". Telkens en telkens weer deed de wereld
der Haagse groten pogingen haar terug te winnen, doch
zij voelde zich gelukkig met haar kinderen en haar
vrijheid. Een enkele keer kwam er een vriendin of een
vriend. De Classicus Ilemsterhuis bezocht haar vaak
en sprak met haar over de levensidealen der Grieken
uit de tijd van Plato.
Hij werd haar vriend en leidertotdat ze, met goed
vinden van haar man, naar München verhuisde. Daar
was namelijk een von Fürstenberg met de reorganisatie
van het onderwijs belast en wat zij van hem gehoord
had, trof haar diep.
In een tijd dat de grote wereld zich van het kind had
afgewend, ondanks de schone theorieën van Rousseau,
concentreerde zij al haar aandacht op hem.
HOE vreselijk moeilijk het is een kind wezenlijk te
veranderen, mogen deze laatste zinnen bewijzen:
Haar zoon Dimitri had zijn verstand van zijn moeder
geërfd en zijn gemakzucht van zijn vader. Wat de moeder
ook deed. hij bleef de gemakzuchtige, de bijna lichtzinnige.
Ten einde raad besloot de moeder hem naar Amerika
te sturen. Amerika was toentertijd een land. waar men
door het leven spoedig gehard werd Een geestelijke zou
hem meenemen. Met zijn drieën gingen ze naar Rotter
dam. Ze zag dus de Nederlanden toch nog weer. Dimitri,
bijna volwassen, smeekte zijn moeder hem mee terug te
nemen.
Voor het eerst ontstak ze in heilige toorn.
Ze duwde hem de loopplank op, de roeiboot inNee,
ze gaf hem zo'n duw, dat hy in het water tuimelde.
Matrozen grepen hem en trokken hem in de boot. Hij
voer weg van zijn moeder en hij heeft haar nooit terug
gezien. Later heeft hij haar geschreven, dat deze schok
hem heeft doen ontwaken. In de Nieöwe Wereld is
Dimitri geestelijke geworden.
Dit is in het kort de geschiedenis van een hoogstaande
vrouw, wier naam in de Nederlandse Geschiedenis vrij
wel nooit meer wordt genoemd.
REIN BROUWER.
IN dit nieuwe „BEWOGEN LEVEN" vraag ik aandacht
voor een dame. Niemand van mijn lezers zal ooit van
haar hebben gehoord: AMALIA GALLITZIN. En tóch
heeft ze met Koningen aangezeten en de beroemdste
kunstenaars en geleerden hebben haar bejubeld. Goethe
is haar vriend geweest en Diderot was een welkome gast
in haar huis. Jaren lang heeft ze in Den Haag gewoond,
aan de Scheveningsche weg, in een huis met het vreemde
opschrift: „Niet Thuis".
Dat was wel een heel vreemd opschrift voor een dame
uit de grote wereld. Zij. een geboren gravin, was de vrouw
van de Russische gezant Gallitzin. een grootvorst uit het
Rijk van Katharina II. Zij was uitermate charmant, had
vele gaven van geest en gemoed, was volkomen op de
hoogte van Kunst en Letteren, zelfs van de Nieuwe
Ideeën, die toenmaals opgang maakten. De gemalin van
Stadhouder Willem V was haar vriendin, èn de moeder
van Gijsbrecht Karei van Hogendorp
En toch verliet zy de schittering en de weelde van het
grote leven om alleen met haar kinderen te gaan wonen
op „Niet Thuis".
Waarom?
r 7T MALIA VON SCHMETTAU werd in 1748 te Berlijn
J-X geboren. Haar ouders verkeerden er in de hoogste
kringen. En daarin was het niet meer gewoonte
dat men zelf zijn kinderen opvoedde. Dit was hopeloos
ouderwets geworden, en daarom werd het kleine meisje
al op vierjarige leeftijd naar een klooster gezonden, in
Breslau, waar men haar opvoeding ter hand zou nemen.
Het kind zou dus Katholiek worden opgevoed, in tegen
stelling tot haar broers, die men iets van de Lutherse leer
bij zou brengen. Amalia leerde lezen, schrijven en wat
muziek, en toen zij op dertienjarige leeftijd in het ouder
huis terugkeerde, voelde ze zich als een kat in een vreemd
pakhuis. Ze deed de gekste dingen, sloeg bijvoorbeeld een
kruis voor het Apollobeeld, dat in de tuin stond van het
ouderlijk slot, denkende dat het een Christusbeeld was.
Géén kunstenaar zal in staat zijn het leed van dit kind
te beschrijven, dat in feite geen ouders had en niemand
op haar weg vond om haar te leiden.
Tenslotte begrepen de ouders dat er iets gebeuren moest.
Zii gaven haar lessen in het Frans en ook werd de dans
kunst niet vergeten.
Vermoedelijk omdat ze haar eigen achterstand in vele
opzichten zo schrijnend had gevoeld, stelde zij alles in het
werk om maar „volleerd" te worden. Ze verslond romans,
leerde kaarten, en weldra bewoog ze zich met een gratie,
die allen versteld deed staan.
OP een dag, in haar twintigste levensjaar, ontmoette
ze vorst Gallitzin. Hij was zeer innemend, zeer
beschaafd en bezat haast een encyclopaedische
kennis van kunst en letteren uit die dagen. Zij maakte
door haar charme zo'n indruk op de vorst, dat hij haar
een paar weken later reeds ten huwelijk vroeg.
Wat moest ze? Vyf jaar geleden hadden haar ouders
een andere gemaal voor haar uitgezocht, doch toen
bleek dat hij bijna zoveel schulden had als bezit, had
den ze zich haastig gedistancieerd. Gallitzin was schat
rijk. De Prinses van Pruisen, bij «ie Amalia hofdame
was. adviseerde haar dringend toe te stemmen. Haar
ouders wilden haar er wel toe dwingen en zij zelf?
Zij had geen sterk verlangen naar een huwelijk. Maar
als het dan tóch moest gebeurenZij hoopte dat
deze beschaafde Rus haar leidsman zou kunnen zijn.
Zij wist nog zo weinig en hij wist zo veel. Hij stond in
correspondentie met Europesche beroemdheden als
Voltaire. De jonge vorst zou weldra naar de Nederlan
den gezonden worden als gezant.
AMALIA VON SCHMETTAU werd Amalia Gallitzin.
En zö kwam zij weldra in de Nederlanden. Zelden
is een buitenlands echtpaar in Haagse kringen
hartelijker ontvangen. Nu was zij als getrouwde vrouw in
de grote wereld. Een leven van spelen, dansen, feesten!
Zij ontmoette veel belangrijke mensen, doch altijd onder
omstandigheden waarin het plicht was onbenullige dingen
te zeggen.
Hoe langer hoe sterker verlangde zij naar diepgaande
gesprekken, over godsdienst, filosofie. Ze wilde haar eigen
kinderen opvoeden en ze wist niet hóe. Had zij zelf niet
aan den lijve ondervonden wat het zeggen wil eenzaam te
zijn in de jeugd? Was haar vrolijkheid niet heel vaak
opgeschroefd?
Alfred Kossmann. „Apologie
der Varkens". Gedichten.
Querido. Amsterdam 1954.
Alfred Kossmann. „De Linker
hand". Querido. Amsterdam
1955.
Alfred Kossmann is een zeldzame
figuur in de moderne Nederlandse li
teratuur in dien zin dat m hem de
Europese literaire cultuur als het ware
in één lijn doorloopt. Wat zijn leeftijd
betreft - hij is geboren in 1922 -
behoort hij tot de jonge schrijvers
generatie, maar in die generatie staat
hij alleen. Zeker, er zijn meer jonge
auteurs die zich niet laten rangschik
ken bij de experimentelen, maar bij
geen van hen treedt het fluïdum van
een oude beschaving zo aan de opper
vlakte. Het buitengewoon merkwaardi
ge in deze schrijversfiguur is dat hij
toch een modem mens is, met een
twintigste eeuwse houding tegenover
leven en maatschappij. Maar onder
dit „van deze tijd zijn", dat tot uiting
komt in zijn stijl, in zijn woordkeus en
stellig ook in zijn beeldspraak, woelt
een oud leven, een oude romantiek,
een oud geloof en zelfs een oude mo
raal. Men versta mij niet verkeerd. Ik
bedoel stellig niet dat Kossmann ou
derwets zou zijn. Integendeel - maar
wat in hem huist en dat komt in zijn
werk veel sterker tot uiting dan bij
wie ook is een overgeërfde levenshou
ding, die hem in het bloed zit.
Het is duidelijk dat zijn poëzie zo
wel als zijn proza voortkomt uit het
conflict van deze beladen ziel met de
moderne tijd. die zijn best doet alles
wat verbonden is aan het verleden zo
snel mogelijk overboord te gooien. Dit
conflict uit zich soms in vermoeidheid,
soms in woede, zelden in evenwicht.
Een sterk verlangen naar een zich te
recht bevinden slaat over in een fin-
de siècle-achtige verfijnde moeheid,
soms in een bijna decadente bittere
onverschilligheid: die verbittering na
melijk die de houding was van vele ro
mantici. ,.A1 ben ik van nature vol
scrupule Mij houdende of ik mij daar
om kneklach", staat er in het vers
„De Fantast spreekt" in de bundel
„De Bosheks" en het behoeft niet te
verwonderen dat rijmen zoals „Ziek
lag" en „krieklach" herinneringen aan
Slauerhoff oproepen.
Een vers als „Het Wijnglas" uit zijn
vroege bundel Het Vuurwerk (Stols
1946) spreekt van deze houding. De
verfijnde vertedering om het oude
glas temidden van de rommel, met de
vermoeide afkeer van de vuile en ge
scheurde rand. Men moet teruggaan
tot Les Vaines Tendresses van een
Prud'homme, om een dergelijke beeld
spraak te vinden.
In De Distel en de Elf, luidt het „En
gij vergist u: 'k ben alleen Een distel
tussen dorre steen, Die 't laatste le
ven op de rots Met moeite voorleeft:
steil en trots". Dit hele vers is trou
wens een staal van Kossmanns hou
ding, zoals die in zijn werk tot uiting
komt. Soms gaat de bitterheid in een
tedere ironie over en dan ontstaat een
klein vers zoals Herfstlied.
In de bundel „Apologie der Var
kens" spreekt hij zich. hoewel soms
lichter van toon en daarentegen dras
tischer van beeld, helder uit. De ro
mantische bosschages en de heidense
natuurbeelden zijn verdwenen als sym
bolen en worden alleen genoemd als
Hij is eenzaam en misschieneen beetje jaloers
wanneer hij zijn vriendjes zo gezellig onder de mistletoe ziet.
Maarmet zo'n boxergezicht ts het ook niet alles, vooral niet met Kerstmis.
onbereikbaarheden of verworpenheden.
In het vers waaraan de bundel zijn
naam ontleent, zegt de schrijver zijn
mening het bondigst. De aanvang doet
even denken aan Slauerhoffs Com-
plainte, „Ik leefde ook liever mono
gaam". Doch de desperado Slauer
hoff verdwijnt als romanticus „naar
een land nog niet in kaart gebracht"
Terwijl de hedendaagse Kossmann het
verkenskot maar aanvaardt, omdat hij
er „dankzij geduld en fijn gevoel" een
wereld van raffinementen uit weet te
puren. De natuur, het lot en God heb
ben hem in de steek gelaten, zegt hij,
weg zijn geluk, geloof en uiteindelijke
verlossing. Als Job op de mestvaalt ge
zeten, heeft hij alleen de trots behou
den niet te verzuren.
Kossmanns proza is minder duide
lijk van intentie dan zijn poëzie. Poëzie
heeft nu eenmaal een grotere direct
heid en kernkracht, wanneer het gaat
om de roerselen van de menselijke ziel.
Zijn eerste roman „De Nederlaag",
is een degelijke, boeiende, realistische
roman, die het leven beschrijft van
buitenlandse arbeiders, die in de twee
de wereldoorlog in Duitsland moeten
werken.
Het is een breed opgezet werk, waar
in de Nederlander Johannes de draad
is waartegen de omgeving uitkristalli
seert. „De Nederlaag" is de nederlaag
van alles en allen; van Duitsland, van
de ontheemden en van het intellec
tuele leven van Johannes. Het is een
spits en scherp tijdbeeld, hard en
nuchter doch stellig met gevoelloos.
„De Moord op Arend Zwigt" is hier
reeds eerder besproken. Ook bij her
lezing kan ik mij niet losmaken van
de indruk, dat de auteur hier in spel
en tegenspel is blijven steken.
De curieuse opera buffa „Tegenspoed
is niet te koop", is een sardonisch
beeld van het dagelijks bestaan. Het is
een rauwe clownerie, waarin de schrij
ver als het ware het verzachtende
element van zich afgestoten heeft.
Dat deze nieuwe roman „De Linker
hand" hierop volgt, is niet verwonder
lijk. Het valt te begrijpen dat de mens
Kossmann uit zijn conflicttoestand los
wil komen ten bate van de eigen rust
en daar by een schrijver als deze, het
levensproces zich duidelijk in zijn werk
aftekent, doet men het beste dit boek
als een schakel in het geheel te be
schouwen.
„De Linkerhand" wordt over het al
gemeen met een afkerig oog bekeken.
Het is ook inderdaad geen aantrekke
lijke geschiedenis. Maar wanneer men
deze kleine roman legt naast bijv. de
strofen 11-17 van het gedicht „Dag
boek uit en thuis" uit de Apologie,
dan begrijpt men waar de figuur van
Jacques Vrede met al zijn verwoede
vernietigingsdrift en zijn vreemde ver-
minkingsspel uit voortgekomen is. Het
is de catastrofe van de in zijn diepste
grond teleurgestelde mens. die eenmaal
tracht zijn schaamte en 'zijn eenzame
verdriet tot winst te maken in het
kwade. Hij wil leven met de linker
hand - laat Uw linkerhand niet weten
wat Uw rechterhand doet -; de hand
waar men in een beschaafde maat
schappij de dingen niet mee doet.
Merkwaardig staat daarnaast het
symbool van de rechtervoet in het
derde van de Drie Verhalen, eveneens
uit Apologie. De rechtervoet, die „in
mijn beperkt bestaan Zonder mijn
tussenkomst zich vry ontplooien"
moet, en die verwilderd en vervuild ge
amputeerd moet worden. Deze links-
rechts-symboliek loopt door de hele
roman en het is opvallend hoe vaak
men deze woorden, geladen van bete
kenis, aantreft. Dat Kossmann het le
ven met de duivel de vorm geeft van
leven met de erotiek in z'n meest bar.se
vorm, is begrijpelijk. De mens, die ge
poogd heeft God en de christelijke
moraal, het hart en de oharitas aan te
hangen, is bij het zien en ervaren van
bedrog en leugen zozeer gekwetst, dat
hij geworden is tot een varken, en' dit
maal zonder apologie. Wat men hier te
lezen krijgt, is de poging tot door
braak: het verwerpen van al het here
ditaire, dat door zijn tijdgenoten ge
dachteloos op zijn geschoven wordt, als
tragiek.
Eigenlijk kan men deze roman niet
volgen als men Kossmanns verzen niet
kent. Daar hij de zeden van het ge
drag van Jacques Vrede met zijn al
of niet werkelijke impotentie in het
midden laat, enkele toespelingen daar
gelaten, komt hy niet tot een kathar-
sis. Men krijgt zodoende de indruk
dat in dit proza de ruwe grondstof, of
beter nog de slakken waar het metaal
die de verzen zyn, is uitgehaald, is
blootgegeven.
Persoonlijk ben ik de mening toege
daan dat de Nederlandse literatuur
voldoende heeft aan één Van Ouds-
hoom. Er blijft in de apologetische
vorm waarin Kossmann zijn levensin
houd kan gieten, voldoende droesem
aanwezig, dan dat hij deze nog eens
mr*et uitschenken in een nieuw vat.
Wellicht zou hij. gezien zijn structuur,
er goed aan doen om met de oude
Paul Kruger te zeggen; neem het beste
van het verleden en bouw er je toe
komst op. Mogelijk komt in zijn vol
gende werk de nieuwe schoen in zicht
nu de oude is weggeworpen.
CLARA EGGINK