Wijzen iedem, annexatie at ov Paul Krüger en „De grote trek" Van Afrikaanse bodem Kunnen we het niet af klinken dinsdagavond 25 octotier w- ZATERDAG 29 OCTOBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Bewogen Leven CXLVI over het rode De ivagen waggelt land Wij leven ons leven in jaren. Dat heeft zin. Onze goede aarde heeft immers een jaar nodig om haar baan om de zon te beschrijven. En in één dag wentelt ze om haar as. Zo voelen wij, in licht en duisternis, het ritme van de tijd. Ook in onze werktijden zit een ritme. Plicht en genot, werk en ontspanning wisselen elkaar af, zo nodig met de regelmaat van een klok. De mens doet verstandig het ritme bewust te beleven. Niets is vermoeiender dan een leven te leven dat gelijkt op één lange dag. Dit is zo troosteloos, zo eentonig; het verfrist niet en herstelt niet. De menselijke geest wil ordenen; d.w.z. hij verlangt ergens rustpunten. Terwille nu van het ritme dat wij in het leven dienen te leggen en in ons werk maak ik alvast een mijlpaal gereed, nu ik mijn 150ste „BEWOGEN LEVEN" nader. Een een voudige paal, waarbij ik de grootste trekker aller tijden gedenken zal: Paul Krüger. 'h'eunis. al de anderen, van wie sommigen grote jagers zijn. Vóór hen ls het grote wild: olifanten, leeuwen! Als zij eindelijk aan de Caledonrlvler komen, wordt er uitgespannen. De bezwete ossen grazen weldra op de groene oevers en als de avond valt, vlammen de vuren. Gebrul van roofdieren weerklinkt als de duisternis ge vallen ls en onder de pinkelende sterrenhemel roken de Boeren hun pijp. Nn komen de verhalen los. Er Is blijdschap en tevre denheid ln allen, nu zij het eerste deel van de Trek hebben volbracht. Hier zijn weiden voor de ossen, voorlopig hebben ze geen haast. Hier, bi] bet kampvuur hoort de jonge Paul de Geschiedenis van zijn volk. En alles wat de ouderen zeggen, zuigt hij in. Hij hoort van de Nederlanders, die de Kaap eens hebben gesticht, doch niet zo best bestuurd. Hij hoort wanneer de Engel sen de Kaap hebben overgenomen en hij verstaat waarom z(j weg zijn gegaan. Zij zullen een nieuwe Staal stichten, veel verder in het Noorden nog, en daar zullen zij ln vrijheid leven! DAGEN, weken hebben ze al getrokken. Nergens een huls van een blanke gezien. Hier en daar wat scha mele inboorllngendorpen. Als er nog meer families bijkomen, kunnen ze elke vijand weerstaan. Vader heeft heel veel krult ln zijn wagen en schroot, en kogels. Héél veel. Hij kan ook al een geweer hanteren. Als er een leeuw komt om zijn ossen te stellen, schiet hij hem dood. De mannen vertellen aan het kampvuur hun leven en lijden aan de Kaap. De jongeren luisteren met wijd open oren. Een nachtvogel schreeuwt in de sterrenlucht en in de verte, aan de andere zijde der rivier, baant een kudde olifanten zich krakend een weg door een bosje. Zij hebben dorst. REIN BROUWER. Want deze avond zag ik in mijn verbeelding de BATAVIER VI weer door de golven bruisen, de dode Krüger aan boord. Ik zag hem liggen ln de Hugenoten Gedenkzaal te Kaapstad, terwijl een onafzienbare rij voortrekkers langs hem trok. Ruwe. geharde mannen, die gruwelijke ontberingen hadden gekend, en die innerlijk, toen ze hun dode President zagen, plotseling zo zacht waren als een lam. Daar lag hij. de grootste onder hen. die als kind reeds een geweldig jager was geweest, rino- Maar het trekken gaf hem een vreemde prikkel. Zijn ganse familie was in de trits. Waarvoor zouden zij bang zijn? Een kogel vloog veel verder dan een assegaai. Hij was helemaal niet bang voor de toekomst. Eigenlijk vond hij het prachtig al maar verder te gaanal ossen achter zich aan... èn de maar verder... wagens. Kijkjes in de Natuur Zo ouwe lelijkerd, zei de juffrouw, terwijl ze kwam aangeslenterd, kauwend op een pindanootje. Een keurige heer (op leeftijd) die in aandachtige beschouwing bij het hoge rasterhek stond keek een beetje schichtig ter zijde. Maar de juf zag hem niet eens. Ze stond daar, de voeten wijdgeplant, voor het hek, haar kaken langzaam malend en in haar ogen de afwezige blik van mensen, die wel zien, maar niet kijken. Mensen, die een tuin met uitheemse dieren alleen maar beschouwen als een rariteiten verzameling. „Lelijkerd" zei de juffrouw tegen een antilopensoort, die haar volkomen vreemd was, die niet paste in haar wereldje, waarin het paardje van de melkboer, het hondje van de slager en haar eigen kippetjes haar enige belangstelling hadden. Omdat dit vreemde dier haar niet bekend was, lag het dus bij voorbaat al uit de gratie bij de „Gos! 't lijkt wel een paard", waarmee ze de plank nog niet eens zo heel ver zou hebben misgeslagen. Want inder daad, een gnoe heeft in zijn bouw iets van een klein en heel fijn soort paard. Dezelfde slanke benen, dezelfde lijn van rug en kruis, ja, zelfs zijn staart zou een paard niet misstaan. Ook in de ruige manendos komt hij onze edele viervoeter zeer nabij, maar dan houdt de overeenkomst ook op. Als een echte antiloop, dus een herkauwer, draagt hij aan ieder voet twee hoeven, terwijl de kop met zijn vervaarlijke puntig omgebogen horens hem toch zeker ver van het paard plaatst VER smaak kan men moeilijk twisten. Wil iemand een gnoe dus een lelijk dier noemen, dan ga hfj zijn gang, als ik hem maar mooi en buitengewoon sierlijk mag blijven vinden. Toegegeven, dat hij er met zijn snorrebaard en de felle ogen onder de ruige wenkbrauwen niet bepaald „net" uitziet maar dat ls toch niet nodig. Ook zijn karakter moet volgens de Geboortehuis van Kriiger op Bullioek, Krüger op 30-jarlge leeftijd. cerossen hadden neergelegden leeuwen; die later een steun en een stut voor allen was geweest en de drager en verwezenlijker van het beste dat in hen leefde. Nu hij dood was. beleefden zij opeens het verleden opnieuw, al het gruwelijke dat gebeurd was. èn het goede dat in de heroïsche worsteling geboren was. Zij waren een volk geworden en hadden, dwars door hun ellende heen. God gevoeld. Hij was bij hen gebleven toen hun vrouwen en kfhderen jammerlijk omkwamen in de concentratiekam pen. toen verraad hen omsingde, ja zelfs toen zij de wapens neer moesten leggen, als overwonnenen. DE dode president ging per trein van Kaapstad naar Transvaal. Maar in de zielen der Boeren was hij weer levend geworden en duizenden maakten zich op. om hem de laatste eer te bewijzen. Wel nimmer is er in de geschiedenis der Mensheid een mens begraven waarbij zoveel échte ontroering werd gevoeld. Het eenvoudige kerkhof van Pretoria kon de duizenden bij lange na niet bergen en toen Louis Botha, een Boe rengeneraal. staande bij het graf de laatste boodschap van" de balling, gericht tot zijn Afrikaanse volk. voorlas, was het alsof de stenen leefden en de stem van de gene raal bereikte in de doodse stilte duizenden. Er was immers een groot man gestorven en zou die, vlak voor zijn dood, aan zijn volk dat zo geleden had, niets belangrijks te zeggen hebben? De boodschap was kort, doch zij raakte alles en allen aan. De overwinnin gen cn de nederlagen, de grootheid en de kleinheden. En toen de stem van Louis Botha sprak: „Neemt het beste uit uw verleden en bouwt daarop uw toekomst," was het de duizenden alsof plotseling alles ln een nieuw licht verscheen, alsof de haat uit het leven verdwenen was, en een wonderlijke ontspanning trad In. Opeens waren zij boven het dagelijkse uit en de dood van deze éne werd allen tot zegen! DE zon schijnt op de rode aarde van het Kaapplateau. Een kind van negen jaren loopt voor een span ossen uit. een riem in de hand. die aan de ossenhorens bevestigd ls. Sloom stappen de ossen voort. Hun brede schouders raken elkaar zo nu en dan en hun korte poten met de bij elke stap uit elkaa g klauwen onvermoeid voort c Achter hen zijn nog zeven span en achter de zestien ossen rolt de ossenwagen aan. hoog en breed. Heel hoog zijn de achterwielen, veel lager de voorste. Gespleten wilgentakken vormen een boog over de wagen, waarover de huifkap gespannen is. Langzaam waggelt de wagen verder. Zo nu en dan klinkt er een schreeuw om de ossen aan te vuren. Zij trekken zich daar weinig van aan. Zij vervolgen hun zware, regelmatige ossentred ln eigen tempo, omdat ze weten dat de dag nog lang is en de tocht nog ver. Deze ossewagen, omgeven door het rossige stof van de bodem, wordt gevolgd door vele. Want vele boeren hebben reeds in 1935 hun have en goed waarvan zij niet konden schel den, bijeengepakt, en zijn gaan trekken naar het Noor den. waar gruwelijke gevaren hen zouden wachten, doch ook een kans op vrijheid. ACHTER hen was de willekeur der Engelsen, die de Kaap bestuurden, onder wie het in die dagen zeer moeilijk was te leven. Voor hen waren de grote, donkere Afrikaanse stammen, die hen vijandig gezind waren en tegen wie zij zich moesten beschermen. Zij te vestigen in vrijheid. De wagen waggelt over het harde rode land. gevolgd door wel twintig andere wagens en voorop gaat een negenjarig kind: Stephanus. Johannes. Paulus Krüger. Hij doet het werk van een man. Als hij denkt aan wat hen te wachten staat: kampementen, waarbij hij om het kampvuur mag zitten met de volwassen mannen: leeu wenjachten. olifanten] ach ten, de Jacht op neushoorns en allerlei ander wild, dan bonst zijn hart van verwachting. Doch als hij denkt aan het verleden, dat de kaffers hem al ziin vee hebben afgestolen en dat de Engelsen dit niet verhinderd hebben, integendeel, het vee van de kaffers hebben aangenomen als een soort achterstallige belasting schuld. dan wordt hij bitter. Toen hij geboren werd bestemde zijn vader al vast enige schapen, runderen, paarden voor hen. en die waren ln negen Jaar aange groeid tot kleine kudden. Zij hebben hun hoeve op Bulhoek verlaten. Dat was wel droevig. Toen Paul al mijlen van de hoeve ver wijderd was, keek hij nog eens om. Het stond daar cn keek hen na. Jammer dat men een huis niet mee kan nemen i R zat durf in dit volk. dat zo ernstig de Bijbel las en zo rustig voorwnarts ging. Zij trokken naar de 1 Caledonrivier. waar andere groepen zich bij hen zouden voegen. Tezamen zouden ze verder gaan. Wat de toekomst brengen zou. zou men wel zien. Als het vechten moest zijn dan zou het vechten worden: als het sterven moest zijn, dan zou men sterven. Niemand voorvoelde dat er ergens een kleine voorloper over de rode vlakte ging, even oud als Paul ongeveer, die voorbestemd was om levend te worden gevild. En dat sterke mannen, voor wie ieder ontzag had, eens. nadat zij ongewapend de tent van een Zoeloekoning waren binnengegaan, om een koop contract te tekenen, verraderlijk zouden worden vermoord. Het is goed niet alles vooruit te weten en vertrouwen Wat heb ik dat vaak gehoord ln dierentuinen uit de mond van mensen, die zonder enige belangstelling „dat andere", „dat vreemde", naderden. $Tat een gek beest! Wat een vies beest! Wat een engerd, dat zijn zo de geijkte uitdrukkingen van de hardop denkende bezoekers, die dan gewoon lijk na enkele uren weggaan, zoals ze waren gekomen, dus zonder Iets te hebben gewonnen. Als de mensen eens begonnen met hun mond te houden en er niet dade lijk Iets uit te flappen, dat kant noch wal raakt. Alleen maar kijken, enkel maar waarnemen, je ogen gebruiken. Er staat wel ergens een bank vanwaar uit je op je gemak kunt kennis maken met een dier, dat er wel vreemd kan uitzien, maar daarom toch nog niet gek is of vies of weet lk, wat dat soort bezoekers er soms van kan maken. Als die Juffrouw even had afgewacht dan zou ze hebben kunnen zien, hoe buitengewoon fijn die gnoe was ge bouwd. Het was n.l. een gnoe, daar aan de andere zijde van 't hek. Een heel merkwaardige antilopensoort, die op vele plaatsen ln Zuld-Afrika door de mens ls uitgeroeid, maar die ln andere gedeelten van dat onmetelijke en veel al ontoegankelijke werelddeel in vol doende aantallen nog wordt aange troffen. Misschien had de juffrouw, denkend aan het haar bekende paard uit haar straat, na een poosje wel gezegd: DE knuppel is ln het hoenderhok gegooid! Ik bedoel er heus niets onaardigs mee Oegstgeeste- naren met hoenders te ver gelijken. maar ze staan op hun achterste poten, onder het wakend oog van een écht haantje-de-voorste, oud-bur gemeester van Gerrevink, die plotseling zó vitaal voor de dag kwam, dat ik er werke lijk versteld naar zat te kijken. Als een „duvel tje-uit-een- doosje" kwam hij plotseling, na zich Jaren op de achter grond gehouden te hebben, voor de dag en hij was nog even rap van tong en terdege beslagen op het gemeente lijke ijs als eertijds, toen hij met zoveel succes voor de belangen van zijn „dorp" op de bres stond. Het was een lust naar zijn pittig woord te luisteren, te merken, dat hij nog niets van zijn energie verloren had en met grondige argumenten voor de dag kwam. waaraan de Leldse vroede vaderen een héle kluif zullen hebben. JARENLANG is er rust en I vrede geweest! J De verbondenheid tussen Leidenaars en Oegstgeeste- naren leek langzamerhand hecht en sterk, vooral nu er tóch 'n Randstad Holland ln zicht is. Maar ja: inééns ls deze verbondenheid, die in de kijken de Oegstgeestenaren grimmig Leldenwaarts. Ik heb nog nooit zóveel grimmige Oegstgeestenaren bij elkaar gezien: de sfeer bij een Saarstemmlng waar oud-burgemeester Van Gerrevink ook zijn weetje van weet! kon niet opge wondener zijn! Propagandadoeken verduis teren de hemel: „geen vier kante meter gaat er af. of je krijgt met ons te doen!" Dót zit vast in de hoofden van de Oegstgeestenaren ge hamerd en 't zal er niet gauw uitgaan! De Leidenaren kijken wat onthutst en 6chuw in de richting van de buurgemeen te. waar men zich ineens ontpopt als vurige verdedi gers van de eigen, heilige grond en waar men niet kakelt zonder eieren te leg gen. Uhad die vergadering in het Patronaatsgebouw moeten meemaken! Dan had U kunnen horen, hoe de Oegstgeestenaren het „Wij willen Oegstgeest hou den" met een enthousiasme en een innerlijke bewogen heid zongen, die alle gren zen, zelfs die van Leiden, overschreed. U had er „bij" moeten zijn, toen daar een hele rits notabelen, vurige voorvech ters voor hun gemeente, met uitdagende gezichten tegen de muur zaten en zélf als anti-annexatie-comlté een muur leken te vormen van verzet en vastberadenheid! „geen millimeter grond krij gen jullie", leken ze te zeg gen. Het was ln deze uren ge raden, hen niet te na ta tivsockt de grote-OPENBARE VERGA DEJ? I N G tranrln Stelling teordt genomentegen de aim vlag. dir np Oegut geest irordi gepleegd. Alle palen-i«#~~l. I'ulrrmnitt»* grbome »yn benehikbaitr,; V-r s\jn 4^0 tilfilfutlirn l liHtnt I tr "m, rttor de belangen onver gemeentel Irctartgen die tutkde Itrvxytt! Massale opkomst noodzakelijk! Aanvang 8 uur n.m, Zaten geopend 7.30 uwr liet anti*nnnex{ith>rimtèté komen, als je misschien nog iets goeds in Lelden of de Leidenaren zag. HET Patronaatsgebouw, stampvol, zó vol als het nooit in zijn historie is geweest, leek te bezwijken ln de kokende straling, die van al deze verhitte gezichten uitging. Leiden kwam er maar armzalig en zieligjes af tus sen al deze zelfbewuste man nen en vrouwen, die zich de kaas niet van het brood laten eten en van wie men niet kan zeggen, dat zij ln hun „woon"gemeente zijn Inge slapen. Als je zo een kwart eeuw ln Oegstgeest hebt meegelo pen, weet leder wel, wat hij ln tijden van nood aan zijn buurman heeft. Welnu: hier was iedereen „buurman" en men behoefde elkaar maar in de ogen te zien om te weten, wat je aan de ander h&d. En dat om de eigen zelf standigheid hoog te houden en aan te tonen, dat er géén „Breestraatje" aan te pas moet komen, om de Oegst- geester boontjes te doppen. Dót kunnen ze. „aan de andere kant van de grens" zélf wel en niemand hoeft er ruzie over te maken. TELNU: als de Leide naren tóch willen op komen. zullen ze, ge zien en gehoord wat er in het Patronaatsgebouw te zien en te horen wós, hartig ont vangen worden. Maar kóm onder ons gezegd en gezwegen kun nen we héél dat gedoe niet maar dan ergens ónders! met een hartig drankje af- nlinken? Dan blijven we goeie vrien den. zoals het in kwade jaren zo dikwijls was. Dan wordt het weer rustig >m ons heen. Wat ln deze opwindende tijd het beste ls. Voor ons allemaal! FANTASIO berichten, niet zo aangenaam zijn, maar dat hindert ons, dierentuinbe zoekers, toch niet. Enige maanden geleden las ik in een krant een artikel, dat beschreef de Jacht op antilopen in Midden-Afrika. Dat was een moderne jacht, waarop de Jagers zich bedienden van een jeep. en natuurlijk van de allermodernste Jachtgeweren. Over de jachtpartij, een slachtpar tij! wil ik het zwijgen toe doen: wat beschreven werd, was eenvoudig wal gelijk en een mens onwaardig. Merk waardig (en veelbetekenend intussen) was de zwakke en slappe reactie van het lezend publiek op deze beschamen de mentaliteit. Opvallend in dat be wuste artikel was echter een zinsnede, waarin de jager de gnoe beschreef als een soort gedrochtelijk wezen. Dit is me een raadsel! Wij, die het moeten stellen met een paar diergaar den, die ons van het dierenleven maar een heel matig beeld kunnen geven, wij zijn al geboeid, als we zo'n wit- staart-gnoe of zo'n blauw „wildebeest" met ongelooflijke gratie een paar rondjes door zijn loopperk zien maken. En daar ls een ander, die het grote voorrecht heeft gehad, deze dieren te mogen aanschouwen ln de eindeloze Afrikaanse steppen en het enige, wat hij ons van deze Interessante gnoes weet mede te delen, is dat ze gedroch telijk zijn. Dat hij de radeloos vluch tende dieren voor zijn onvermoeibaar voertuig voortdrijft tot ze doodgejaagd en uitgeput een gemakkelijk doelwit worden voor zijn zeker schot, dat is een ander hoofdstuk. Daar zouden we het nu niet over hebben. Maar dat we nu nog niet verder zijn dan wat Brehm. die goeie oude Brehm ons vertelt over de gnoe, die hij een paard noemt met gespleten hoeven en een stierenkop, dat ls werkelijk toch erg vreemd. Per slot van rekening is deze jager niet veel verder dan die juffrouw voor het hek van de gnoe. We keren dus maar weer terug naar dat hek. waar die oude mijnheer zo aandachtig staat te kijken. De juffrouw is allang door gelopen. Vond er niks an! ONDER een breed getakte boom staat de gnoe. Als een beeld. De kop iets naar beneden, de fijne voorbenen vlak naast elkaar. Zijn kleme scherpe ogen kijken ons zonder de minste beweging aan. Dan komen er plotseling twee kin deren aandraven; hijgend en blazend belanden ze bij het hek, dat even trilt van de deining. En nu de gnoe! Hij buigt de zwaar gehoornde kop. bokt als een paard, smijt zijn staart "omhoog en gaat er, als een haas haken slaand, snel vandoor. Dan beschrijft hij een wijde cirkel, bokt nog eens en daar staat hij weer. onbeweeglijk. Een zwijgzame ruige knaap. Maar een pracht van een dier! SJOUKE VAN DER ZEE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1955 | | pagina 14