DE ROZENSTRUIK DE DOOD VAN DE KEIZERLIJKE PRINS De rode rover in de notenboom VERMOORD IN DONKER AFRIKA ZATERDAG 8 OCTOBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Kijkjes in de Natuur rpOT de dieren, die altijd en overal Hij heeft steeds de sympathie van de mensen, want het zijn er maar wei nigen, die zich het hoofd breken met overwegingen van nut en schade. Men behoeft geen geleerde te zijn, om dit te constateren, want iedereen, die op de mensen en dieren let, kan het zelf opmerken. Zo ging het ons onlangs nog, toen we moegedrenteld op de beeldententoonstelling in Sons- beek, een kleine kastanje-bruine eek hoorn zagen exerceren by een papier mand, waaruit het rappe ding een leeg papieren ijsbakje had gehaald, dat hy tussen het raster van een hek probeer de door te werken. Het duurde niet lang of een kringetje tentoonstellings bezoekers stond met de grootste aan dacht en met duidelijke sympathie naar de verrichtingen van de pluim staart te kijken. Met de rug nog wel naar de meesterwerken, die de prach tige gazons sierden en waarvoor ze toch waren gekomen. Die sympathie is volkomen begrijpe lijk want inderdaad heeft de eekhoorn in zijn manier van doen iets overrom- pelends. iets, dat onmiddellijk aan slaat bij ieder die van dieren houdt. Toch is het goed, dat we ten opzichte van dit .snoezige" diertje het hoofd koel houden, dat wil zeggen, dat we de ogen niet sluiten voor de werkelijk niet onbelangrijke schade die de rode boomacrobaat in tuin en park kan aanrichten. Nu moet ik bekennen, zelf enigszins bevooroordeeld te zijn wat betreft de eekhoorn, en wel in gun stige zin, want ik heb eens het genoe gen gehad een moederloos eekhoorntje van een paar weken oud op te kweken en groot te brengen. Aan die periode bewaar ik altijd nog (mijn huisgenoten incluis) de prettigste herinneringen, al dragen onze overgordijnen en ons meubilair nog steeds de zichtbare spo ren van zijn halsbrekend trapezewerk. Vele lezers zullen zich mijn „Wok- Wok", de eekhoorn, misschien nog wei herinneren. Nu hebben wij de kennismaking met zo'n „boomrat", zoals de eekhoornha ter hem niet ten onrechte noemt, kun nen vernieuwen. Niet tijdens een wan deling in een bos of zo, maar enige weken achtereen, op vaste tijden van de dag. in onze tuin, waar we hem op ons gemak konden waarnemen. Hoe die stadseekhoorn in onze buurt was verzeild geraakt, is moeilijk na te gaan. Eekhoorns zweiwen echter graag ver van hun geboortegebied en kunnen boom op en af. hele afstanden afleg gen. Hebben ze nu eenmaal een voed selbron ergens aangeboord en worden ze met rust gelaten, dan houden ze op die plek een tydlang hun domicili. Die voedselbron bestond in ons geval uit een hazelnotenboom, waarvan we de vruchten, ook deze zomer, met groeiende belangstelling hadden zien rijpen. De eekhoorn had echter anders beschikt. De eerste keer, dat we de takken van de hazelnoot zagen schud den alsof er een Jongen in rondklom. besrepen we al, dat we dit Jaar geen eigen oogst op de schaal zouden zien, welke overtuiging versterkt werd. toen we zelfs binnenskamers het geluid konden opvangen van de scherpe knaagtandjes, die de noten doorvijl- den. Toen de kleine rakker wat ons be treft volkomen was gerustgesteld, kwam en ging hij met de regelmaat van een klok en verdwenen de mooi verpakte hazelnoten zienderogen. Van onze hoop, dat de buitenste die aan dunne zwieptakken hingen, tenminste onbereikbaar zouden zijn, bleef ook al niet veel over, want toen het centrum van de boom was afgezocht, kwam de buitenkant aan de beurt, waarbij ons staaltjes van acrobatiek werden ge presenteerd, waar we van stonden te kijken. steeds langs hetzelfde weggetje en dan hoorden we ergens gescharrel in de bladeren, waarna de rode broeder te rugkwam voor een nieuwe plunder tocht Toen de noten tot de allerlaatste waren opgemaakt, verdween hij uit onze tuin, ondanks de pinda's, die ik (zeer inconsequent!) tussen de takken had geklemd, maar van een buurvrouw hoorde ik, dat hij ook haar tuin had bezocht met grote belangstelling voor de pruimenboom. Dat is werkelijk geen gezicht, een vluchtende eekhoorn met als een bal lon een grote gave pruim in zyn bek geklemd! ZOLANG de bemoeiingen van de eekhoorn beperkt blijven tot no ten, zaden en andere vruchten, gaat het nog wel, maar als hij noch de eieren noch de jongen van onze broed- Bewogen Leven CXLIII Zo bewonderenswaardig is dit dier tje aangepast aan het leven in de bo men, dat hij het zonder zichtbare moeite klaarspeelt, buikwaarts langs een doorbuigende tak te klimmen, de kop naar beneden, de staart als een evenwichtsinstrument heen en weer schokkend, tot hij de noot heeft be reikt, die hy met de genagelde hand jes naar zich toe gnst. De terugtocht is nog merkwaardiger, want nu moet het lichaam een hele slag terug maken waarbij het een ogenblik alleen aan de achterpoten hangt; dan grijpen de voorklauwtjes vast en tjoep! klaar is Kees, langs de zwaaiende tak gaat het terug en dan zit meneertje prinsheer lijk en open en bloot zyn buit te be werken, waarbij de doppen door de bladeren tikkelen. Daarna poetst hij zich eens over de kop en de snorharen, slaat zijn hand jes bij wijze van kam door de volle pluimstaart heen, dit alles onder de zeer nabije ogen van een theedrinken de en rustig pratende familie. Soms ging hij ook wel, zijn buit in de bek geklemd, met de bekende kik kerachtige hupsprongen er vandoor. vogels spaart, komen de zaken anders te staan. En zo is het inderdaad het geval met dit dier. Het is dan ook geen wonder, dat hij volgens de nieuwe jachtwet, tot het schadelijk wild wordt gerekend. Dit houdt echter niet ln, dat niemand zonder ministeriële ver gunning een eekhoorn meer zal mogen vangen of doden. Wat de uitwerking van deze pas af gekondigde wet zal zyn ten opzichte van de eekhoornstand, valt niet te voorspellen. Wat ik wel met grote ze kerheid weet, is. dat onze notenboom op het ogenblik alleen nog maar tak ken heeft en bladeren. Maar daar staat tegenover, dat wij de herinnering hebben aan een serie alleraardigste toneeltjes, met de en tourage van een rijkbloeiende Septem. bertuin. Dit zal ons langer bijblijven dan een zak met noten. SJOUKE VAN DER ZEE. door Mops Valk Ik heb mijn dochtertje Marie-Rose genoemd, omdat ik dacht aan die oranje-gele rozen, die een kleine, harde knop op een lange, sterke steel dragen. Ze ontvouwen tegelijk al hun bloem bladeren en bieden zo in éénmaal heel hun zonnige schoonheid, de rijkdom van lijn en kleur van rozen. Deze rozen vouwen niet verleidelijk blad na blad open, aldus coquetterend met hun wisselende vorm. Ze bewaren hun harde, gele knop om ineens hun tooi vrij te geven. En zü verleppen niet met een sterk-riekende bloem, waaraan de eerste schoonheid niet meer te be speuren valt. Deze rozen behouden htm volle schoonheid. De kleuren worden iets donkerder Het geel en oranje wordt rozig-rood. als van rijpheid. Zij ver ouderen alleen en zil ontbladeren by één enkele tik. Er ls geen verval. Toen ik mijn pasgeboren dochtertje bekeek, wilde geen van de namen, die wij voor haar uitgezocht hadden, meer passen. Ze leek op die rozen en wij noemden haar Marie-Rose. Hoe een man ziln dochtertje kan verlaten, dat Marie-Rose genoemd is, heb ik moolt begTepen. Het kind en ik bleven samen achter. Na enige tijd kreeg ik van een kennis het aanbod zijn betrekking in een klem stadje over te nemen. De greep dit met beide handen aan. Ik reisde naar het stadje maakte vluchtig kennis met enkele mensen, waarmee ik te maken zou hebben en liet mil inlichten over woongelegenheid. Na enige moeite liever: na hardnekkig doorzetten van mijn kant bleek er een oude boeren- woninkje leeg te staan, naast het huis van de notaris, een eind uit de stad. midden in de eenzaamheid. De notaris was er de eigenaar van. Ik ging er on middellijk heen. Het was een klein huisje, maar ruim genoeg voor mijn dochtertje en mi) Het lag aan een zandpad de ver harde weg hield op bij het notarishuis opzij van een akkertje en vóór de bosrand. De ruitjes van het huisje wa ren wat verweerd, de tuin rondom ver waarloosd. maar ik zag alle mogelijk heden ln dit bedoeninkle en ik huurd= het Er moest veel aan opgeknapt wor den en ik had er geen geld voor. Dus besloot ik naar de notaris te gaan er, te trachten met. hem een regeling te treffen. De bekeek het hulsle zorg vuldig, overdacht wat ik er aan ver anderen moest, en maakte een af spraak met mijn buurman. Het was een regenachtige zomerdag toen ik de grote voortuin van het no tarishuis doorliep. Het grasveld was mollig en groen, zoals een heel goed verzorgd gazon kan zijn. Ik belde. De deur was onberispelijk. Het naambordje was klein, want het duidde hier het particuliere leven van de notaris aan Het koperwerk was glimmend en de verf van deur en kozijnen glanzend. Ik werd opengedaan door een knecht, die me zonder een woord teveel in een grote zitkamer liet. Daarop kwam met zachte, voorzichtige passen een dienstmeisje binnen om de thee geruisloos te verzorgen. Alles leek hier van een volstrekte rust. Toen kwam de notarisvrouw binnen. Zij excuseerde haar man. Hij had op gebeld van ziln kantoor en zou iets later komen. Intussen kon zü het voor naamste met mij afhandelen. Zü deed dit kort en zakelük, gaf mij de adres sen van de timmerman, de loodgieter, van een werkster. Toen de notaris kwam, hoefde hij slechts te beamen, wat ziln vrouw en ik hadden afgespro ken. Ik bleef op hun verzoek nog even en kreeg zo de tüd een en ander wat nauwkeuriger op te nemen. De notaris was een kalme, opgewekte man. Zün voorkomen was dat van een welgesteld iemand en van een man van goede familie, mensen van een beschaafde beslistheid. Dit beeld had zijn vrouw ook gegeven. Tot men haar ogen en haar handen zag. Haar ogen en haar handen deden deze indruk teniet. De ogen waren blauw, donkerblauw, saffierblauw en ik heb nog nooit zulk mooi blauw van ogen gezien. Maar de blik was zwevend onvast. Alsof de vrouw niet bij machte was haar ogen te houden op het punt. dat haar Intereseerde. De handen wa ren klein en fl1n en helemaal ver schrompeld. De vingertoppen waren steeds in beweging, soms maakte de hand een radeloos gebaar. En deze handen en deze ogen gaven de vrouw iets onheilspellends. Alsof zü een catastrofe in zich droeg, die tot nu toe verhoed wa3 gebleven door de rust en orde ln dit huls. Heeft U een dochtertje? vroeg zij mij ineens. Zü had zo iets geboord. Et liet een foto'tje zien. Zü lachte vrolijk en zei: Uc heb geen kinderen. Het zal leuk zün een kind vlakbij ons te hebben. Wilt U haar eens sturen, als U samen naast ons woont? Be hoefde Marie-Rose helemaal niet te sturen Die was uit zichzelf gegaan, toen zy een geitje op het gazon by de notaris had ontdekt. Op een avond dat ik even het nota rishuis was binnengelopen, vroeg Tine: Waarom heb Je Je dochtertje Marie- Rose genoemd? Het is namelijk zó. verduidelykte de notaris, dat wü beiden de naam zo passend bij het kind vonden. Ik vertelde hoe Marie-Rose aan haar naam was gekomen. De rozen bloeiden er met wyde, volle bloemen, zachtgeel-zaohtrose. alsof zy zonlicht ingedronken hadden. Warm en geurig en onbevangen mooi. Ik vind dit de mooiste rozen, zei ik. Een paar dagen later bracht de no taris my één van deze rozenplanten in een pot. Ik plantte de roos opzü van mijn deur. Mijn leven vergleed ongestoord. Ik werkte hard en de enige aanspraak waar ik prüs op stelde, was die van het notarishuis. De herfst kwam. Ik ging met Marie- Rose bramen zoeken op de heide en in het bos vonden we wat bleke, over gewaaide astertjes. Marie-Rose was hierover opgetogen. Komen die van Oom Henks tuin? schalde haar stemmetje verheugd. Kan dat zo maar? Waaien appelbomen ook over?" 's Middags danst ze de brede voor tuin van het notarishuis door en riep: Oom Henk. jouw asters zün over gewaaid. Ik heb ze in het bos gezien. Oom Henk stond op de stoep en ving haar op en ik zag hoe hü Marie-Rose hoog boven zün schouders tilde. Het werd zó. dat Marie-Rose naast Oom Henk in de auto zat 's Middags liep ze het pad af om te zien. of oom Henk al aankwam. Overdag moest ik haar laten opbellen naar het notaris kantoor en als we het hadden verge ten. belde oom Henk zelf wel op naar Marie-Rose. 's Avonds ging Marie- Rose een half uur naar de buren want oom Henk leerde haar de pad destoelen. Het was oom Henk, naar wie Marie-Rose luisterde, oom Henk op wie ze wachtte oom Henk, voor wie ze naar het notarishu'" ging. En oom Henk nam voor Ma- Rose een pop penhuis mee uit 1( stad en kocht zelf kauwgom voor haar. Oom Henk haastte zich 's avonds naar huls om Marie- Hij waagde zijn leven voor niets.... TN e Prins wilde een goed officier worden. Hij begreep zeer goed dat behaalde lauweren zijn aanzien bij de Fransen zou doen stijgen. Engeland had hem gehuisvest. Het was dus normaal dat hij in het Engelse leger dienst nam. Zo omstreeks 1875 was Engeland reeds bezig onder allerlei voorwendsels de Boerenrepublieken Transvaal en Oranje Vrijstaat te naasten. Engeland had honger naar land en honger naar macht. Toen er bovendien nog goud en diamanten in Zuid-Afrika gevonden werden, was het lot der Boerenrepublieken beslist. Een zwarte bladzijde in de Engelse Geschiedenis begon. In 1872 stal Engeland Kimberley en het omliggende mijngebied van de Vrijstaat. In 1877 annexeerde het Transvaal, „omdat dit land zich niet voldoende tegen de inboorlingen verdedigen kon". Direct daarop voerde Engeland oorlog tegen Cetewayo, de wrede Zoeloekoning, die 40.000 krijgers in het veld had gebracht en Engeland eerst grote schade toebracht aan manschappen en materiaal. Laatste portret van de Keizer lijke Prins. (Port Natal 1879). In de oorlog tegen de Zoeloe's ls Louis Napoleon ge sneuveld. Minder roemloos had een Napoleon nooit kun nen verdwünen. Voelde hij dan zélf niet dat er voor hem ln Afrika nooit lauweren zouden kunnen zyn? Al zou het Engeland ook gelukken om alle verzet in Zuid-Afrika snel neer te slaan, wat dan nog? Is het een verdienste als een reuzenland een handjevol Boeren vernietigt? Of mensen overwint die nog met assagaaien gewapend zün? HET recihte omtrent deze mysterieuse geschiedenis weet nog niemand. Wy gissen nog altijd naar de ware drijfveren. De omstandigheden waaronder de De Boeren, in 1887 eigenlyk overrompeld door Engelse diplomaten, hadden hun vrijheid afgestaan aan Engeland. Nauwelijks een maand nadat het gebeurd was ging er een schok door Transvaal. Wat hadden zü gedaan? En waarom in vredesnaam? De Engelsen rukten reeds tegen de Zoeloe's op. Er was nu een pracht kans om de En gelsen in de rug aan te vallen, doch dat deden de Boeren niet. Daarvoor hadden ze te veel karakter. Zü lieten de „Rooinekken" trekken, en zagen toe. Na afloop van deze strüd zouden zü de Vrijheidsvaan weer planten. Op de 22ste Januari 1879 werd een Engelse legerafde ling by Isanaula, aan de rivier de Tugela. door Cetewayo in de pan gehakt. Een enorme buit aan wapens en slacht vee viel de Zoeloe's in handen. Het blanke ras was nie„ onoverwinnelük gebleken! In het Engelse Parlement brak de oppositie zich baan. Zowel uit Indië als uit het moeder land werden in alleryl troepen aangevoerd naar het donkere Zuiden. Sir Woleley kreeg de leiding en hü gaf bevel aan Lord Chelmsford om opnieuw tegen de Zoeloe's in het veld te rukken. Bü diens legergroep bevond zich de Keizerlüke Prins. OP de le Juni van het jaar 1879 vertrok de Prins, tezamen met luitenant Carey, om hall negen des- morgens, aan de spits van de voorhoede. Luitenant Carey had tot taak om enige correcties aan te brengen op een kaart van het terrein dat hü de dag te voren in schets had gebracht. De Prins was geen commanderend officier. Car'ey heeft later beweerd dat hü het ook niet was. Voordat de Keizerlüke Prins vertrok, heeft hij zich met Journalisten onderhouden en een brief aan zijn moede; gezonden. Deze brief was gedateerd: 1 Juni. Anders dateerde de Prins zün brieven nooit. „Ik wil de grens niet overschryden", zo schreef hü aan de Keizerin, „zonder l) nog eerst bericht te zenden." Daarna gingen ze op weg. De berichten over wat verder gebeurd is zün zeer verward. Luitenant Carey heeft later verklaard: „De Prins voerde een zeer byzondere zending uit, die hem alleen was toevertrouwd, en ik genoot het voordeel van zün escorte." Voor zover wy na kunnen gaan bestond dit geleide uit zes ruiters en een bevriende Zoeloe. Een groep, groot ge noeg om veertig Zoeloe's op de vlucht te jagen. De taak van de expeditie was om op een afstand van ongeveer tien kilometer voor het leger een kampement te zoeken voor de nacht. De plaats waar dit moest ge beuren was ongeveer bekend. De expeditie is echter veel verder gegaan dan ze moest. Wie hiertoe het bevel heeft gegeven weet niemand. Carey zegt: de Prins. Na een paar uur rijden door moeilijk terrein kwamen ze aan de Ityotyosi-rivier, en daar, in een vallei, wilde de Prins gaan rusten. Met hun veldkykers hpdden ze het terrein afgespeurd naar alle kanten. Het was snik heet, die dag, de paarden hadden dorst, en omdat er nergens onraad was, zadelden ze af. De paarden werden zelfs, op bevel van de Prins, zo zegt Carey, afgesloten in een kraal. Daarna begonnen de soldaten koffie te zetten en Luitenant Carey prutste aan zijn kaart. De Prins rustte. Wonderlijke pic-nic in het land van de vijand! Dat voelt zelfs de leek. ER gebeurde niets verdachts. Zelfs de natuur zweeg; het was bladstil. De paarden werden weer uit de kraal gehaald. Zij transpirerden door de hitte. De rijf hutten, waaruit de kraal bestond, stonden op een open plek, die omringd was door zeer hoog gras en nog te velde staande gewassen. Toen zy opzadelden was het vier uur. De kafferglds had aan de andere zyde van de rivier een Zoeloe tussen het hout zien verdwünen. Plotseling begon de aanval. Van alle kanten drongen de Zoeloes op en richtten hun geweren op de wegstor- mende ruiters. De Prins, die nog niet in de zadel zat, wilde opstygen, doch zün paard schrok. Hü greep het beet by de bagage-rol die achter aan het zadel zat, doch deze liet los en toen viel de Prins, terwijl zün paard met de andere paarden wegstormde. Niemand van de vluch tenden dacht er aan hem te helpen. Ieder dacht slechts aan eigen lüfsbehoud. Zeven wilden, onder aanvoering van een zekere Labanga, stormden op de gevallene toe, doch de Prins, hen ziende, sprong op en zwaaide zyn zwaard. Toen hurkte Labanga neer in het hoge gras om de Prins zijn assagaai in het hart te werpen. Het wapen drong diep in de dü. De Prins rukte het uit de diepe wond en hield zün rijanden er minuten lang mee op een afstand. De Zoeloe's hebben later aan kolonel Villiers verteld, die door Koningin Victoria naar hen toe ge zonden was om alles naar waarheid uit hun mond te vernemen, dat de Prins als een tüger gevochten heeft. Tweemaal vuurde hij zün revolver af, daarna wierp Labanga hem een nieuwe assagaai in de linkerschouder, en toen vielen de Zoeloe's allen op hem aan. Zijn lin kerarm gebruikte hü als schild, met zün rechter zwaaide hü zün zwaard. Eindelük stortte hü neer, zün borst doorboord met assagaaien. LATER heeft men hem gevonden, liggend op zün rug, „de armen verstyfd door de dood. losjes op zyn borst gekruist, en zün hoofd een weinig naar rechts ge bogen. De mond was half geopend, het rechteroog was uitgeslagen door een assagaai, maar het linkeroog was ongeschonden en keek met een vriendelüke blik. Op zijn borst waren zeventien of achttien assagaaiwonden. De buik was opengesneden, gelük de gewoonte by de wilden, maar in strüd met het gebruik waren de ingewanden er niet uitgehaald." Om zyn hals zat nog, toen men hem de volgende dag vond, een kleine gouden ketting met katholieke medail lons en het zegel dat Bonaparte eens mee had gebracht vanuit Egypte. Officieren hebben het lük een mül gedragen door de brandende zon op een geïmproviseerde baar. Met een am bulancewagen is het naar de kust gegaan en toen heeft een oorlogsschip het meegenomen naar Engeland. W" r AAROM is dit mensenkind op zo vreemde wüze omgekomen in Zoeloe-land? Veel is er over ge sproken. Men heeft gedacht dat er Franse spionnen in het Britse „Vreemdelingenlegioen" zaten. Men heeft beweerd dat verstokte Republikeinen hem daar, in donker Afrika, hebben laten vermoorden. De wereld zal wel nooit het rechte weten. Ofschoon het een zeer grote troost voor de moeder was dat hij met het gezicht naar de vüand gevallen is, kan elke onpartijdige onderzoeker slechts tot de slotsom komen dat de Prins daar in donker-Afrika niets te zoeken had en zün leven waagde voor niets REIN BROUWER Rose te zien. En op zün bureau stond ln de foto van Tine een foto'tje van mün dochtertje. Het werd winter. De maakte lange wandelingen met Marie-Rose door het bos. Soms ging Tine mee en bleef dan 's avonds bü mü, in myn lage, ruime zitkamer met de grote boekenkast en het grote, oude bureau en met het geschilderd portret van Marie-Rose aan de witte wand. Op zo'n avond vroeg Tine mü: Je bent zeker wel heel ongelukkig ge weest. hè? De keek haar aan. Ik keek naar die wonderiyke. donkerblauwe ogen. die hun rustpunt alweer losgelaten hadden en verder zwierven. Ik keek naar haar kleine handen als bilna dode vleer muizen en naar de bewegende vin gertoppen. Ongelukkig? herhaalde ik. En ik ducht na. Nee. zei ik, nee, ongelukkig niet De had Marie-Rose. Daardoor was aller nog te overkomen ofschoon ik natuur, lijk wel veel verdriet heb gehad. Ten. minste, ik geloof wel. dat dit verdrie' was. Maar ik kon nog blü zün om een zonnestraal en ik kon nog bloemen kopen. Als ik mijn kind verloren had, dan was ik ongelukkig geworden. Dan was ik om niets meer gelukkig ge weest. We zwegen even. Buiten suisde de wintenvind door het bos. Over het zandpad en in mün tuin ritselden de dode takken. Tine knikte. WU hebben nooit kinderen gehad, zei ze. Maar dit begrijp ik. Vindt Henk het niet jammer geen kinderen te hebben? vroeg ik. Henk gaat zich niet ongelukkig voelen om wat hü niet hoeft, zei Tinc-. Haar saffieren ogen zwierven van het schilderij van Marie-Rose naar de schoorsteen en verloren zich verder op de vlakte van de muur. Zie je, zei ze ineens. toen ik Henk leerde kennen, waren mün ouders al gestorven. In een zenuw inrichting. Daarom wil Henk geen kin deren hebben. Ze stond op om naar huis te gaan. By de buitendeur bleef ze even staan en inspecteerde mijn roos Haar tuin man had er wat stro omheen gedaan, maar zü leek toch bevroren. Het is de bloem van Marie-Rose is het niet? zei Tine. Het kind er. deze roos horen bii elkaar. Zo was het immers? Toen verdween ze in het donker. Na dit gesprek speurde ik naar een mo- gelüke jaloezie in Tine op Marie- Rose. Marie-Rose nam immers de aan dacht van haar man in beslag en ik vermoedde, dat deze vrouw wel zeer de genegenheid van haar man nodig had Voorzichtte roerde ik het onderwerp bü Henk aan. Henk zei: De heb dit in het begin al nagegaan. Er is geen sprake van. Niets wüst erop. De lente was vroeg dit jaar. Ons zandpad was lichtgroen van al het bottend blad. Het grasveld voor het notarishuis was weer mollig en dik. En te midden van al deze lente-lichtheid was Marie-Rose Jarig. Tine bracht een cadeautje aan mijn doohter-in-een- verslerde-stoel. Bü het weggaan keek ze we ar naar de rozenstruik naast mün deur. De heb ze nog niet weggeruimd, zei ik excuserend en toen zag ik haar blik. In het donkere blauw van haar ogen dat prachtige, heldere saffierblauw smeulde een kwaadaardige voldoe ning. Dat Jü Marie-Rose hebt is best. zei ze. maar laat mü de rozen. Ik begreep haar niet zo gauw. Wü begrijpen zo weinig de breek baarheid van deze mensen. Hun weer baarheid is zo dun als een eierschaal. Tine liep snel het pad af. Ze deed het hek open.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1955 | | pagina 12