DE ROZENSTRUIK
DE DOOD VAN DE
KEIZERLIJKE PRINS
De rode rover
in de notenboom
VERMOORD IN DONKER AFRIKA
ZATERDAG 8 OCTOBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Kijkjes in de Natuur
rpOT de dieren, die altijd en overal
Hij heeft steeds de sympathie van de
mensen, want het zijn er maar wei
nigen, die zich het hoofd breken met
overwegingen van nut en schade.
Men behoeft geen geleerde te zijn,
om dit te constateren, want iedereen,
die op de mensen en dieren let, kan
het zelf opmerken. Zo ging het ons
onlangs nog, toen we moegedrenteld
op de beeldententoonstelling in Sons-
beek, een kleine kastanje-bruine eek
hoorn zagen exerceren by een papier
mand, waaruit het rappe ding een leeg
papieren ijsbakje had gehaald, dat hy
tussen het raster van een hek probeer
de door te werken. Het duurde niet
lang of een kringetje tentoonstellings
bezoekers stond met de grootste aan
dacht en met duidelijke sympathie
naar de verrichtingen van de pluim
staart te kijken. Met de rug nog wel
naar de meesterwerken, die de prach
tige gazons sierden en waarvoor ze
toch waren gekomen.
Die sympathie is volkomen begrijpe
lijk want inderdaad heeft de eekhoorn
in zijn manier van doen iets overrom-
pelends. iets, dat onmiddellijk aan
slaat bij ieder die van dieren houdt.
Toch is het goed, dat we ten opzichte
van dit .snoezige" diertje het hoofd
koel houden, dat wil zeggen, dat we
de ogen niet sluiten voor de werkelijk
niet onbelangrijke schade die de rode
boomacrobaat in tuin en park kan
aanrichten. Nu moet ik bekennen, zelf
enigszins bevooroordeeld te zijn wat
betreft de eekhoorn, en wel in gun
stige zin, want ik heb eens het genoe
gen gehad een moederloos eekhoorntje
van een paar weken oud op te kweken
en groot te brengen. Aan die periode
bewaar ik altijd nog (mijn huisgenoten
incluis) de prettigste herinneringen,
al dragen onze overgordijnen en ons
meubilair nog steeds de zichtbare spo
ren van zijn halsbrekend trapezewerk.
Vele lezers zullen zich mijn „Wok-
Wok", de eekhoorn, misschien nog wei
herinneren.
Nu hebben wij de kennismaking met
zo'n „boomrat", zoals de eekhoornha
ter hem niet ten onrechte noemt, kun
nen vernieuwen. Niet tijdens een wan
deling in een bos of zo, maar enige
weken achtereen, op vaste tijden van
de dag. in onze tuin, waar we hem
op ons gemak konden waarnemen.
Hoe die stadseekhoorn in onze buurt
was verzeild geraakt, is moeilijk na te
gaan. Eekhoorns zweiwen echter graag
ver van hun geboortegebied en kunnen
boom op en af. hele afstanden afleg
gen. Hebben ze nu eenmaal een voed
selbron ergens aangeboord en worden
ze met rust gelaten, dan houden ze op
die plek een tydlang hun domicili.
Die voedselbron bestond in ons geval
uit een hazelnotenboom, waarvan we
de vruchten, ook deze zomer, met
groeiende belangstelling hadden zien
rijpen. De eekhoorn had echter anders
beschikt. De eerste keer, dat we de
takken van de hazelnoot zagen schud
den alsof er een Jongen in rondklom.
besrepen we al, dat we dit Jaar geen
eigen oogst op de schaal zouden zien,
welke overtuiging versterkt werd. toen
we zelfs binnenskamers het geluid
konden opvangen van de scherpe
knaagtandjes, die de noten doorvijl-
den.
Toen de kleine rakker wat ons be
treft volkomen was gerustgesteld,
kwam en ging hij met de regelmaat
van een klok en verdwenen de mooi
verpakte hazelnoten zienderogen. Van
onze hoop, dat de buitenste die aan
dunne zwieptakken hingen, tenminste
onbereikbaar zouden zijn, bleef ook al
niet veel over, want toen het centrum
van de boom was afgezocht, kwam de
buitenkant aan de beurt, waarbij ons
staaltjes van acrobatiek werden ge
presenteerd, waar we van stonden te
kijken.
steeds langs hetzelfde weggetje en dan
hoorden we ergens gescharrel in de
bladeren, waarna de rode broeder te
rugkwam voor een nieuwe plunder
tocht
Toen de noten tot de allerlaatste
waren opgemaakt, verdween hij uit
onze tuin, ondanks de pinda's, die ik
(zeer inconsequent!) tussen de takken
had geklemd, maar van een buurvrouw
hoorde ik, dat hij ook haar tuin had
bezocht met grote belangstelling voor
de pruimenboom.
Dat is werkelijk geen gezicht, een
vluchtende eekhoorn met als een bal
lon een grote gave pruim in zyn bek
geklemd!
ZOLANG de bemoeiingen van de
eekhoorn beperkt blijven tot no
ten, zaden en andere vruchten,
gaat het nog wel, maar als hij noch de
eieren noch de jongen van onze broed-
Bewogen Leven CXLIII
Zo bewonderenswaardig is dit dier
tje aangepast aan het leven in de bo
men, dat hij het zonder zichtbare
moeite klaarspeelt, buikwaarts langs
een doorbuigende tak te klimmen, de
kop naar beneden, de staart als een
evenwichtsinstrument heen en weer
schokkend, tot hij de noot heeft be
reikt, die hy met de genagelde hand
jes naar zich toe gnst. De terugtocht
is nog merkwaardiger, want nu moet
het lichaam een hele slag terug maken
waarbij het een ogenblik alleen aan
de achterpoten hangt; dan grijpen de
voorklauwtjes vast en tjoep! klaar is
Kees, langs de zwaaiende tak gaat het
terug en dan zit meneertje prinsheer
lijk en open en bloot zyn buit te be
werken, waarbij de doppen door de
bladeren tikkelen.
Daarna poetst hij zich eens over de
kop en de snorharen, slaat zijn hand
jes bij wijze van kam door de volle
pluimstaart heen, dit alles onder de
zeer nabije ogen van een theedrinken
de en rustig pratende familie.
Soms ging hij ook wel, zijn buit in
de bek geklemd, met de bekende kik
kerachtige hupsprongen er vandoor.
vogels spaart, komen de zaken anders
te staan. En zo is het inderdaad het
geval met dit dier. Het is dan ook geen
wonder, dat hij volgens de nieuwe
jachtwet, tot het schadelijk wild wordt
gerekend. Dit houdt echter niet ln,
dat niemand zonder ministeriële ver
gunning een eekhoorn meer zal mogen
vangen of doden.
Wat de uitwerking van deze pas af
gekondigde wet zal zyn ten opzichte
van de eekhoornstand, valt niet te
voorspellen. Wat ik wel met grote ze
kerheid weet, is. dat onze notenboom
op het ogenblik alleen nog maar tak
ken heeft en bladeren.
Maar daar staat tegenover, dat wij
de herinnering hebben aan een serie
alleraardigste toneeltjes, met de en
tourage van een rijkbloeiende Septem.
bertuin. Dit zal ons langer bijblijven
dan een zak met noten.
SJOUKE VAN DER ZEE.
door Mops Valk
Ik heb mijn dochtertje Marie-Rose
genoemd, omdat ik dacht aan die
oranje-gele rozen, die een kleine, harde
knop op een lange, sterke steel dragen.
Ze ontvouwen tegelijk al hun bloem
bladeren en bieden zo in éénmaal heel
hun zonnige schoonheid, de rijkdom van
lijn en kleur van rozen.
Deze rozen vouwen niet verleidelijk
blad na blad open, aldus coquetterend
met hun wisselende vorm. Ze bewaren
hun harde, gele knop om ineens hun
tooi vrij te geven. En zü verleppen niet
met een sterk-riekende bloem, waaraan
de eerste schoonheid niet meer te be
speuren valt.
Deze rozen behouden htm volle
schoonheid. De kleuren worden iets
donkerder Het geel en oranje wordt
rozig-rood. als van rijpheid. Zij ver
ouderen alleen en zil ontbladeren by
één enkele tik. Er ls geen verval.
Toen ik mijn pasgeboren dochtertje
bekeek, wilde geen van de namen, die
wij voor haar uitgezocht hadden, meer
passen. Ze leek op die rozen en wij
noemden haar Marie-Rose.
Hoe een man ziln dochtertje kan
verlaten, dat Marie-Rose genoemd is,
heb ik moolt begTepen.
Het kind en ik bleven samen achter.
Na enige tijd kreeg ik van een kennis
het aanbod zijn betrekking in een klem
stadje over te nemen. De greep dit met
beide handen aan. Ik reisde naar het
stadje maakte vluchtig kennis met
enkele mensen, waarmee ik te maken
zou hebben en liet mil inlichten over
woongelegenheid. Na enige moeite
liever: na hardnekkig doorzetten van
mijn kant bleek er een oude boeren-
woninkje leeg te staan, naast het huis
van de notaris, een eind uit de stad.
midden in de eenzaamheid. De notaris
was er de eigenaar van. Ik ging er on
middellijk heen.
Het was een klein huisje, maar ruim
genoeg voor mijn dochtertje en mi)
Het lag aan een zandpad de ver
harde weg hield op bij het notarishuis
opzij van een akkertje en vóór de
bosrand. De ruitjes van het huisje wa
ren wat verweerd, de tuin rondom ver
waarloosd. maar ik zag alle mogelijk
heden ln dit bedoeninkle en ik huurd=
het Er moest veel aan opgeknapt wor
den en ik had er geen geld voor. Dus
besloot ik naar de notaris te gaan er,
te trachten met. hem een regeling te
treffen. De bekeek het hulsle zorg
vuldig, overdacht wat ik er aan ver
anderen moest, en maakte een af
spraak met mijn buurman.
Het was een regenachtige zomerdag
toen ik de grote voortuin van het no
tarishuis doorliep. Het grasveld was
mollig en groen, zoals een heel goed
verzorgd gazon kan zijn. Ik belde. De
deur was onberispelijk. Het naambordje
was klein, want het duidde hier het
particuliere leven van de notaris aan
Het koperwerk was glimmend en de
verf van deur en kozijnen glanzend.
Ik werd opengedaan door een knecht,
die me zonder een woord teveel
in een grote zitkamer liet. Daarop
kwam met zachte, voorzichtige passen
een dienstmeisje binnen om de thee
geruisloos te verzorgen. Alles leek hier
van een volstrekte rust.
Toen kwam de notarisvrouw binnen.
Zij excuseerde haar man. Hij had op
gebeld van ziln kantoor en zou iets
later komen. Intussen kon zü het voor
naamste met mij afhandelen. Zü deed
dit kort en zakelük, gaf mij de adres
sen van de timmerman, de loodgieter,
van een werkster. Toen de notaris
kwam, hoefde hij slechts te beamen,
wat ziln vrouw en ik hadden afgespro
ken. Ik bleef op hun verzoek nog even
en kreeg zo de tüd een en ander wat
nauwkeuriger op te nemen. De notaris
was een kalme, opgewekte man. Zün
voorkomen was dat van een welgesteld
iemand en van een man van goede
familie, mensen van een beschaafde
beslistheid. Dit beeld had zijn vrouw
ook gegeven. Tot men haar ogen en
haar handen zag.
Haar ogen en haar handen deden
deze indruk teniet. De ogen waren
blauw, donkerblauw, saffierblauw en ik
heb nog nooit zulk mooi blauw van
ogen gezien. Maar de blik was zwevend
onvast. Alsof de vrouw niet bij machte
was haar ogen te houden op het punt.
dat haar Intereseerde. De handen wa
ren klein en fl1n en helemaal ver
schrompeld. De vingertoppen waren
steeds in beweging, soms maakte de
hand een radeloos gebaar. En deze
handen en deze ogen gaven de vrouw
iets onheilspellends. Alsof zü een
catastrofe in zich droeg, die tot nu
toe verhoed wa3 gebleven door de rust
en orde ln dit huls.
Heeft U een dochtertje? vroeg zij
mij ineens.
Zü had zo iets geboord.
Et liet een foto'tje zien.
Zü lachte vrolijk en zei: Uc heb
geen kinderen. Het zal leuk zün een
kind vlakbij ons te hebben. Wilt U
haar eens sturen, als U samen naast
ons woont?
Be hoefde Marie-Rose helemaal niet
te sturen Die was uit zichzelf gegaan,
toen zy een geitje op het gazon by de
notaris had ontdekt.
Op een avond dat ik even het nota
rishuis was binnengelopen, vroeg Tine:
Waarom heb Je Je dochtertje Marie-
Rose genoemd?
Het is namelijk zó. verduidelykte
de notaris, dat wü beiden de naam
zo passend bij het kind vonden.
Ik vertelde hoe Marie-Rose aan haar
naam was gekomen.
De rozen bloeiden er met wyde, volle
bloemen, zachtgeel-zaohtrose. alsof zy
zonlicht ingedronken hadden. Warm en
geurig en onbevangen mooi.
Ik vind dit de mooiste rozen,
zei ik.
Een paar dagen later bracht de no
taris my één van deze rozenplanten
in een pot. Ik plantte de roos opzü van
mijn deur.
Mijn leven vergleed ongestoord. Ik
werkte hard en de enige aanspraak
waar ik prüs op stelde, was die van
het notarishuis.
De herfst kwam. Ik ging met Marie-
Rose bramen zoeken op de heide en
in het bos vonden we wat bleke, over
gewaaide astertjes. Marie-Rose was
hierover opgetogen.
Komen die van Oom Henks tuin?
schalde haar stemmetje verheugd.
Kan dat zo maar? Waaien appelbomen
ook over?"
's Middags danst ze de brede voor
tuin van het notarishuis door en riep:
Oom Henk. jouw asters zün over
gewaaid. Ik heb ze in het bos gezien.
Oom Henk stond op de stoep en ving
haar op en ik zag hoe hü Marie-Rose
hoog boven zün schouders tilde.
Het werd zó. dat Marie-Rose naast
Oom Henk in de auto zat 's Middags
liep ze het pad af om te zien. of oom
Henk al aankwam. Overdag moest ik
haar laten opbellen naar het notaris
kantoor en als we het hadden verge
ten. belde oom Henk zelf wel op naar
Marie-Rose. 's Avonds ging Marie-
Rose een half uur naar de buren
want oom Henk leerde haar de pad
destoelen. Het was oom Henk, naar
wie Marie-Rose luisterde, oom Henk
op wie ze wachtte oom Henk, voor wie
ze naar het notarishu'" ging. En oom
Henk nam voor Ma- Rose een pop
penhuis mee uit 1( stad en kocht zelf
kauwgom voor haar. Oom Henk haastte
zich 's avonds naar huls om Marie-
Hij waagde zijn leven voor niets....
TN e Prins wilde een goed officier worden. Hij begreep zeer goed
dat behaalde lauweren zijn aanzien bij de Fransen zou doen
stijgen.
Engeland had hem gehuisvest. Het was dus normaal dat hij in
het Engelse leger dienst nam. Zo omstreeks 1875 was Engeland
reeds bezig onder allerlei voorwendsels de Boerenrepublieken
Transvaal en Oranje Vrijstaat te naasten. Engeland had honger
naar land en honger naar macht. Toen er bovendien nog goud en
diamanten in Zuid-Afrika gevonden werden, was het lot der
Boerenrepublieken beslist.
Een zwarte bladzijde in de Engelse Geschiedenis begon. In
1872 stal Engeland Kimberley en het omliggende mijngebied van
de Vrijstaat. In 1877 annexeerde het Transvaal, „omdat dit land
zich niet voldoende tegen de inboorlingen verdedigen kon".
Direct daarop voerde Engeland oorlog tegen Cetewayo, de wrede
Zoeloekoning, die 40.000 krijgers in het veld had gebracht en
Engeland eerst grote schade toebracht aan manschappen en
materiaal.
Laatste portret van de Keizer
lijke Prins. (Port Natal 1879).
In de oorlog tegen de Zoeloe's ls Louis Napoleon ge
sneuveld. Minder roemloos had een Napoleon nooit kun
nen verdwünen. Voelde hij dan zélf niet dat er voor hem
ln Afrika nooit lauweren zouden kunnen zyn? Al zou het
Engeland ook gelukken om alle verzet in Zuid-Afrika snel
neer te slaan, wat dan nog? Is het een verdienste als een
reuzenland een handjevol Boeren vernietigt? Of mensen
overwint die nog met assagaaien gewapend zün?
HET recihte omtrent deze mysterieuse geschiedenis
weet nog niemand. Wy gissen nog altijd naar de
ware drijfveren. De omstandigheden waaronder de
De Boeren, in 1887 eigenlyk overrompeld door Engelse
diplomaten, hadden hun vrijheid afgestaan aan Engeland.
Nauwelijks een maand nadat het gebeurd was ging er
een schok door Transvaal. Wat hadden zü gedaan? En
waarom in vredesnaam? De Engelsen rukten reeds tegen
de Zoeloe's op. Er was nu een pracht kans om de En
gelsen in de rug aan te vallen, doch dat deden de Boeren
niet. Daarvoor hadden ze te veel karakter. Zü lieten de
„Rooinekken" trekken, en zagen toe. Na afloop van deze
strüd zouden zü de Vrijheidsvaan weer planten.
Op de 22ste Januari 1879 werd een Engelse legerafde
ling by Isanaula, aan de rivier de Tugela. door Cetewayo
in de pan gehakt. Een enorme buit aan wapens en slacht
vee viel de Zoeloe's in handen. Het blanke ras was nie„
onoverwinnelük gebleken! In het Engelse Parlement brak
de oppositie zich baan. Zowel uit Indië als uit het moeder
land werden in alleryl troepen aangevoerd naar het
donkere Zuiden. Sir Woleley kreeg de leiding en hü gaf
bevel aan Lord Chelmsford om opnieuw tegen de Zoeloe's
in het veld te rukken. Bü diens legergroep bevond zich de
Keizerlüke Prins.
OP de le Juni van het jaar 1879 vertrok de Prins,
tezamen met luitenant Carey, om hall negen des-
morgens, aan de spits van de voorhoede. Luitenant
Carey had tot taak om enige correcties aan te brengen
op een kaart van het terrein dat hü de dag te voren in
schets had gebracht. De Prins was geen commanderend
officier. Car'ey heeft later beweerd dat hü het ook
niet was.
Voordat de Keizerlüke Prins vertrok, heeft hij zich met
Journalisten onderhouden en een brief aan zijn moede;
gezonden. Deze brief was gedateerd: 1 Juni. Anders
dateerde de Prins zün brieven nooit. „Ik wil de grens niet
overschryden", zo schreef hü aan de Keizerin, „zonder l)
nog eerst bericht te zenden."
Daarna gingen ze op weg. De berichten over wat verder
gebeurd is zün zeer verward. Luitenant Carey heeft later
verklaard: „De Prins voerde een zeer byzondere zending
uit, die hem alleen was toevertrouwd, en ik genoot het
voordeel van zün escorte."
Voor zover wy na kunnen gaan bestond dit geleide uit
zes ruiters en een bevriende Zoeloe. Een groep, groot ge
noeg om veertig Zoeloe's op de vlucht te jagen.
De taak van de expeditie was om op een afstand van
ongeveer tien kilometer voor het leger een kampement
te zoeken voor de nacht. De plaats waar dit moest ge
beuren was ongeveer bekend. De expeditie is echter veel
verder gegaan dan ze moest. Wie hiertoe het bevel heeft
gegeven weet niemand. Carey zegt: de Prins.
Na een paar uur rijden door moeilijk terrein kwamen
ze aan de Ityotyosi-rivier, en daar, in een vallei, wilde
de Prins gaan rusten. Met hun veldkykers hpdden ze
het terrein afgespeurd naar alle kanten. Het was snik
heet, die dag, de paarden hadden dorst, en omdat er
nergens onraad was, zadelden ze af. De paarden werden
zelfs, op bevel van de Prins, zo zegt Carey, afgesloten in
een kraal. Daarna begonnen de soldaten koffie te zetten
en Luitenant Carey prutste aan zijn kaart. De Prins
rustte. Wonderlijke pic-nic in het land van de vijand!
Dat voelt zelfs de leek.
ER gebeurde niets verdachts.
Zelfs de natuur zweeg; het was bladstil.
De paarden werden weer uit de kraal gehaald.
Zij transpirerden door de hitte. De rijf hutten, waaruit
de kraal bestond, stonden op een open plek, die omringd
was door zeer hoog gras en nog te velde staande gewassen.
Toen zy opzadelden was het vier uur. De kafferglds had
aan de andere zyde van de rivier een Zoeloe tussen het
hout zien verdwünen.
Plotseling begon de aanval. Van alle kanten drongen
de Zoeloes op en richtten hun geweren op de wegstor-
mende ruiters. De Prins, die nog niet in de zadel zat,
wilde opstygen, doch zün paard schrok. Hü greep het
beet by de bagage-rol die achter aan het zadel zat, doch
deze liet los en toen viel de Prins, terwijl zün paard met
de andere paarden wegstormde. Niemand van de vluch
tenden dacht er aan hem te helpen. Ieder dacht slechts
aan eigen lüfsbehoud. Zeven wilden, onder aanvoering
van een zekere Labanga, stormden op de gevallene toe,
doch de Prins, hen ziende, sprong op en zwaaide zyn
zwaard. Toen hurkte Labanga neer in het hoge gras om
de Prins zijn assagaai in het hart te werpen. Het wapen
drong diep in de dü. De Prins rukte het uit de diepe
wond en hield zün rijanden er minuten lang mee op een
afstand. De Zoeloe's hebben later aan kolonel Villiers
verteld, die door Koningin Victoria naar hen toe ge
zonden was om alles naar waarheid uit hun mond te
vernemen, dat de Prins als een tüger gevochten heeft.
Tweemaal vuurde hij zün revolver af, daarna wierp
Labanga hem een nieuwe assagaai in de linkerschouder,
en toen vielen de Zoeloe's allen op hem aan. Zijn lin
kerarm gebruikte hü als schild, met zün rechter zwaaide
hü zün zwaard. Eindelük stortte hü neer, zün borst
doorboord met assagaaien.
LATER heeft men hem gevonden, liggend op zün rug,
„de armen verstyfd door de dood. losjes op zyn borst
gekruist, en zün hoofd een weinig naar rechts ge
bogen. De mond was half geopend, het rechteroog was
uitgeslagen door een assagaai, maar het linkeroog was
ongeschonden en keek met een vriendelüke blik. Op zijn
borst waren zeventien of achttien assagaaiwonden. De
buik was opengesneden, gelük de gewoonte by de wilden,
maar in strüd met het gebruik waren de ingewanden er
niet uitgehaald."
Om zyn hals zat nog, toen men hem de volgende dag
vond, een kleine gouden ketting met katholieke medail
lons en het zegel dat Bonaparte eens mee had gebracht
vanuit Egypte.
Officieren hebben het lük een mül gedragen door de
brandende zon op een geïmproviseerde baar. Met een am
bulancewagen is het naar de kust gegaan en toen heeft
een oorlogsschip het meegenomen naar Engeland.
W"
r AAROM is dit mensenkind op zo vreemde wüze
omgekomen in Zoeloe-land? Veel is er over ge
sproken. Men heeft gedacht dat er Franse
spionnen in het Britse „Vreemdelingenlegioen" zaten.
Men heeft beweerd dat verstokte Republikeinen hem
daar, in donker Afrika, hebben laten vermoorden.
De wereld zal wel nooit het rechte weten. Ofschoon
het een zeer grote troost voor de moeder was dat hij
met het gezicht naar de vüand gevallen is, kan elke
onpartijdige onderzoeker slechts tot de slotsom komen
dat de Prins daar in donker-Afrika niets te zoeken had
en zün leven waagde voor niets
REIN BROUWER
Rose te zien. En op zün bureau stond
ln de foto van Tine een foto'tje van
mün dochtertje.
Het werd winter. De maakte lange
wandelingen met Marie-Rose door het
bos. Soms ging Tine mee en bleef dan
's avonds bü mü, in myn lage, ruime
zitkamer met de grote boekenkast en
het grote, oude bureau en met het
geschilderd portret van Marie-Rose
aan de witte wand.
Op zo'n avond vroeg Tine mü:
Je bent zeker wel heel ongelukkig ge
weest. hè?
De keek haar aan. Ik keek naar die
wonderiyke. donkerblauwe ogen. die
hun rustpunt alweer losgelaten hadden
en verder zwierven. Ik keek naar haar
kleine handen als bilna dode vleer
muizen en naar de bewegende vin
gertoppen.
Ongelukkig? herhaalde ik. En ik
ducht na.
Nee. zei ik, nee, ongelukkig niet
De had Marie-Rose. Daardoor was aller
nog te overkomen ofschoon ik natuur,
lijk wel veel verdriet heb gehad. Ten.
minste, ik geloof wel. dat dit verdrie'
was. Maar ik kon nog blü zün om een
zonnestraal en ik kon nog bloemen
kopen. Als ik mijn kind verloren had,
dan was ik ongelukkig geworden. Dan
was ik om niets meer gelukkig ge
weest.
We zwegen even. Buiten suisde de
wintenvind door het bos. Over het
zandpad en in mün tuin ritselden de
dode takken. Tine knikte.
WU hebben nooit kinderen gehad,
zei ze. Maar dit begrijp ik.
Vindt Henk het niet jammer geen
kinderen te hebben? vroeg ik.
Henk gaat zich niet ongelukkig
voelen om wat hü niet hoeft, zei Tinc-.
Haar saffieren ogen zwierven van het
schilderij van Marie-Rose naar de
schoorsteen en verloren zich verder
op de vlakte van de muur.
Zie je, zei ze ineens. toen ik
Henk leerde kennen, waren mün
ouders al gestorven. In een zenuw
inrichting. Daarom wil Henk geen kin
deren hebben.
Ze stond op om naar huis te gaan.
By de buitendeur bleef ze even staan
en inspecteerde mijn roos Haar tuin
man had er wat stro omheen gedaan,
maar zü leek toch bevroren.
Het is de bloem van Marie-Rose
is het niet? zei Tine. Het kind er.
deze roos horen bii elkaar. Zo was
het immers?
Toen verdween ze in het donker. Na
dit gesprek speurde ik naar een mo-
gelüke jaloezie in Tine op Marie-
Rose. Marie-Rose nam immers de aan
dacht van haar man in beslag en ik
vermoedde, dat deze vrouw wel zeer de
genegenheid van haar man nodig had
Voorzichtte roerde ik het onderwerp
bü Henk aan.
Henk zei: De heb dit in het begin
al nagegaan. Er is geen sprake van.
Niets wüst erop.
De lente was vroeg dit jaar. Ons
zandpad was lichtgroen van al het
bottend blad. Het grasveld voor het
notarishuis was weer mollig en dik. En
te midden van al deze lente-lichtheid
was Marie-Rose Jarig. Tine bracht een
cadeautje aan mijn doohter-in-een-
verslerde-stoel. Bü het weggaan keek
ze we ar naar de rozenstruik naast mün
deur.
De heb ze nog niet weggeruimd,
zei ik excuserend en toen zag ik haar
blik.
In het donkere blauw van haar ogen
dat prachtige, heldere saffierblauw
smeulde een kwaadaardige voldoe
ning.
Dat Jü Marie-Rose hebt is best.
zei ze. maar laat mü de rozen.
Ik begreep haar niet zo gauw.
Wü begrijpen zo weinig de breek
baarheid van deze mensen. Hun weer
baarheid is zo dun als een eierschaal.
Tine liep snel het pad af. Ze deed
het hek open.