Er uit is er uit!
ZAL ANNA BOLEYN
DE KONING DWINGEN?
C
Een Zoeklicht.
Dwaze
gedachten....
D
Literatoren als reisgidsen
WEKELIJKS BIJVOEGSEL VAN HET LEIDSCH DAGBLAD - ZATERDAG 11 JUNI - PAGINA 2
Bewogen Leven CXXVII
Door de vlakte van Ardres
wakkelt een reiswagen. De
zomerzon is fel, stof waait op
achter de wielen. In de geslo
ten wagen ziet een jonge
vrouw in de schaduw uit over
de rijpende korenvelden, die
daar liggen in zinderend licht.
Zij is nog jong, maar ze
heeft niet het gezicht van een
jonkvrouw, wier gezicht om
sluierd is met de argeloosheid
der jeugd. Zij is naar geest en
lichaam een volgroeide vrouw.
HENDRIK VIII
ZO zjjn ze weer binnen de
Leidse Veste, onze getrouwe
Lustrumg asten
Wij, standvastige Leidenaars,
zien hen terug en elk gezicht
herinnert aan een periode van
enkele voor hen gelukkige Ja
ren.
Die periode kan langer of
korter geweest zijn, omdat niet
iedere student even kwiek of
even dom is en de één dus eer
der zijn entrée in het Zweetka
mertje deed dan de ander.
Maar éénmaal is toch ieder
van hen aan zijn trekken geko
men en heeft z'n gewichtig pa
piertje, dat hem de veel begeer
de titel schonk, uitgeput, maar
dankbaar in ontvangst genomen.
Uitgezonderd dan de enkelin
gen, die „sjeesden" en nü - zou
't wéér zijn - in totale verge
telheid leven
DE Alma Mater heeft in
haar lange leven héél wat
papiertjes uitgedeeld, on-
tèlbaar vele, kunnen we gerust
zeggen.
Nu komen de honderden, de
duizenden, eens kijken, hoe het
met de stad en de sociëteit staat
waar ze leefden, feestten en
werkten, vóórdat hun dit pa
piertje aangeboden werd.
We begroeten hen met ver
schuldigde eerbied, want ze zijn
allen mannen geworden met -
naar wij hopen en vertrouwen -
gedegen functies in een kille
maatschappij, die daardoor niet
op haar grondvesten wankelt.
De één een beetje hoger dan
de ander op de ladder, maar op
dat éne treetje - of misschien
zijn 't er wel twee of drie -
kijkt men in deze dagen niet,
evenmin als Hiëronymus van
Alphen dat met zijn pruimen
deed.
HET leven gaat snel.
Daarom zijn er zware rim
pels, brede snorren en lan
ge baarden, vadzige buikjes en
wellicht kale hoofden gekomen
in de plaats van de wèl gevorm
de gezichten en jongelingsge
stalten van weleer.
Tijdens het Lustrum lijkt het
echter, alsof al dat overbodige
plotseling is wèggevallen: ieder
een kijkt elkaar aan met de
ogen uit de studententijd.
De barse magistraat van el
ders voelt zich inééns de onbe
zorgde knaap uit z'n eerste stu
diejaren. toen hij nog niet hoef
de te lijden onder een van de
talloze dwangvoorstellingen, die
zijn later leven zou teisteren.
E Leidse burgerij ontvangt
hen allen met een lach.
Zonder wrok over hetgeen
zij de stad vroeger misschien
wel eens in een dolle bui aande
den.
Zij herinnert zich uitsluitend
hun studentikoze dwaasheid of
deftigheid, hun wandelstokjes
en hege hoeden, hun goede da
den.
Zij denkt liever niet terug
aan de nachten, waarin zij de
stilte verstoorden of aan uit
spattingen, die hoofden beden
kelijk deden schudden, omdat
velen de ware humor niet ver
staan.
DE burgerij weet nü, dat de
studenten van toén thans
het evenwicht en de beza-
dlgheid kennen, die de gezeten
burger sieren en kenmerken.
Zij weet. dat het vandaag op
de sociëteit beheerst zal toegaan
onder al die ouderen - ondanks
hun jonge harten - en dat zij er
natuurlijk niet aan denken zul
len, zich uit te leven in de roes
van de voor één dag herwonnen
vrijheid.
Nee, heus, maak U géén zor
gen!
Gluur vanavond door een
raampje van de Sociëteit en zie
hoe bedaard reünisten zijn.
Of vergissen wjj ons en wordt
t er - tegen beter weten in -
tóch een dolle boel?
In dót geval: „Proficiat", mijne
heren, hóóg gezeten vaderlan
ders en véél geluk!
Het zij U van harte gegund!
En wat het gékste is: U zoudt
gelijk hebben óók!
Er uit is er uit en het leven
is kort.
Waarom dan op deze dag
„belangrijk" doen of kniezen?..
FANTASIO
Anna Boleyn is haar naam.
Zü is op weg maar haar familie die in de tentenstad-
van Ardres woont. Baar vader en haar moeder, haaa-
broer en haar zuster Mary behoren tot het grote gevolg
dat Hendrik VIII Tudor mee heeft genomen toen hij het
Kanaal overstak om de Franse Koning, Frans I, te
ontmoeten. Lodewijk XII is kort na zijn huwelijk met
Mary Tudor overleden. En de weduwe, bedolven onder
een lawine van rouwvoorschriften zij moest bijvoor
beeld de eerste week na 's Konlngs dood angstvallig het
bed houden kroop daar al heel gauw onder uit om
heimelijk, zonder permissie van de Koning!, de man te
huwen van haar hart: de Hertog van Suffolk.
ANNA i6 getuige geweest bil het huwelijk. Zij zag dat
haar meester erg bleek was, en dat de handen van
de geestelijke die de plechtigheid voltrok, trilden.
Hoe gemakkelijk kon iemand die meewerkte aan het
voltrekken hiervan beschuldigd worden van hoogverraad!
Haar vader verbood haar dan ook ten strengste in dienst
van de heimelijk gehuwden te blijven. Zij werd hofdame
bij de nieuwe vorstin, Koningin Claudia, een nicht van
Frans I, en is dat nog.
Zü verlangt er naar haar ouders weer te zien, vooral
haar stiefmoeder, die haar zo oprecht genegen is, die
haar veel liever op een Engels kasteel ziet, gehuwd, in
een zuivere sfeer, dan aan het Hof waaraan maar één
mens zichzelf kan zijn: de Koning. Ook wil ze graag
George weerzien, haar broer, die altijd opgewekt is en
zo luchtig en scherp met alles kan spotten. Bovenal wil
ze gTaag met haar zuster spreken: heimelijk. Zij is de
geliefde van de Koning. Zij heeft schande en roem over
hun geslacht gebracht.
Zij haat de nieuwe Koningin Claudia.
Zü kan zich eenvoudig niet voorstellen dat een Konin
gin geen verlangen heeft om te schitteren, dat een
Koningin niet begeert Vrouwe te zün. En inplaats
daarvan met een streng en zuur gezicht haar hofdames
religieuze verhaaltjes voorleest.... waar niemand naar
luistert.
NEE. in Frankrijk ligt haar toekomst niet.
Zij heeft van de Koningin verlof haaf familie te
bezoeken en ze hoopt dat ze niet terug zal keren.
Ze snakt naar adem als ze eraan denkt dat ze terug moet
naar een hof waar het de hofdames is verboden met een
man te praten. Zi) wil levenl Niemand houdt haar tegen.
De avond komt.
Zo nu en dan speelt een zoele wind de wagen in. Buiten
komen er dampen over de velden, waarin het late licht
glanst als goud. Het zijn sluiers waarin de aarde zich
wikkelt voor de naderende nacht.
De schoonheid van de avond ontroert haar.
In lange tijd heeft ze dit niet gezien. Aan het Hof ziet
men deze schoonheid niet. Het voert haar terug naar haar
ouderlijk huis. Zij was als kind geen droomster, zoals
Mary, en tóchdeden de bedauwde velden haar denken
aan een beminde bruid.
HET Goudlakenkamp, is er een woord dat de mensen
van die dagen méér in extase bracht? De Koning
van Engeland ls naar Frankrijk gekomen, met zijn
ganse hofhouding. Nooit hebben meer Juwelen in een
tentenstad geschitterd dan in die dagen! Het ganse kamp,
zowel het Engelse als het Franse dat er tegenover lag, is
één protserige opbloei geweest van een al te late ridder-
cultus.
Het was er gevaarlijk leven in het kamp. Ondanks de
vele verbroederingsfeesten en de schitterende tournooien,
waarin Franse moed en Engelse volharding op zijn
schoonst werden getoond, was er een vijandschap in de
lucht, die ieder voelde.
Doch op een morgen reed de Franse Koning geheel
alleen bij het krieken van de dag het Engelse kamp ln,
liet zich de weg wijzen naar „zijn beminde broeder", en
deed hem door luid kloppen ontwaken. De Engelse Koning
was zo geïmponeerd door deze daad van moed, dat hij
de Koning van Frankrijk een vermogen schonk in siera
den. en deze, op zo"n ontvangst voorbereid, gedroeg zich
even mild.
Nu waren ze ongedwongen samen, de belde vorsten. Was
dit niet het moment voor het sluiten van een hecht
verbond? Zelfs absolute regeerders zün noo't alleen de
baas en Hendrik Tudor wilde zo graag met de Koning
van Frankrük worstelen. Dat gebeurde, de twee vorsten
grepen elkaar beet. Ten aanschouwe van enige hovelin
gen. Groot was hun kracht en tenslotte moet een vaD
de twee worstelaars het onderspit delven.
Had de Franse Koning maar wat minder lichamelükc
kracht gehad en wat meer levensinzicht. Dan had hij
begrepen dat deze Hendrik tot zün dood iets van een
puber zou houden, en dat hü dus de beste kansen voor
een bondgenootschap had gehad als hü zijn rossige
broederhet had laten winnen.
Nu verloor de Engelse Koning het, in een tüd waarin
moed en behendigheid nog altüd veel meer in aanzien
waren dan „duffe wetenschap".
Van veel meer levensinzicht zou de jonge Keizer
Karei V eens getuigen. Hij, de man met de Habsburgse
onderkaak, niet welgevormd zoals de Franse Koning, maar
als ridder even geducht, zou Hendrik glimlachend zijn
zin geven, zou Hendrik zoveel mogelijk de gelegenheid
geven zijn persoonlijke charme en bekwaamheid te de-
monstreren; opdat hij zelf een goed paard zou krijgen
voor de Keizerlijke wagen.
ZO vangt men een ydel mens. Zo werd de man, ale
eens gezegd zou hebben: „Een paard, een paard! Een
Koninkrijk voor een paard", een tijdlang een gewillig
ros voor de Habsburgse zegekar.
Moeilijk is het leven dier mensen dat verstrikt is in
de lust, moeilijker nog het leven vap die hooggeplaatsten,
die uit innerlijke chaos orde moeten scheppen. Of zijn
de wellustlgen altijd chaotisch? Zij zien door de ogen van
een ander, door de ogen van de geliefde, de geliefden,
en vinden dus nooit zichzélf.
In het Goudlakenkamp is ook Mary Boleyn en de
Koning heeft haar enige keren in het openbaar aange
sproken. Welk een eer. En enige keren heeft hij haar, m
alle stilte, bezocht in haar tent.
Een wagen wakkelt naar het avondrood, waar de ten
tenstad ls. De koerier, die op de bok zit. en berichten
moet overbrengen van Koningin Claudia naar haar
gemaal, vraagt een paar keer naar de tent van Sir Thomas
Boleyn.
Als de vleermuizen om de tenten vliegen omhelst Anna
haar gelieven. Zij zijn allemaal blij. En door de vreugde
van het weerzien mist Anna Mary eerst niet. Tenslotte
vraagt ze: „Waar is Mary?"
„Die slaapt al", zegt haar moeder rustig. „Jij moet nu
straks maar bij haar slapen gaan. De tent is voor jullie
tweeën". Verder zegt niemand er wat van.
IN deze nacht heeft een jonge vrouw hartstochtelijk,
wanhopig gehuild, om haar minnaar, die haar verlaten
had. En die minnaar was de Koning.
De zuster heeft alles gehoord. Bijna meedogenloos heeft
ze Mary aangezet om te vertellen hoe de Koning was,
in alles. En toen zij alles wist, toen ze wist, hoe hij haar
veroverd had en daarna weggesmeten, haatte ze hem uit
het diepst van haar hart. Nooit zou zij de vriendin iai
deze Koning willen zijn. Als hij ooit zijn ogen op hu
zou slaan zou zij hem dwingen haar tot zijn gemalin
verkiezen.
Wélke dwaze gedachten. De Koning is getrouwd n
Catbarina van Arragwm. De Paus zal diat huwelijk
ontbinden. En zijzü is toch niet voornaam gen«
voor Koningsbruid? Ja tóch, in haar stroomt nog hi
edele bloed der Plantagenets.
Hiernaast haar ligt het resultaat vam een Konmgi
liefde. Haar zuster zal weldra uitgehuwelijkt worden.',
op verlangen van haar vader, en de Koning natuurlij!
aan een man van wie ze niet houdt.
Toch, al spreekt ze zacht woorden van troost, kan
niet al te veel medelüden voelen. Mary heeft alles
dom gedaan. Nu wil ze slapenen morgen met vad<
praten, of ze niet mee naar Engeland kan.
Buiten is het stil.
In de suizende stilte brult opeens een eenzaam
zün verlangen uit in het verre veld. Het geluid drin|
door alles heen.
Nu gaat ze werkelük slapen
REIN BROUWER.
A. den Doolaard. „Het Land
van Tito". Querido, Amster
dam 1954.
Het enige bezwaar en werkelijk ook
het enige, dat ik heb tegen het werk
van Den Doolaard - althans tegen zijn
non-fiction; helaas is er geen Neder
lands woord te vinden en zou men
zich moeten verliezen in omschrijvin
gen zoals „boeken die geen romans en
geen verzenbundels zijn, echter ook
weer geen essays". Om vervolgens
weer van voren af aan te beginnen,
want het woord „essay" is ook geen
Nederlands - dat enige bezwaar dus,
dat ik tegen „Het Land van Tito", een
boek, dat mfj uitermate geboeid heeft,
heb is tegen de toon ervan gericht.
Deze maakt op mü enigszins de Indruk
van de toon van de verlichte school
meester - deze „schoolmeester" is
symbolisch zoals U zult begrijpen -
die voor die troep sufferds, die nooit
iets begrijpen, de zaak eens grondig
uit de doeken zal doen. Ik ben er te
vens van overtuigd, dat dit niet Den
Doolaards bedoeling is en ik vrees
zelfs, dat dit niet een Den Doolaardse,
maar een Nederlandse eigenschap is
om zijn meningen aan de man te
brengen op een toon alsof hij de eer
ste is voor wie het licht is opgegaan.
Mensen, die zo spreken en schrijven,
doen mü altijd denken aan die beken
de matroos, die bezig was een Joodse
collega af te rossen en toen men hem
vroeg waarom hü die man zo toeta
kelde, antwoordde: „De Joden hebben
Christus gekruisigd". Op de poging
V OP DE BOEKENMARKT")
om deze wreker aan zijn verstand te
brengen, dat het toch niet aanging
zijn twintigste eeuwse kameraad te la
ten boeten voor wat twintig eeuwen
geleden gebeurd is. zei hij: Alles goed
en wel, maar ik heb het gisteren pas
gehoord".
Doch om nu weer op „Het Land van
Tito" terug te komen; behalve die
even onderrichtende toon dan, is het
éen voortreffelijk boek. Hij moge niet
de eerste zijn, Den Doolaard heeft
werkelijk het land Joegoslavië door en
door begrepen, omdat hij een intelli
gente en menslievende kerel is.
Het boek, is interessant voor hen
die van plan zijn het land als vacan-
tieoord te kiezen, daar Den Doolaard
een duidelijk beeld geeft van land en
volkskarakter en zelfs aan het slot zo
vriendelük is om een kleine reishand-
leiding aan zün boek toe te voegen, die
de lezer plezieriger op bepaalde bü-
zondèrheden wyst dan de in afgezaag
de termen gestelde reisaanwijzingen,
die men gewoonlyk in handen krijgt.
Eveneens is dit boek een goede en
boeiende lectuur voor wie eens helder
wil horen, wat er zich op de Balkan -
die kleine vulkaan in het Europese
politieke leven - heeft afgespeeld. Het
is Den Doolaards privilege - en ik
meen dit letterlijk - dat hü ondanks
zün vele reizen en trekken nooii zün
onbevangenheid verloren heeft en
nog steeds openstaat voor wat de wer-
kelüke waarden zün van een land of
van een individu. Het is dan ook geen
wonder, dat hü Joegoslavië zyn twee
de vaderland noemt; dit land dat een
poging heeft gedaan om het commu
nisme in zijn letterlüke en tevens
idealistische zin toe te passen. Men
vergeve mü deze contradictio in ter
minis, maar is het gewoonhjk niet zo
dat een nieuwe staatsvorm na zün
toepassing in de praktük zün eigen
oorspronkelijke vorm als een utopie
gaat beschouwen of zelf totaal ver
geet?
Wij weten niet waar deze meiskes zo om gieren, maar hun lach is vrij, intens en uit het hart, zoals dit alleen kindei en
gegeven schijnt te zijn om te lachen. Zoals wij dezer dagen nog de duizenden kinderen zagen en hoorden! lachen
in de stadsgehoorzaal bij de kinder-lustrumfeesten.
Ik meen niet te veel te zeggen, wan
neer ik beweer dat de lezer die het
land van Tito wil beküken, niet al
leen het zeer noodzakelüke inzicht
in het wezen van dit land krügt -
gelukkig geen landschapsbeschrüve-
rü - maar dat men tevens een voor
de buitenwereld verwarde politieke
en sociale structuur onder een hel
dere en betrouwbare belichting ziet.
Den Doolaard bereikt dit effect door
zün persoonlüke inzet.
De talrüke foto's waarmee dit werk
verlucht is zün zeer fraai; alleen ver
baas ik mü enigszins over de links
handige Montenegrün tegenover pag.
252. Maar toevallig ontdekte ik hem in
een ander werk over Joegoslavië
rechtshandig.
Bertus Aafjes. „Morgen
bloeien de abrikozen" J.
M. Meulenhoff, Amster
dam 1954.
Het moge ongerü'md klinken bü «n
werk over een zo geheimzinnig land
als Egypte, maar Bertus Aafjes geeft
ondanks zün poëtische tournure, een
heel wat huiselüker kük op het land
van zün uitverkoring dan Den Doo
laard. Hü heeft zich, in dit boekje al
thans, nergens verdiept in het hoe en
waarom van Egypte. Hü heeft zün ge
noegen beleefd aan straat- en dorps
taferelen en daar anecdotische ge-
schiedenisjes bü gefantaseerd. Hij
heeft natuurlük het recht zün fanta
sie aan het werk te zetten, hoewel
het fictieve element wat vreemd aan
doet tegenover het optreden van de
schrijver en zün vrouw, maar gevaar-
lük is het ook. Aafjes is enerzijds de
Europeaan, die zün best doet het Oos
ten te zien als oriëntaal en anderzijds
de toerist, die zün roze bril heeft op
gezet om alles persé mooi of aandoen-
lük te vinden. Zodoende herinnert hij
een beetje aan de vele reizende En
gelse dames, die alles „lovely", „cute"
en „very interesting" vinden.
Men vraagt zich af waarom hü deze
houding aanneemt. Het is niet te
aanvaarden dat Aafjes, die werkelijk
wel scherp cn intelligent kan zün, in
Egypte alleen maar de idylle, als
vereeuwigd op de talloze aquarellen,
heeft gezien. Ik veronderstel dus dat
hü gedacht heeft „Elk wat wils' en
een zonnig en warm boekje heeft
vervaardigd aan de hand van bele
venissen en naslawerken. Hü zal mi)
niet kwalük nemen dat ik aan zün
persoonlijke confrontatie in zijn
„Egyptische Brieven" de voorkeur
geef.
Ik acht mij niet voldoende ter zake
kundig om kritiek te oefenen op de
Arabische kant van dit boekje, maar ik
meen toch wel zeker te weten dat de
dorpelingen mevrouw Aafjes „Oemn cl
bantalón" hebben genoemd en niet
„omne patalone", al was het alleen
maar omdat de Arabier geen P ge
bruikt.
CLARA EGGINK