Eens streden Christenen
tegen Mohammedanen
HOE HET GROEIDE
Een Zoeklicht
Bewogen Leven CXXV
Duizenden doden in de straten...
Gruwelijke verdeeldheid
M'
Kijkjes in de Natuur
M;
V OP DE BOEKENMARKT")
WEKELIJKS BIJVOEGSEL VAN HET LEIDSCH DAGBLAD -
ZATERDAG 28 MEI -
PAGINA J
r De 15e eeuw na Christus was een bewogen eeuw. De Turken, meester op een
groot gedeelte van het Balkanschiereiland, wilden niet rusten voordat zij de poort
naar het Westen, Constantinopel, genomen hadden.
Vreselijk was de strijd tussen Christenen en Mohammedanen en de historieschrijver
van heden, die de waarheid méér liefheeft dan de belangen van zijn eigen standje,
durft het niet meer aan neer te schrijven dat de Muzelmannen zich als bloeddorstige
barbaren hebben gedragen en de Christenen als martelaars voor de goede zaak.
Zo omstreeks 1440 sloten de Christenen van Europa een
vredesverdrag met Sultan Moerad, dat tien jaar zou
duren. De Sultan hield zich er aan, hy vertrouwde erop
dat een verdrag, gesloten met een eed op de Koran en het
Evangelie van Jezus Christus voor beide partijen bindend
zou zijn voor de vastgestelde duur, tien Jaren. Maar de
Christenen, hun kans schoon ziend, toen er opstand uit
brak in het Rijk der Osmanen, verbraken hun eed, en gaven
zodoende de Sultan de kans een heilige oorlog te ontkete
nen. Het heilige verdrag op een lans gebonden, opdat een
ieder zien kon waarom het ging, zo stormden de Muzel
mannen voorwaarts.
Natuurlijk naar de zegel
SULTAN MOERAD, hij die door vriend en vijand ge
roemd werd om zijn edelmoedigheid, stierf en zijn
zoon Mohammed volgde hem op. Hij was dapper en
energiek, doch helaas ook wreed en niet kieskeurig in de
middelen om zijn doel te bereiken.
Een van zijn eerste regeringsdaden was het bevel, aan
enige zijner Janitsjaren gegeven, om zijn. jongere broer te
worgen, opdat hij van hem niets meer te vrezen zou heb
ben.
De Jonge Sultan Mohammed had zijn zinnen erop gezet
het Byzantijnse Rijk ten val te brengen. De Keizersstad
aan de Bosporus zou Turks moeten worden. Wat dit geen
hopeloze onderneming? De geweldige stad lag daar zo
trots en machtig achter hoge muren. En een armdikke
ketting sloot de haven af van de Bosporus, zodat de stad
van de zeezijde niet aan te vallen was.
Doch het „onmogelijke" trok de Sultan Juist aan en
nadat hij met bloedig geweld het binnenlandse verzet had
neergeslagen, rukte hy met enige honderdduizenden
manschappen tegen Constantinopel op. In de stad waren
nauwelijks tienduizend geoefende en weerbare mannen.
DE laatste Keizer, Constantijn, besloot vechtende te
winnen of vechtende ten onder te gaan. Hij zond
een smeekbede om hulp naar de Paus van Rome.
De belangen van alle Christenen stonden immers op
het spel. Als het de Muzelmannen gelukte de grote poort
naar Europa in te rameien zouden ze weldra verder
rukken.
Doch het hoofd der Rooms-Katholleke kerk zond geen
hulp. Al Jaren was er een streven in de Christelijke wereld
naar één-wording. Geen Rooms-Katholieke kerk meer,
geen Grieks-Katholieke, alleen maar een Katholieke kerk.
Het merendeel van de Grieks-Katholieken wilde er niets
van weten. Het was bang dat Rome, bij een vereniging,
onmiddellijk overheersen zou.
Toch smeekte Keizer Constantijn de Paus om hulp. en
deze was alleen bereid hulp te zenden indien er voortgang
werd gemaakt met de Unie aller Christenen. Dit beloofde
de Keizer, omdat hU niet anders kon. Maar daarmee brak.
in deze tijd van grote nood, een godsdiensttwist binnen
de muren uit. De vijand was voor de stad. In halve maan-
vorm had hy zijn leger opgesteld. De vijandelijke vloot
voer reeds de Bosporus in en nog twistten de Byzantijnen
over het feit of men bij het Avondmaal gezuurd of onge
zuurd brood diende te gebruiken, over de geschilpunten
tussen de leer van Rome en die der Grieken. De strijd
werd van weerskanten met zoveel bitterheid gevoerd, dat
verschillende vooraanstaande Grieken, in de door de
Osmanen Ingesloten stad, openlijk verklaarden dat ze
liever de tulband van de Sultan in hun straten zagen,
dan de helmen van hun Rooms-Katholieke bondgenoten.,
en broeders.
ONDANKS deze vreselijke tweespalt verloor de Keizer
de moed niet. Op een goede dag werd zijn man
haftig vertrouwen beloond. Vijf Christenschepen
namelijk, bemand met uitmuntend krijgsvolk, en voorzien
van prima geschut, vochten zich dwars door de Turkse
vloot heen, die bij de ingang van de Bosporus lag. en
boorden verscheiden sohepen in de grond. De aanval
kwam zó onverwachts en was zó deskundig opgezet, dat
het merendeel van de Turkse schepen, bemand met ruw
krijgsvolk, dat evenveel verstand van varen had als een
kat van vissen, ijlings op de vlucht sloeg. Duizenden
Turken sneuvelden of verdronken, en onder groot gejuich
werden de vijf oorlogsschepen de haven binnengeloodst,
nadat men de ketting had laten zakken.
Tijdens dit vreselijke gevecht had de Sultan, op zijn
snelle Arabier, op het strand heen en weer gejaagd,
schreeuwend en vloekend. Soms dreef hij zijn paard
de zee in, en slingerde bedreigingen naar hen die op
het punt stonden de moed te verliezen. De wraak van
de Sultan dreef hen nog eenmaal In de richting der
schepen, de derde maal en de laatste.
Toen de Byzantynen de volgende morgen, by het dagen,
de situatie opnamen, zagen zij tot hun schrik de haven
vol vijandige schepen.
Wat was er gebeurd?
Was de ketting stuk gezeild?
Mohammed II gaf hun weinig tijd tot nadenken. Dui
zenden en nog eens duizenden had hij verloren door de
aanval der 5 Christenschepen. Er gingen geruchten dat de
Paus een vloot had uitgerust die over enige dagen de
Bosporus zou binnen kunnen zeilen. Een Christenleger
zou eveneens naderen om de benarde stad te ontzetten.
De eerste Muzelman die de muur zou beklimmen zou
stadhouder van een provincie zyn. Ieder kreeg het recht
van plunderen. Men mocht slaven maken zoveel men
wilde. De Sultan eiste voor zich alleen maar de grond
op met de gebouwen. Voor duizenden stoutmoedige
gelukzoekers lag hier de kans van hun leven. Op duizenden
lafhartlgen wachtte grijnzend de Dood....
ONDER de druk van de geruchten omtrent een sterke
vloot en een leger die snel zouden naderen, bood
de Sultan de Keizer nog een eervolle aftocht aan
voor zich en de zijnen, doch deze verkoos met de stad te
herryzen of ermee ten onder te gaan. Op de 29ste Mei
van het jaar 1543 begon een massale aanval tegen een
stad, zoals er tot op die tijd in de Geschiedenis der
Mensheid nog nooit had plaats gehad.
Via de haven bestormde men een der poorten.
De Keizer zelf, die zich ontdaan had van de tekenen
van zijn waardigheid, toen zijn hoofdaanvoerder, in
panische schrik vluchtte, een hoofdaanvoerder die tot
nog toe wonderen van dapperheid had verricht, nam
de algehele leiding op zich en streek daar, waar het
gevaar het grootst was. Zijn slagzwaard maalde de
eerste Janitsjaren neer, die over de muren de stad
binnendrongen.
Een enorm kanon, dat een Deen voor de Sultan gegoten
bad, en dat stenen kogels tegen de muur slingerde van
12 handpalmen breed, schoot tenslotte een bres, waar
door de Muzelmannen, begerig naar goud, en dorstig
naar bloed, naar binnen golfden. Er was geen houden
meer aan. Het gerucht vloog door de stad: „Alles is
verloren, vlucht!"
De laatste Keizer, zyn zwaard zwaaiend boven de
aanstormende vijanden, schreeuwde om een Christen,
die hem het hoofd af moest slaan, en toen die er niet
was wierp hy zich op de Janitsjaren, die hem weldra
doodden.
DE Sultan kreeg niet méér dan hy verlangd had: een
stuk grond met hulzen erop. Toen hy de stad in
bezit nam was er. behalve zijn eigen volk, nauweiyks
een levend wezen meer te bekennen. Duizenden doden
lagen ln de straten en men zegt dat wel 30.000 mensen
als slaven zijn weggevoerd.
Het Oost-Romeinse RUk was ten ondergegaan.
Niet in de eerste plaats door de dapperheid der Muzel
mannen, doch door de gruweiyke verdeeldheid die er
onder de toenmalige Christenen heerste.
REIN BROUWER.
INDERDAAD, het groeide uitstekend,
dat Jonge mereltje, waarvan ik U
twee weken geleden Iets heb ver
teld. naar aanleiding van het uitge
haalde nest. Het groeit zelfs nog
steeds en wel zo merkwaardig, dat ik
de lezers de büzonderheden erover niet
wil onthouden, al was het alleen, om
dat het voor sommigen van nut zou
kunnen zyn.
Het grootbrengen van het kleintje,
de enige overgeblevene uit een vol
ledig broedsel, ging zeer voorspoedig,
maar het resultaat is toch wat anders
uitgevallen dan we hadden verwacht.
Dat het een handenbindertje zou wor
den, heb ik al eerder vermeld. Dat
wisten we trouwens uit ervaring. Voor
wie het niet mocht weten: Een zeer
jonge merel mag geen brood hebben,
maar fyngedrukte besohuit in melk
geweekt en vermengd met rauw gehakt
of geschraapt vlees. Ongezouten en
niet vetl
Him leven is nJ. een voortdurende
aandacht voor dreigend gevaar, is een
en al bereidheid, onmiddellijk op de
vlucht te slaan. Zie. hoe een voedsel
prikkende huismus bij elke pik opkijkt,
hoe hy bü 't geringste ongewone ge
luid er vandoor gaat. Zie. hoe een
op de akker grazende reebok telkens
opkijkt en met neus en oren zijn om
geving controleert. Datzelfde bedacht
zijn op onraad mag de primitieve na
tuurmens ook nooit verlaten. Doet t
dat wel dan wreekt zich de onoplet
tendheid terdege. De pros hiervoor is
het leven.
DAT onze vogel na een week van
goedmoedig en sullig rondhippen
nog leeft, is niet anders dan toe
val. Welke ordentelijke vogel gaat er
nu op z'n zeven gemakken midden op
een tegelpaadje plat op de grond zit
ten om na de maaltyd in het zonnetje
een dutje te doen!
Op de ronde punt van een houtje
moet hem dit mengsel worden opge
dist, hetgeen doodeenvoudig is. want
een Jonge merel gaapt al als je naar
hem wijst. Maar om het half uur on
geveer moet dit voedsel worden ge
presenteerd totdat het dier 's avonds
tegen schemer ln een schuurtje of by.
keuken wordt gezet.
Het verloop van de verzorging is
vry eenvoudig. Wie gewend is. by het
behandelen van zijn pleegkinderen
z'n verstand te gebruiken en wie
daarbij hart voor dieren heeft, zal het
wel klaren. Ik spreek dus niet over
regenbuien, felle zon e.d.. want wie
nadenkt, lost deze moeilijkheden
zelf op.
Wie niet denkt, moet vooral geen
dieren gaan verzorgen. Die kan beter
een uurwerk nemen. Als je dat vergeet
op te winden, nou ja!
ET onze Jonge merel hebben we
toch een merkwaardige ervaring
opgedaan. Zijn kosthuis was
prima, dat mag worden gezegd. Na een
week werd zl.ln beschuitpapje gaande
weg vervangen door levend voer,
wormpjes en maden, en uitgebreid met
een soort vogelvoer. in de handel be
kend als universeel voer. Hij had een
aardig looprennetie en daar kreeg hij
zijn natje en zijn droogje (vooral ook
dat natje, n 1. drinkwater» op vaste ty-
den voorgezet.
Maar door dat presenteren van
voedsel, door de aanwezigheid van
steeds dezelfde mensen en dezelfde
geluiden in dat kleine wereldje, ont
stond by deze. van huis uit toch wilde
vogel, een zekere vertrouwdheid ten
opzichte van de omgeving en verloor
hy datgene, wat een wild dier onder
geen beding mag verliezen, namelijk
zijn vrees, zijn ingeboren wantrou
wen en voor alles wat niet tot zyn
wereld behoort. En een dier. dat zyn
angst kwilt raakt, dat zich niet be
dreigd voelt, heeft die eigenaardige
spanning verloren, die zo kenmerkend
is voor elk in 't wild levend wezen.
Dat is toch het noodlot tarten I Hy
ziet in de mens geen vyand, alleen
maar een leverancier van lekkers.
Op de eerste dag van zyn vrije be
staan trof ik hem een halve straat
ver aan bij een familie, waar hy in
de bijkeuken heel suf zat te wachten
op z'n diner. Zonder enige W**.
beling liet hij zich oppakken en^J
brengen naar zijn punt van uife-
ons erf. en daar voet hy zich
enkele dagen zo thuis en hij
schouwt het zo volkomen als nm r*
mein. dat hjj slag levert met de
sen, die zich aan zijn voederbaW
gen. Het is een vermakelijk tttZ
dat hooggebeende ding met eenS
sprint naar de mussen te Een' -
vallen.
Zoetjes aan verminderen we na
voedsel porti es en we vergeten ooi
eens expres, hem zijn eten te t»>
om hem te dwingen zelf in de T-
te gaan spitten naar wormen er
Dat lukt ook al aardig.
ONDERTUSSEN hebben we r-
heel duidelijk gezien. WC
het leidt, als "n dier uit zijn natie
lijk milieu wordt gehaald. In het
val als het onze. was er geen ir-
Maar hoe vaak gebeurt het nie' g
jongens uit de nesten jonge vogels1
len. omdat ze zo'n levend stuk g,"
goed zo aardig vinden,
We mogen gerust beweren, dat 99 ie
van deze vogels vroegtijdig aan
eind komt. Dit geldt speciaal
kraaien, omdat ze gemakkelijk
groot te brengen.
Ze gaan allereerst, dood door re.
keerde voeding, omdat ze altijd a
brood, brood en nog eens brood \j.
den volgestopt en het zo noodzak^,
levende voedsel, zoals wormpjes a.
den. kleine slakjes en meehwar
hun wordt onthouden.
verzorgers zelf nog jonge diertjes
Ze denken niet. ze zijn niet zorgzaa
Ze laten een pot verf open staan var
zo'n diertje in fladdert, ze gooien <-
deur wild dicht, ze vergeten voaS
en water(!) klaar te zetten, ze hette
meestal spoedig het moois er af
zien en laten het speelgoed aan
deren over.
De jonge vogel wordt aan z'n b
overgelaten, een jonge kraal bljrar-
beeld gaat dan rondzwerven, gaat
buren hinderen (U weet niet. hoe gaf
de mensen een dier lastig vinden)
fin, het eind van het lied is altlji da;
het dier t loodje legt. Gesteld al, mi
het door de eerste moeilijke tijd heen-
komt en begunstigd door de moois»
en vruchtbaarste tlld van het jaar,
zich in het vrile leven weet. te hajrf.'
haven, dan nog staat het achter tij
zijn wilde soortgenoten, omdat ii
start, van zyn jonge leventje te
makkelijk is geweest.
En wat onze huis-, tuin- en keulK.
merel betreft, hy eet nog niet na
van myn bord. hoewel ik hem er«
in staat acht. als hij de kans kreeg, fc
huiskamer binnen te komen. Ik tot-
spel hem echter geen lang leven.
Maar wie weet. het lot is grifi
Ook voor zo'n dotje veren op b»
benen, zo'n onfortuinlijk merelkuiket
SJOUKE VAN DER ZE
Deze aardige postzegel is door de Weense posterijen speciaal ijtf-
gegeven ter gelegenheid vair het vierde Wereld Congres van hit
Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen, in Wenen rw
20 tot 28 Mei. De zegel, uitgevoerd in staal-blauw. heejt een ivaardi
var? 1 Schilling en beeldt drie werkers van verschillend ras uit, du
elkaar hand in hand naar de top van de wereldbol helpen.
'OHAMMED begreep, dat hy, desnoods ten koste
van alles, erin moest slagen de haven in banden
te krygen. Anders zou men naar willekeur de
poging der Genuezen kunnen herhalen. Het vloeibare
vuur der Grieken en bun geschut hadden zyn man
schappen bang gemaakt Daarom W3s snel handelen
geboden. Een gelukkige inval hielp hem. Hy liet de
weg langs de Bosporus met planken beleggen. Die
planken werden met vet besmeerd, en op een nacht
werden over deze gladde baan 70 schepen de haven
ingezeuldl^.j
André Peters.
„Van Pepitas en Mantillas"
André Peters.
„Requiem voor Manuel".
Belde H. P. Leopolds uitgev.
mij. Den Haag. 1954.
André Peters heeft zyn hart aan
Spanje verpand, dat is duldeiyk. Zyn
boekje genaamd „Van Pepitas en Man
tillas", is één lange liefdesverklaring
aan Spanje. Met een in zon gedoopte
pen beschryft hy alles wat hem inte
ressant voorkomt en dat inderdaad ook
wel is; de stierengevechten, de pro
cessies, de feesten, Madrid, Barcelo
na, Valencia, de vrouwen, de kinde
ren, de heer Lopez en de vastentyd,
de liefde en de schoenpoetsers. Het is
alles zwierig en luchtig, zonnig en
warm en niet onpersooniyk. André
Peters weet precies te verteilen wat de
a.s. tourist, die zich over de Pyre
neeën gaat wagen, graag weten wil en
hoopt te zien ln de tien dagen, die het
reisbureau hem gunt. En ongetwyfeld
doet hy dit onderhoudend en met
smaak. Hy zou bepaald de Ideale gids
ln de autobus zyn.
Deze schetsen schynen radiolezingen
geweest te zyn en aangezien ik nooit
naar de radio luister als het niet ui
terst noodzakeiyk is, zyn de ontboeze
mingen des heren Peters voor my vol
komen nieuw. Ik heb ze met genoegen
gelezen, dat moet ik eeriyk zeggen.
Maar even eerlijk moet het my van
het hart dat lk nog niet aan Spanje
verloren heb, dat ik ook een heleboel
ml3. Ik mis leder verslag van even
tuele kunstmanifestaties, die ln Spanje
toch bepaald moeten plaatsvinden. Ik
mis een eerste inzicht :n de sociale
structuur van dit merkwaardige land.
Ik zou de mening van Spanjaarden
van hoog tot laag willen weten over
hun régime en over hun politiek. Ik
zou willen weten waar de kranten over
schreven en nog een heleboel meer,
voor ik my aan de dorre vlakten en
Moorse steden waag. En tot slot zou lk
ook willen weten waarom het plein ln
Valencia, Plaza del Gaudillo heet. als
men daar zo dol op traditie is. Als ie
mand my inlicht over Spanje, dan
moet hy by my toch met iets meer
aankomen dan met een liefdesverkla
ring. Hoe aardig een boekje als dit ook
is - en er verschynen er vele van dit
soort tegenwoordig - oppervlakkig is
het ook.
Dat een goed Journalist bepaald nog
geen schryver is, bewyst André Peters
met zyn novelle „Requiem voor Ma
nuel". Manuel, de grote stierenvechter,
heeft zyn hart tydeiyk verloren aan
Claudette, de Franse filmactrice en
zyn lieve verloofde Maria Victoria, die
niet van gisteren en een trots Spaans
meisje is, laat hem stoppen en stapt
uit zijn auto. De wereldwUze Claudette
denkt niet over een serieuze band met
zoiets primitiefs als deze torero en
heeft in stilte haar vliegtuig reeds be
sproken. Maar belde vrouwen willen
Manuel ln de arena zien. Helaas, de
aanwezigheid van de blonde Claudette
maakt dat Manuel één ogenblik zyn
aandacht van de wilde stier afwendt,
wat zyn dood tot gevolg heeft. Indien
Manuel verstandig was geweest en
zich niet had laten afleiden door deze
zuster van Mariene Dietrich, dan zou
hij waarschijnlijk een paar stieren
langer in leven zyn gebleven en dan
zou Maria althans kortstondig het hu-
we'.yksgeluk gekend hebben. Uit dit
verhaal kunnen wy dus opmaken, dat
de amoureuse perikelen in Spanje veel
gelijken op die in andere landen, doch
dat de fataliteitsfactor er Iets groter
is vanwege het gevaariyke beroep van
de omstreden man.
Peters heeft zich voor dit verhaal
een weemoedig, bloemrijke taal aange
meten. die hem niet siert.
„Want je was bovenmenseiyk als je
voor ons de stier bevocht, je kende de
extase en je wist je gedragen op dui
zenden wieken, als je ziel vermetel en
behendig, koel en toch in vervoering,
je handen en je voeten en je slanke,
ranke lichaamslyn, in zilver en paars
gehuld, deed deinen en buigen achter
de op en neer golvende rode doek,
waar de horens ons eeuwig bedreigen"
Ja, ja.
Sally Salmincn.
„Prins Efflam". G. J. A.
Ruys, Bussum cn Andries
Blitz. Amsterdam *.j.
Om deze roman van Sally Salminen
te kunnen begrypen, moet men be
paald over de bovennatuuriyke aanleg
beschikken, die deze schrijfster de be
woners van Bretagne toekent. Voor
een normaal mens met gewone her
sens zyn de byna vierhonderd pagina»
over een geheimzinnige Jongeman, die
aangespoeld is by een armeiyk vis
sersdorp, een rijstebrijberg van onbe
grijpelijkheden. Dat de manke Mane-
Jeanne. die de knaap in kwestie aan
de golven ontrukt heeft, mystiek ver
liefd wordt op hem, is te aanvaarden
en desnoods ook nog, dat het gezin
waartoe zy behoort, deze jongen tn
huis neemt en verzorgt.
Maar dat het hele dorp in de»
knaap een geheimzinnige, legendari
sche, van een goddelijke opdraent
voorzien figuur gaat zien. dat men
hem Prins Efflam gaat noemen en
hem met de eerbied een vorst waar
dig. behandelt, dat is iets. wat er bu
mij niet in wil. Geen enkele eigen
schap van deze vreemdeling reent*
vaardigt een dergeUJke houding.
enige uitzonderlyke aan de gestalte is,
dat men kan veronderstellen dat n«
aan de kwaal genaamd „hysterie HJflJ
en waar hij bovendien zijn geheugen
verloren heeft, kan men deze veron
derstelling wel in zekerheid laten over
gaan.
Dat zeer primitieve mensen soms t?'
neigd waren in dorpsidioten heiligen
te zien, schynt te zyn voorgekomen,
maar dat een twintigste-eea*^
schryfster haar lezers een analoog
geval met veel quasl-diepzinnigheld
als interessant wil opdienen, d»t
iets dat niet behoorde voor te ko*
meD' CLARA EGGD®