V oor j aarsboden IK KAN NIET ANDERS! Een Zoeklicht Bewogen Leven CXV Op U zélf komt het aan! „EEN VASTE BURCHT IS ONZE GOD" Kijkjes in de Natuur A W' D l OP DE BOEKENMARKT Originaliteit als gevaar WEKELIJKS BIJVOEGSEL VAN HET LEIDSCH DAGBLAD - ZATERDAG 19 MAART - PAGINA 2 ..Want GELOVEN is werk, waartoe men niemand dwingen kan." (Maarten Luther, in „Von weltlicher Oberkeit"). Het is de 22ste October 1520. Een van die mooie herfstdagen, welke onze Oosterburen met „Altweibersommer" betitelen. Door de poort van Aken rijdt een stoet de stad binnen, zó indrukwekkend, zó imponerend, dat de gewone burger zijn adem inhoudt van ontzag. Aken beleeft de dag van haar bestaan. Nog nooit zijn er op enig punt van de aarde zoveel vorsten tezamen geweest als er nu door de poort van Aken rijden. - Luther voor de Rijksdag te Worms. Vendels te paard voorop, wapperende banieren, brie sende rossen onder mannen met martiale gezichten. GravenHerenhonderden voetknechten daarna de raadsheren der stad met hun witte staven de machtige Hertog van Gulik, de keurvorsten met hun gevolg, het hof van de machtige Habsburger zelf met zijn vele dignitarissenMet open mond hingen de burgers uit de ramen om zich te vergapen aan een schouwspel waarbij de ganse wereld de adem in moest houden. Hun ogen gingen naar hem, die weldra hun Keizer zou zijn. Rustig zat hij te paard, onoverwinnelijk. Duidelijk zag men dat hij zich de Keizer voelde en dat hij de Keizer was Soms steigerde zijn hengst, hij hield hem met één hand in toom. Met de andere wuifde hij naar henDe Keizer! Hoe eenvoudig was hij, hoe gewoonHoe dicht stond hij bij hen en hij zou morgen gekroond worden, zitten op de troon van Karei de Grote.... Aken was toch een belangrijke 6tad. Zij bezat de been deren van een dode Keizer en bewaarde de kroon voor de levenne. Wat w&s die stoet lang! Morgen zou de Dom van Ka iel de Grote alle belangrijke vorsten van het Heilige Roomse Rijk bergen. Wat buiten dat Rijk lag was niet belangrijk. Morgen zouden zij die een plaatsje in de kerk veroverd hadden luid roepen: Fiat. fiatfiatals de Aarts bisschop van Keulen hun vragen zou: ..Zijt gij bereid deze vorst en Heer gehoorzaam te zijn naar het woord van de apostel?" Ja, luid zouden zij het zeggen, want zU vertegenwoordig den op dat moment het ganse volk. EEN heel groot voorrecht was het natuurlijk voor hen, die de volgende dag de kroning zagen. Zo plechtig, net alsof de hemel toekeek.... De Keizer legde een gelofte afhij werd gezalfd, daarna beleendge kroondEn tenslotte besteeg hij de troon. Het wemelde van hoge geestelijken om zijn troon die de plechtigheid aan hem hadden voltrokken. Aartsbisschoppen waren het die hem hadden gekroond. Dan pas was het echt. De Jonge Keizer had met duidelijke stem beloofd dat hijde Rooms-Katholieke Kerk zou beschermen, dit geloof zou handhaven, rechtvaardig zou regeren, enz. enzde Heilige Vader, de Paus. zou eerbiedigen. Groot en machtig was de jonge Habsburger. doch de Paus was de opvolger van Petrus. Die had de sleutels van de hemel gekregen en was dus feitelijk meester over de wereld. Hoe was het mogelijk dat er ergens in Wittenberg een monnik kon zijn die dit nog niet wist.... En hij was nog wel professor. De kroningsdag ging voorbij op waarlijk grootse wijze. Men feestte tot diep in de nacht en drie dagen later maakte de jonge Keizer bekend dat Zijne Heiligheid de Paus, toestemming had verleend tot het voeren van de titel: „gekozen Rooms Keizer." Groot waren de machtigen der aarde. De Keizer was. ten aanschouwe van vele Duitse vorsten, gekroond in de Dom van Karei de Grote, met toestemming van de Paus. Weldra zou Karei naar Italië moeten gaan, om daar op nieuw gekroond te worden.... door de Paus zelf. Hoe machtig moest de Paus wel zijn. En die had Maarten Luther in de ban gedaan. Zou deze het ooit kunnen winnen? EEN vorstelijke stoet reisde in het begin van het volgende jaar naar Worms. Duizenden zouden de jonge Keizer zien. Doch toen Maarten Luther in zijn eenvoudige reiswagen, vergezeld van enkele vrien den, naar diezelfde stad reed, kwam zijn wagen heel moeilijk door het gedrang. Er was in de mensen iets nieuws opgestaan, iets dat ging boven leven en dood. Men schold de monnik uit of men juichte hem toe. Verreweg de meesten juichten. Zij wilden hem zien die het aandurfde de grootsten der aarde te weerstaan, omdat hij de waarheid van God in zich voelde. En naarmate hij dichter bij Worms kwam. groeide zijn naam. Waren er in het oude Israël ook geen gewone mannen geweest, die geroepen waren als profeet? Die Koningen de waarheid hadden gezegd? Zoveel mensen waren door hem onrustig geworden, hadden door hem alles op het spel gezet. Had hij waarlijk goed gedaan? Stond hij werkelijk in dienst van God? Kon het de duivel niet zijn, die hem tot dit alles dreef? Zou het einde van dit alles niet de vuurdood zijn, ondanks het vrijgeleide van de Keizer? De Hervormer bad en bad. En op een avond voelde hij zich opgeheven uit al zijn moeilijkheden. Een vreemde onbezorgdheid kwam in hem. Wie zou hem werkelijk leed kunnen doen als hjj zijn goddelijke taak vervulde? Toen inééns, als in een tuimel van licht, voelde hij de redding, de uitkomst: „Een vaste burcht is onze God, Een toevlucht voor de zijnen. Al drukt het leed, al dreigt het lot. Hij doet Zijn hulp verschijnen." Half MaartZiezo, nu gaat het de goede kant op! De vorst, dat is te zeggen, de echte harde vorst van zoveel graden onder nul, heeft zijn koffers gepakt. Maar hij staat nog met de deurknop in de hand en kijkt zo'n beetje halfom: „Zal ik eigen lijk wel gaan of zal ik nog een beetje blijven?" Vandaar dat de dooiplassen van overdag in het vroege ochtenduur telkens weer strak gespannen liggen en het water in onze vogeldrinkbak iedere morgen bevroren is. Midden op de dag echter is het zonlicht heer en meester in straten en tuinen en dan lekt en druppelt 't heel gezellig van daken en schuttingen. Want nu is het Maart en de winter heeft afgedaan. We vetten onze schaatsen in en bergen ze op. 't Was fijn op 't ijs, en erg prettig, maar dit is ons meer waard. Het licht krijgt nu al een bijzondere glans. Het kan 's mor gens vroeg wel koud, maar toch zo verblindend en stralend op bomen en huizen liggen en 's avonds kan het de verre verten zo prachtig blauw toveren, wat we graag vergeten, dat Maart altijd nog een staart heeft waarmee hij ongemakkelijk kan kwispelen. EEN bijzonder genoegen is het voor iedere natuurliefhebber, in deze voorJaarsw eken het ontwaken van het leven gade te slaan. Daarvoor be hoeft htj alleen maar zijn ogen en oren te gebruiken. Heggemus en vink zingen al een veertien dagen, en uit volle borst! Vandaag voegde zich de merel erbü, ook nog schuchter, maar het was toch merelgeluid, midden in een baldadige Maartse sneeuwbui. De torenkraaien houden al enige tijd hun gezamenlijke vliegtoeren boven de stadsgedeelten, die ze al lang hebben uitgekozen, speciaal die, waar de mooiste schoorstenen zijn. Mooi is het, dat vlugge zwenken van die montere kwieke kauwtjes boven oud geboomte of langs de transen en vensterbogen van oude kerkgebouwen. Ik kijk altijd met erg veel plezier naar hun losbandige luchtcapnolen. Als je op deze dingen let, ga je iedere morgen opgewekt naar Je werk, want voor dat je daar bent aangekomen en de dagelijkse draad weer hebt opgeno men, kun je al heel wat kleine plezier tjes en benoegens hebben gehad. Iedere morgen bijvoorbeeld luister ik heel goed, of ik op bepaalde punten van de stad de zanglijster al hoor (de bruine met gevlekte borst» en of de eerste tjiftjaf z'n bruiloftsliedje nog niet ten beste geeft. Je moet natuurlijk bij dat luisteren oppassen, dat Je niet in een verkeers- knoop komt te zitten vanwege die lieve vogeltjes. Je kunt toch moeilijk als excuus aanvoeren: 't Spijt me brigadier, maar ik keek even naar een grote lijster, be grijpt U?" Ik vrees, dat hij het niet zou begrijpen. klinkt als „ieuw-ieuw!" dus misschien zijn het wel smienten, prachtige grijs bruine eenden met rossige kop. Ze roepen „krek krek!" dus kunnen het wel talingen zijn, ook al zulke juweel tjes van watervogels. Maar bepaald bekoorlijk klinkt net zoetvloeiend „tjeluu tjeluu" van trek kende steltlopertjea. Het kunnen dan turéluurtjes zijn, ook wel grutto's of kemphaantjes, allemaal kleine lang- snavelige en langbenige moerasvogel tjes, elk met een eigen kleurenpatroon van vleugels, staart, en borstveren, elk met een kenmerk van een vlekje hier of een fel kleurtje daar. U denkt nu allicht: „Hóe, die man slaapt zeker erg slecht. Of gaat hij helemaal niet naar bed?" Ik kan geruststellen: deze man slaapt best. maar hij mag 's avonds laat wel eens graag z'n hoofd buiten het slaapkamerraam steken (als het niet vriest) om te luisteren of er mis schien wat over komt. WIE nu een beetje geluk heeft TK herinner me. hoe we in de laatste ziet tegen de avond troepen I oorlog ook lagen te luisteren, maar „qnvan in cphem optArpnrip naar andere vogels dan pleviertjes LS het een beetje wil, verschijnen de zinkende zon. Prachtig ïs dat, zulk en strandlopertjes. Als we dan met een in deze tijd de eerste kieviten (ze zwijgend voortreppen van grote vogels, 'mm|fef- zijn trouwens al lang gesigna- die, gehoorzamend aan een geheimzin- bezwaard hart het afdrijvend men van de vliegtuigen scherp luiste- leerd) en als Maart dan even goed met nige innerlijke drang zich laten voort- z'n staart exerceert, liggen er de eerste stuwen over onmetelijke afstanden en rend volgden, kon er soms heel vreemd groen zwart gestipte eieren in de wilde zich door niets en door niemand laten en onwerkelijk de verlangende roep sneeuwjachten van Lentemaand. tegenhouden. van een trekvogeltje tot ons komen. TYf. Het Ile'st hoor ik ze 's nachts, als een ragfijn geluidje, verloren In de netjes, witfbesneeuwd, staan schuilen v, in een schapenboetje, terwijl de dap- ^^rdTkhnkten als ik m il eerlijke stilte, dre zwaar hing boven ^ok\fnk^^„n°hrnMsPfe7^arrelende «"Ite hun wegstervende geluiden pro- de sdhijnbaar slapende stad. Een stilte, vlol^en op hun broedsel zaten. b t volgen. Je stelt Je dan voor waarvan wy de betekenis maar al te HJfnHae«nlea,bwlT.e hoe ze door de donkere Oneindigheid goed kenden, deze dagen al weer terug naar zijn nachthemel verder zwoegen ai i**i a ia retgerbos ra wie een wandeling «I »a"® XShiS^MdS Als ^en onweaenUite stem uit een ™."KtÏLl,25! door de sterrenbeelden of hun koers wereld, onbereikbaar ver. dreei ïonü iP vfU richten naar de glinsterende linten van daar dan zo'n dun vogelgeluidje in de ^rh verirawn over de^edaanteverwfs- j™,!" '™«rte wereldruimte, seling van deze moerasvogel, als hij Het heeft ons ln die dagen wel eens zijn geweldige vleugels oj?envouwt en Wie dan aandachtig luisterend pro- getroost met trage wiekslag over de weilanden beert de geluiden te determineren, zegt weg zeilt. bij zichzelf: Hoor! Ze fluiten, het SJOUKE VAN DER ZEE. j OORDEN en melodie ontstonden zo maar, in een uur waarin hij over zichzelf had gezegevierd. Toen hij op de morgen van de 16e April de poort van Worms binnenreed, blies de torenwachter op zijn hoorn. Terecht. In de dagen die nu volgden zou er in Worms Geschiedenis worden gemaakt. De Pauselijke nuntius Aleander, heeft later gezegd dat „de gek" de eerste keer lachend binnengekomen is. Dat zal dan wel door nervositeit gekomen zijn. Op deze eerste dag was Luther zeer nerveus. Het aanschouwen van al die machtigen uit het Rijk overdonderde hem. Maar in de nacht daarop vond hij zichzelf terug en zij die hem reeds openlijk hadden bespot, hem gemaakt hadden tot een dwerg, zagen de volgende dag een reus. Een mens, immuun voor vrees, een mens die wist dat hij groot moest zyn in zijn waarheid. Het was hem of door hem plotseling de mensheid nieuwe redding nodig had. Waartoe zich dan te vernederen voor dezen, die nog niet een duizendste gevoel hadden van wat hij had gevoeld, die nog geen tienduizendste van zijn wurgende angst, zijn leed. zijn strijd hadden geproefd? Hjj breidde zijn handen uit en sprak met duidelijke stem, zodat een ieder woord-voor-woord verstaan koe in de doodstille zaal: Ik ben door de Heilige Schrift a door myn geweten gevangen in Gods Woord. Vu herroepen kan geen sprake zijn, omdat het niet raad zaam is tegen het geweten te handelen. „Hier sta Ik, ik kan niet anders, God helpe mij. amen." VERMOEDELIJK zijn de laatste woorden nooit gezegi En toch zijn ze gezegd. Daarom kent iedere volwas sene ze en ieder kind. Hier sta ik, ik kin niet anders. Voor het eerst in de Geschiedenis der Mensheid had een mens, met voorbijgaan aan al het andere, ZÜ3 vinger zo duidelijk gericht op de mens zélf om hem t« zeggen: „Op U zélf komt het aan! Voortaan treedt ge rechtstreeks in verbinding met God." REIN BROUWER. E pas gekroonde Keizer riep hem op, om naar Worms te komen. Daar zou hi), die onrust had gebracht in gans Duitsland, zich hebben te verantwoorden, De Keizer was goed katholiek, bovendien kon hij niet toelaten dat zijn pas verworven Rijk een prooi werd van vreselijke godsdienstoorlogen. De Keizer had al zo veel vijanden. In de Nederlanden beoorloogde de Hertog van Gelre hem, verbonden met de Franse Koning. De Turken kwamen vanuit het Oosten dreigend nader en probeerden daar aan zijn Rijk te knabbelen.De Paus, die hij als Christen onderdanig moest zijn en gehoorzaam, was zijn politieke vijand. De wereldlijke belangen van de Paus in Italië druisten in tegen zijn belangen daar. Voor het eerst in zijn leven begon de Keizer zelfstandig te denken. HU was wel bereid de ketter prUs te geven, opdat de eenheid ln de kerk terug zou kunnen keren, als de Paus dan ook maar om zijn belangen dacht. „Houtje touwtje" heet de bundel schetsen van Jac. van der Ster (Ou- bolj en deze draagt dus de naam waarmee de kinderen him miniatu ren Montgomery-coat gedoopt heb ben. Een dergelijke titel roept het droevige vermoeden op, dat men hier weer te doen zal krijgen met een reeks van die vertederend-aan doenlijke verhaaltjes, die een aantal schrijvende ouders tegenwoordig uit de originaliteit van hun kinderen weten te puren. Nu wil het geval dat alle kinderen, die niet al te zeer verpletterd zijn on der de molens van de ouderlUke betwe terigheid, ongetwijfeld een hoeveelheid originele reacties opbrengen. Dat de schrijvende ouders voornoemd zo ver steld staan als zij deze eigenschap aantreffen bi) hun eigen spruiten, dat deze ontdekking hen inspireert tot li teraire bezigheden, pleit voor hun ei gen bescheidenheid - hun verwonde ring over hun eigen afstammelingen - maar levert tevens een bewUs voor het aloude spreekwoord, dat een elk zUn uil een valk waant. Het aantal door hun kinderen geïnspireerde ouders neemt met ieder halfjaar toe en als de grote onbekende .men" altUd maar weer deze verwonderde ontboezemin gen van mede-ouders wenst te lezen, dan is het mij wel. Alleen zou lk die schrijvende ouders dringend onder het oog willen brengen dat vijftig procent van het gebeurde honorarium billijkheidshalve behoort geplaatst te worden op het spaarbank- boekje of ln de spaarpot van de zo in spirerend werkende Marjolljnen en Eelco's en dat zij er niet mee kunnen volstaan deze bronnen van schrijvers roem te eten te geven, daar zij dit minder oorspronkelijk denkende af stammelingen ook zouden moeten doen. Verder zou ik deze soort verhalen - verhalen dus waarin met zoveel na druk gewezen wordt op de uitzonder lijkheid van het kinderlijk associatie vermogen - gewoonweg willen laten verbieden als lectuur voor die kinde ren zelf. De Jonge mens toch is even zwak als de oude en de draak der ijdelheld met de kopp>en, ingebeeldheid en brutali teit. ligt voor de stakkerts op de loer ?n zal hen grijpen zoals hij een tijd jeleden de Amsterdamse tramconduc teurs gegrepen heeft. Deze zeer gewaardeerde leden van de maatschappij toch zijn eens door een eveneens gewaardeerde Journalist by voortduring attent gemaakt op een ei genschap. een kwaliteit mag ik wel zeggen, die sommigen van hen eigen was en wel de volkshumor. Het resul taat van deze bewustwording is ge weest dat speciaal het gedeelte dat dit talent niet bezat, vond dat het aan zijn ambtelijke functie verplicht was een kunstmatige humorader te kwe ken, met als gevolg dat men een tijd lang in Amsterdam op geen tram kon stappen zonder een onbeschoftheid te horen te krijgen. Gelukkig is deze pe riode vow bij en treft men op de tram in de hoofdstad weer sporadisch de ronducteur die werkelijk geestig is. Doch nu over Jac. van der Ster. Hoewel ook hij zjjn inspiratie voor ..Houtje touwtje" gedeeltelijk heeft ge put uit kinderlijke invallen, steekt hij toch ln zoverre boven de producten van dierbare bewondering uit, dat hij veel natuurlijker, want veel eerlijker is. Bij hem is het niet een kwestie van „hoor eens hoe enig toch die kinderen" Van der Ster wijst met een soms ste kelige humor op de mens m het kind, op de menselijke zwakheid en ook wel onaangenaamheid - zijn meisjes! - en hy spreekt andermaal over het doen en laten van kinderen met een verte derde verwondering - het jongetje dat „een oud mannetje" wilde worden - die nooit ln weeheid ontaardt. Het beeld van kinderen, dat hij oproept, staat op de grens van vreugde en treu righeid en dit mengsel is al sedert lang verklaard tot wat men humor noemt. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat in het tweede gedeelte van de bun del nog een andere Van der Ster op komt, een priemscherpe. Hierin be schrijft hij volwassenen in him ver houding tot het kind en de dolk van zyn sarcasme toont een wanverhou ding. De miserabele kinderachtigheid van de volwassenen in „Het Apenspel" en „Leerzaam uitstapje" tot uiting ko mend, is niet humoristisch meer: het is een sarcastisch portret van mensen zoals men ze maar al te vaak tegen komt en het is bepaald geen opwek kende gedachte dat pa Luimelot en Koos de opvoedci-3 moeten zijn van hun aardige kinderen. En gelukkig zijn ook niet al Van der Sters kinderen „aardig". Het opschep- pertje uit „De Matrozenpet" en de lamlendige afstammelingen van de in halige falsaris Barendje zyn er om deze kleine wereld volledig te maken- volledig, omdat het kwaad er nu een maal ook bijhoort. CLARA EGGINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1955 | | pagina 12