Eenden
op de vijve
fcr
MAARTEN LUTHER:
Een nieuwe gedachte
Een Zoeklicht.
Bewogen Leven CXII
„Zalig door geloof alleen"
„HEILIGE MOEDER ANNA, RED MIJ"
Kijkjes in de Naluur
i -'iTvP!
KH' 1
WE
W;
A
OP DE BOEKENMARKT j
WEKELIJKS BIJVOEGSEL VAN HET LEIDSCH DAGBLAD - ZATERDAG 26 FEBRUARI - PAGINAi
De Lutherfilm draait in Nederland. Een stuk bewogen historie is daarin verfilmd.
Verschillende vrienden vragen mij of ik bereid ben Luther te behandelen in de serie
BEWOGEN LEVEN. Vanzelfsprekend doe ik dit gaarne. Laten we echter goed
begrijpen dat het ontzaglijk moeilijk is een innerlijk proces naar waarheid te beschrijven.
De feiten zijn hier zo belangrijk niet. Het aangrijpende proces van een mens die in de
eerste plaats zélf in nood is, later botst met zijn omgeving, om tenslotte, na een vreselijke
zielestrijd te worden verlost, waardoor hij „zijn eigen weg kan gaan", is hier de
hoofdzaak.
Laat ons daarom beginnen met zijn jeugd. In de jeugd is alles nog teer en open.
Het spelende kind geeft zich bloot in zijn spel en 't volwassen kind, dat, oud geworden,
over zijn eigen jeugd schrijft, nog meer.
OP de 10de November, van het jaar 1483. werd Maar
ten Luther, te Eisleben geboren. Hij stamde uit de
boerenstand en leerde al vroeg de hardheid van
het leven kennen. Onder de boeren van Thüringen heerste
de gewoonte dat de oudste zoon de hoeve erfde; daardoor
moesten de andere kinderen uitvliegen om zich elders
een toekomst te bouwen. Dit lot trof ook Hans Luther,
de vader van Maarten. Hij begaf zich met zijn jonge
vrouw Margriet naar de steengroeven van Mansfeld, om
daar, „in het zweet zijns aanschijns zijn brood te ver
dienen."
De oudste herinneringen van Maarten gaan tot de
steengroeven terug. Tot in zijn laatste levensjaar heeft
hij zich verdiept in de beelden van zijn eigen leven; zag
hij zijn moeder hun huls binnenkomen, takkebossen op
de rug, die ze van verre gehaald had. Zwaar hadden zijn
ouders moeten werken.
Een oud verhaal vertelt ons dat hij geboren is te
Eisleben. een plaatsje in de buurt van Mansfeld, waarheen
zijn moeder zich begeven had om boodschappen te doen.
Wanneer wij de mededelingen doorlezen die hijzelf
over zijn jeugd heeft gepubliceerd, treft ons het mee-
dogenloos-harde van die tijd. In de Middeleeuwen gierde
de gesel over de ruggen van hen die gekweld werden „door
hun doorn in het vlees"; in de Mideleeuwen riep men
met een soort welbehagen de eigen zondeval op. Men
kwam er zó maar niet. Pijn en boete waren de beste
medicijnen voor het eeuwige leven der ziel.
Om een kleinigheid ranselde men de kinderen tot
bloedens toe. Zo werd Maarten Luöher eens door zün
moeder geranseld omdat hij een noot had weggenomen.
Zijn vader sloeg hem zo hard dat hij er schuw van werd,
en alleen het besef dat zijn vader het wèl met hem
meende, hield een bepaalde genegenheid wakker. Op
school was het al even erg, of eigenlijk nog veel erger.
Eens werd hem vijftien keer op één dag een pak slaag
toegediend. Wat hij kreeg, kregen de anderen ook, en
zo wordt alles een gewoonte. Maar ook dat wat gewoonte
heet, heeft zijn invloed.
KLAPPEN maken de één laf, de ander moedig; een
derde wreed. Luther heeft met een zekere bitterheid
dit alles herdacht. Altijd echter heeft hij zijn ouders
als slachtoffers van hun tijd gevoeld, en ze het daarom
gaarne vergeven.
Van nature was hij opgewekt.
Graag zong hij. Met zijn stem kan een mens soms geld
verdienen en ook de jonge Maarten gaat zingend door
de dorpen rondom, om zodoende zijn eigen kostje op te
kunnen halen. Met Kerstmis zong hij in de straten van
Eisenach. Daar woonde een vrouw in een deftig huls die
iets in de stem hoorde van de jonge knaap wat ze nog
nooit eerder bij een mensenkind had gehoord. Er ging
een vreemde ontroering door haar hart als ze de Jonge
Maarten hoorde zingen. Er kwam dan blijdschap in haar
en heimwee tegelijk. Ze nodigde hem binnen en hü at
bij haar.
De vader kwam in beter doen. Hij wist dat zijn zoon
goed leren kon en daarom wenste hij dat het kind zich
bekwamen zou in de rechten. Maarten vond dit goed.
Hij hield ervan om steeds meer te weten. Hij zou zich
zeer ongelukkig hebben gevoeld als hij mijnwerker had
moeten worden of boer. Hij mocht 6tuderen in Erfurt.
Met ijver wierp hij zich op zijn 6tudle en als hU er
tijdelijk genoeg van had, ging hü naar de herders en de
boeren om met hen vrolijk te zijn bij zang en spel.
Zijn gevoel van eigenwaarde nam toe, het streelde hem
dat hij een geleerd advocaat zou worden, die stellig een
rijke vrouw zou trouwen. De verschrikkingen van zijn
Jeugd de vrees voor het vagevuur, de worgende angst voor
de hel, verlieten hem nu hij zich eensklaps had uitge
werkt boven zijn eigen stand. Vele van zijn vrienden
leefden lichtzinnig en de daverende jolijt van het stu
dentenleven sleurde hem mee met de stroom die vergetel
heid zocht in het kind zijn van de wereld.
DAAR op de 2e Juli van het Jaar 1505, toen hij zijn
ouderlijk huls te Mansfeld verlaten had, om door
het Thiiringerwoud naar Erfurt te gaan. werd hij
overvallen door een vreselijk onweer. Het scheen wel alsof
de lucht alle lading tegen een bergkam had verzameld,
om ze tot een uitbarsting te brengen toen hij er langs
kwam.
Hij was geheel alleen, twee en twintig jaar oud. Eerst
werd het donker in het woud alsof de nacht kwam. Het
kon de nacht niet zijn. want insecten gonsden heel luid
en hoog om hem Het was broeierig in het bos. geen blad
bewoog. Hij veegde zich het zweet van het voorhoofd en
had het gevoel dat zijn bloed dik werd, dat er een on
heilspellend gebeuren naderkwam. Het was op hem
gemunt!
HET is vast en zeker geen toeval,
dat de meeste van onze Neder
landse stadsparken in het bezit
zijn van een vijver met eenden. Im
mers, als de personen, die belast zijn
met de zorg voor een park en die in
vloed hebben op de „aankleding" er
van, ook maar enig gevoel hebben voor
vormen en kleuren, dan behoeven zij
toch waarlijk niet lang te aarzelen bij
het bevolken van een parkvijver. Want
als een park over ruimte beschikt en
zijn oude geboomte heeft behouden,
dan kan men zich geen mooiere stof
fering denken dan een open water
vlak, waarop allerlei soorten eenden
dobberen. Vogels die onbewust van
eigen schoonheid, een gezellige bedrij
vigheid demonstreren, zo kenmerkend
bij dieren, die het goed hebben en zich
volkomen thuis voelen.
Het mooist vind ik de eendenvijvers
aan de voet van oude stadswallen en
bolwerken, zoals die bewaard zijn ge
bleven in plaatsen als Zwolle, Deven
ter. Utrecht, waar de VToegere ves
tingwerken sinds lang zijn herschapen
in rijk begroeide wandelparken.
En vergeten we niet de bekende Vij
verberg in het Haagje, waar de kleu
renpracht van het eendenvolk zo'n
bijzonder accent krijgt door het af en
aanwieken van sneeuwblanke meeu
wen tegen een achtergrond van oude
gebouwen.
Bü de Vijverberg op een stralende
ochtend kun je je tijd verdromen, al
leen al door naar die gezellige water
vogels te kijken. Trouwens, wat heb ik
niet genoten van mijn dagelijkse wan
delingen langs de prachtig begroeide
eendenvijvers van het Vondelpark in
onze hoofdstad, het deed er niet toe
in welk jaargetijde, want altijd was
het er mooi. altijd viel er iets te be
leven. Het aantrekkelijke van die grote
open vijvers is. dat zich bij de bewo
ners van de vaste „eendenstal" altijd
wilde soortgenoten voegen, hetgeen in
Amsterdam met zijn welvoorziene Aar-
tis vijver natuurlijk wel begrijpelijk is.
Wij mensen zijn geneigd, het mooie,
het belangwekkende vooral ver over
de landsgrenzen te zoeken. We spre
ken en schrijven over flamingo's, pa
radijsvogels en zilverreigers, over sier-
duiven en papagaaien en we hebben
volkomen gelijk, als we enthousiast
zijn over de onbegrensde pracht van
deze tropische dieren. Maar we hebben
beslist ongelijk als we, wat vlak bij is,
voorbijzien, omdat het te bekend, te
alledaags zou zijn.
f 1?.*
Plotseling was er een geruis in het bos. Het was hem
of er duivels door het woud kwamen gieren. De geluiden
kwamen dichterbij. Daar waren ze boven hem. Takken
werden afgedraaid. Alles kraakte. Een wilde wind was
om hem. Duisternis, een stromende regen, verblinderd
vuur, dreunende donder, die wegrolde langs de bergen.
En toen ineenseen slag„Heilige moeder Anna,"
riep het kind, „red mij; als U me redt zal ik in een
klooster gaan."
Wij moderne mensen van de Twintigste Eeuw zijn niet
meer in staat de angsten na te leven waarvan dit kind
een prooi werd. Wij kunnen er slechts iets van verstaan
als wij zijn uiteindelijke overwinning beluisteren in het
lied:
„Al grimt ook d'open hel ons aan
Met al zijn duizendtallen...."
HET onweer bewaarde, de regen stroomde neer. Het
kind ging naar Erfurt om zich te melden bij de
Augusteiner broeders. Voor hij zijn cel betrok had
hij een afscheidsavond met zijn vrienden. Er werd ge
zongen en gespeeld. Zijn afscheid van de wereld. Van de
wereld waarin zijn moeder leefde, de vrouw die hem het
leven had geschonken; waarin zijn vader rondliep met
wrevelig gezicht. Hij was boos op zijn zoon die de roem
had versmaad, die gemaakt had dat het geld door hem
aan dien studie betaald, nu zinloos was besteed. Monnikje
had hij ook kunnen worden zonder al die geleerdheid.
De Jonge monnik deed zijn plicht. Hij bad en dankte,
hij studeerde tot diep in de nacht en hoopte door zijn
goede werken eens de hemel te zullen bereiken. Doch de
hemel bleef zo ver. En de God der Wrake, Die de mis
daden der mensen richt tot in het derde en vierde ge
slacht, was zo beangstigend dichtbij.
mogen werkelijk wel zo ver
gaan. dat we de eenden rekenen
tot de mooiste onder de op aarde
levende vogels. Ik heb hierbij niet op
het oog de allergewoonste huiseenden,
de witjes met rode snavel en de bont
jes. waarin allerlei kruisingen zijn te
raden.
Neen, ik bedoel de rijke verschei
denheid, die de wilde eenden ons to
nen. een verscheidenheid, die we het
mooiste kunnen zien, als we bij de
grote eendenpoel in Artis eens een
uurtje doorbrengen.
Wie daartoe eens in de gelegenheid
is. moet dat beslist niet verzuimen.
Hij zal ze kunnen bewonderen, de win
tertalingen met donkergroene oogvlek
op een donkerbruine kop en de zomer -
taling met helder witte oogsreep en
zwartwitte afhangende sóhouderveren-
Dan de smient, die evenals de talin
gen prachtig grijsgeaderd is, maar die
voor op de rossige kop een heldergele
frontstreep draagt. Al die partijen grijs,
zwart en bruin, groen, blauw en room
kleur, zijn bij deze vogels geraffineerd
afgezet met een felwitte vleugellijn of
een wonderlijk mooie roomblanke
stuitvlek.
Het is of de natuur er maar niet
genoeg van heeft kunnen krijgen en
haar fijnste kleuren op deze vogelveren
heeft afgestreken. Want zie nu eens
zo'n slobeend. Zijn snavel is wel wat
lang en buiten verhouding, maar wat
een kleurencombinatie draagt die een
denman op het water rond! Het edel
ste groen van de kop naast het warm
ste bruin en blauw en zwart op flan
ken, rugdekveren en staart!
We raken beslist niet gauw uitgeke
ken. want er drijft ook nog een kroon-
eend met ronde geelbruine borstelkuif
en voorts zwartwitte eenden met af
hangende kopveren, kuifeenden dus.
En zou ik de pijlstaarteend mogen ver
geten. die schitterende verschijning
met chocolabruine kop, parelgrijze rug
en zyden, en intens zwarte langge-
punte staartveren!
En nog is de rij der schoonheden niet
uitgeput, want. er zijn ook nog de
krakeenden, de toppereenden en de
tafeleenden, iedere soort met weereen
nieuw eigen kleurenpa troon.
Natuurlijk vangen de mannetjeseen
den het eerst onze bewonderende blik
ken, maar dat wil toch niet zeggen,
dat we de wijfjeseenden moeten voor
bijzien. Al zijn ze minder opvallend,
omdat hun kleuren voornamelijk bin
nen de grenzen van het bruin liggen,
het neemt niet weg, dat de natuur in
dat bruin al haar mogelijkheden heeft
uitgebuit.
U, wanneer de eenden la
park op hun mooist uitkos
Als er sneeuw ligt en de kl«
vogels maar zo'n beetje ronddotó
op de lichte kabbeling van de rj
Net edelstenen op een lap donkei
weel uitgestrooid.
Die illusie moet U dan niet
verstoren door met brood te stn
want als eenmaal dat wildeman!
is gegeven, dan veranderen dit
tige juwelen plotseling in een I
wedstrijdzwemmende duivels, die el
een snavellengte proberen voor te
men, die naar de oever roetsjen,
een verschil van 0,1 seconde ai
ken om dan alleronbevalbgst tem
oever op te waggelen en zich te
dragen als de meest onverdram
garderobe bestormers-
Wilt U met alle geweld
hoewel de vogels van hun
toch heus voldoende voer krijgen
ze dan geen beschimmeld brr-x
geen papieren zakken, want were
dat is niet het juiste voedsel voor#
den en ook niet voor herten, tite
derbtJ komen schuifelen.
Beschimmeld brood! En pap»:!
Ik las het op een bordje in een
oud pauk met een pracht van ee:
ver. Beschimmeld I Mensen zijn
wel eens vreemde wezens.
SJOUKE VAN DER ZÜ
De vrede wilde niet komen. Op een dag. nadat hij dagen
en nachten in zijn cel had vertoefd, braken zijn ongerust
geworden vrienden die open en vonden hem bewusteloos.
Toen zij op de luit gingen spelen, zo zegt een oud verhaal,
kwam hij weer bij. Wie zó moet vechten tegen dood en
duivel moet wel tot buitengewone dingen komen als hij
„de waarheid" heeft gevonden.
Een oude monnik, die vreesde voor zijn leven, wees hem
op Romeinen 3. Daarin staat dat de mens zalig kan
worden door het geloof alléén.
Een mens in grote geestelijke nood kan het best gered
worden door een nieuwe gedachte. Voor Luther was
de gedachte waarop hem de oude monnik had gewezen,
volkomen nieuw. Eerst haatte hij die gedachte. Had
dan al zijn boetedoening, al zijn besef van eigen zonde
geen zin? Was de genade te verwerpen door het geloof
alleen? In de nachten kwam het bü hem, telkens weer.
En op een dag voelde hU het als zün verlossing.
NU kon hij dapper voorwaarts gaan.
Nu was hij niet gebonden meer. Snel studeerde
af en in het jaar 1508 werd hij benoemd in Wirt
berg tot professor in de philosofie aan de hogeschool
Frederik de Wijze. Daar zou weldra het grote duel
ginnen van dit eenvoudige boerenkind met de twee po
der aarde. Met de Paus, die toenmaals, volgens het roe
van millioenen, mee over het zieleheil der mensen
schikte, en met de Keizer, de eerste in wiens Ruk dej
nooit onderging. Beiden verdoemden hem, maar zijn
vervolgde hen tot aan de poorten van de dood.
Toen Karei V op zün ziekbed lag te San Juste, d»t
zün sterfbed worden zou, moest hü met schrik «mi
dat zün eigen biechtvader, de priester aan wie h|j i
zieleheil had toevertrouwd, Augustün CazalU.
Lutheraan geworden was.
Zün mond viel open, het bloed steeg de grüsaard
de wangen, nadat hü angstig gefluisterd bad: Ti
hem".
REIN BROUlTCl
Margot Bakker. „Een man of
een prijs?" N.V. De Arbeiders
pers. Amsterdam 1954.
„Een man of een prijs" is klaarblij
kelijk een eersteling en als zodanig
lang niet onverdienstelijk. De intrige
komt in het kort hierop neer. Een do
mineesdochtertje van de Waddenei
landen heeft zich naar de grote stad
begeven. Zij is correctrice geworden op
een uitgeverij en woont op een kamer.
Juist op het moment dat het tot haar
door begint te dringen, dat dit verla
ten bestaan in de stad toch ook niet
bepaald een levensvervulling is te noe
men, vindt zij in haar brievenbus een
uitnodiging van een uitgever om mee
te dingen in een romanprijsvraag, die
echter niet voor haar bestemd is maar
voor de dichter die tegenover haar
woont. Twee invloeden oefenen nu
hun macht op haar leventje uit; in de
eerste plaats die prijsvraag, aangezien
zU vindt dat zü het maar eens probe
ren moet en in de tweede het milieu
van de dichter waarmede zij. via dat
verkeerd bezorgde drukwerk en haar
eigen aantrekxelüke persoonlijkheid,
in contact komt. De afloop zal ik niet
verraden, daar die verrassend is in zo
verre dat hy niet conventioneel is.
Doch het valt niet te ontkennen dat
deze intrige tamelUk gezocht is en men
een beetje de indruk krijgt dat Margot
Bakker evenals Klaartje de Weert, ook
is gaan zitten met machine en papier
om een roman te produceren, humo
ristisch of niet.
Wat het boek echter weer de aan
dacht waard maakt, is de wüze waar
op het is geschreven en de originele
kyk. die de schrijfster op haar ik-fi-
guur en op haar medemensen heeft.
Zonder te vervallen in de, op het
ogenblik zozeer en vogue zünde, valse
quasi-humor, vertelt zü toch op een
wüze die amusant is. Haar wüze van
amusant zün is haar geheel eigen en
men zou ran nuchter kunnen spreken,
als er niet ook een ondertoon van be
minnelijkheid ten opzichte van de ver
drukte zielen viel waar te nemen.
Margot Bakkers kük op leven en
mensen is hoewel zeker niet diep,
toch juist en aan de waarheid ge
trouw. De zojuist geconstateerde
nuchterheid behoedt haar voor die
oppervlakkige romantisering waar
aan bijna iedere luchtige roman in
onze taal en in andere ook, te gron
de gaat. Zij schrijft van een waar
achtige waarneming uit en haar
verhaal is niet lol stand gekomen
door het afreageren van winkel
meisjes-wensdromen.
Daar de geschiedenis zich op de
laatste vijftig pagina's wel zeer snel
naar haai- einde spoedt, is de composi
tie onevenwichtig, maar .Een man of
een prijs?" is toch een met onaardig
representant geworden van een genre,
dat in Nederland buna niet vertegen
woordigd is; de „lichte" roman die
geen flodderboek is.
Voor één ding moet ik de lezer
waarschuwen; het is mü uit eigen er
varing bekend dat dichters werkelük
niet zo onuitstaanbaar zün als de
heer Joop Gros.
Ernest K. Gann. „De Dood
vloog mee". Thümfonds. Den
Haag z.j.
„De Dood vloog mee" is een kaderro
man van het soort waarvan Thorton
Wilder's wereldberoemde „Bridge of
San Luïs Ray" de veel gevolgde voor
ganger is geweest in de moderne let
terkunde. Zoals Wilder in zün roman
een poging heeft gedaan om een op
lossing te zoeken voor of althans te
wijzen op het mysterie van het raadsel
waarom de levensdraad van een on
derling zeer verschillende groep men
sen plotseling werd afgebroken door
het instorten van de brug van San
Luis Ray, zo heeft Ernest K. Gann in
„De dood vloog mee" - waarom moet
de passende en diepzinnige oorspron
kelijke titel „The High and the Migh
ty" nu weer verknoeid worden! - een
poging gedaan om een groep mensen,
die echter in wezen niet zoveel ver
schillen te laten reageren op het
doodsgevaar, dat hen urenlang in zün
ban houdt. Deze mensen bevinden zich
nJ. in een vliegtuig dat op weg van
Honoloeloe naar San Francisco op
enige honderden mülen van de kust
reeds een uitvallende en loshangende
motor krügt.
Veel onderscheid heeft de schrijver
echter niet gemaakt in zün figuren.
Hun verschil ligt in afkomst en werk
kring, doch hun conflicten laat hü in
het aangezicht van de dood allemaal
draaien om de liefde. Het slot, waarbij
de bedreigden stuk voor stuk bewust
van de overtuiging, dat de simpele le
venswaarden de beste zü'n. voet op het
vliegveld zetten, is dan ook een anti
climax na de werkelük prachtig volge
houden en ademloze spanning van de
vliegtocht. Maar men kan van een
auteur, die zonder dat men hem nu
bepaald onecht kan noemen, toch
werkt met een fikse dosis romantische
heroïek en sensatie, ook niet verwach
ten dat hü een boek geschreven zou
hebben, waarin het geval zou zün op
geheven tot een lotsbeschikking.
Terecht zegt de flaptekst dat de ro
man „techniek-getrouw" is, tenminste
als daarmee bedoeld wordt, dat er geen
technische fouten in zün gemaakt.
Daar ik echter van vliegtechniek
nog minder afweet dan van wiskunde,
wil ik dat aannemen op grond van
het feit dat het technische gedeelte
in het geheel is ingelast, dat het als
noodzakelük aandoet en nooit hinder-
lük is voor de loop van het verhaal.
„De dood vloog mee" is een uitste
kend geschreven boek met behoor-
Üjke kwaliteiten, maar het is en
blüft een artikel van de bestseller
lijst waarop werkelük grote romans
nu eenmaal zelden of nooit voorko
men.
CLARA EGGINK