0UDE3AARSVERHAAL BENvan EIJSSELSTEIN m 89ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Zaterdag 30 December 1950 Derde Blad No. 27190 door ET GROTE, GRAUWE HUIS lag niet precies in het midden van de stad. Niet op het be roemde plein met zijn middeleeuwse kathedraal en zijn Renaissance-stadhuis, maar ook niet buiten, in de havenwijken met hun talrijke groezelige krochten en stegen. Het lag ergens, zo neutraal mogelijk, in één van de lange, grijze straten van de grijze stad, onder een grijze regenhemel, die de hele dag al een miezerige motregen liet neersijpelen op het grijze, glimmende asfalt. De Langstraat was geen hoofdstraat. Maar zeker ook niet een van de onbelangrijkste straten. Integendeel: zij had een zéér druk verkeer en op de kruispunten moest dit zelfs door verkeersagenten geregeld worden. De Langstraat begon ergens bij een plantsoen, het Koningspark genaamd. Déar had het de allure van een boule vard met bomen, er waren villa's en deftige herenhuizen, het was een wonen" dat van .stand" getuigde. Dan volgde een gedeelte met monumentale waren huizen en luxueuse zaken, langzamerhand kwamen er etage-woningen en win kels voor de middenstand, de bomen waren verdwenen, wat verderop bogen de trams en bussen af naar belangrijker stadgedeelten, de Langstraat werd somberder en smaller, zij had nog de nette woningen van een arbeiderswijk, maar de huizen werden al hoger, tenslotte kwamen er pakhuizen en donkere kademuren, waar 's nachts ratten ritselden en eindelijk liep de Langstraat dood onder een soort viaduct, waarboven goederentreinen rangeerden, want die spoorlijnon behoorden tot het emplacement van een naburig station. Aan de andere kant van het viaduct hield de Langstraat op. Daar lag een somber en verlaten water, troebel en zwart: de ,,Kolk" genaamd. Er heerste daar altijd rumoer van vrachtauto's, lorries en sleperskarren, die eeuwig op doorreis leken. Aan de Kolk hield niemand stil; het was of het leven van de Langstraat daar eindigde. HET GROTE, GRAUWE HUIS be vond zich midden in de straal-, misschien iets dichter bij de Kolk dan bij het Koningspark. Het was een enorm pand, dat door zoveel mensen bewoond werd, dat de bewoners elkaar niet eens kenden." 's Ochtends en laat in de middag krioelde het van kinderen, die speelden op de trappen. De «-est van de dag gingen er grote mensen in en uit: vrouwen met karbiezen, mannen met tassen onder de arm. een postbode, leveranciers met melkflessen, vlees, broodmanden, en grutterswaren. Ze hadden ailen weinig tijd Velen van hen hoorden er niet thuis en ver- cwenen spoedig weei, niemand wist waarom een ander haast had en de enige, die uit de bewoners wys kon worden was de concie-ge, een dikke vrouw, die vrijwel altijd in een soort kantoortje zat te breien een smal. hoog kamertje, half portiersloge, half woon keuken. Zij had een lijst aan de muur met de namen der huurders. Die van de hogere goedkopere étage's veranderden nogal eens. De bewoners van de dure beneden verdiepingen woonden ér al jaren. De concierge zat uit te blazen achter een kop koffie. Ze had een zware mid dag en avond achter de rug, want het was de laatste van de maand en dan trok ze er met onverstoorbare hard nekkigheid op uit om ae huur binnen te krijgen. Dit was de dag waarop zij haar mensenkennis opdeed. En die had haar zuur en verbeten gemaakt, ze was een ongemakkelijke, tot kijven geneigde vrouw. In de sousterrains had ze niets te maken, daar waren rommelkamers; ko lenkelders, een fietsenbergplaats en de ketels van de centrale verwarming. Maar op de bel-etage begon haar maan delijkse tocht: een marmeren hall en trappenhuis, enkele kantoren en ae flat, van ae zakenman De concierge noemde hem nooit anders. Wat voor zaken de bewoner dreef wist zij niet: iets ui grint en ijzer en dan internationaal, hij was bijna altijd op reis, zijn vrouw „ontving" ir. de enorme, protserige salons en gai er diners en feesten, die tot diep in de ochtend voortduurden. De concierge werd er altijd ontvangen met een glas sherry en sandwiches en de zakenvrouw rekende af met een royale fooi en extra tips voor de feestdagen. De concierge was niet op haar ge steld, eerlijk gezegd was zij bang voor deze bewoonster, die ondanks haar ge affecteerde spraak en manieren, de in druk maakte plotseling te zullen over gaan in een onbeheerst gekijf, waar dal van de dikke vrouw uit de portiersloge nog maar kindergebrabbel bij zijn zou De concierge had een levenswijsheid opgedaan, die zij soms als haar noogste weten, zoals haar hoogste gelcoi kon debiteren: ,een dubbeltje moet nooit beginnen tegen een gouden tientje'En daar hield zij zich angstvallig aan. zij nam gretig de fooien aan en al datgene wat er van het goud afviel, maar in haar hart verwenste zij de ..kak-ma- dam". die in haar jeugu zeker niet méér geweest was dan zij zelf De bewoonster van haar kant voelde, dat en reageerde door nóg grote. looien op nóg onverschilliger wijze af te schui ven. bruikte voor de „Freule" een andere naam en grappig genoeg was die naam bijna gelijkluidend aan die, welke de concierge voor hdar bezigde: .,die kale kak-madam". N\ARM ATE JUFFROUW MEIER hoger klom, nam haar zekerheid toe. Er was maar één ..gouden tientje" in het grote, grauwe huis. Ze passeerde de „rijksdaalders" en de „guldens", de en kele .kwartjes" en dan kwamen.... op de gangen met de vele kinderen, de „dubbeltjes" aan de beurt. Juffrouw Meier liet haar voorzich tigheid varen, ze stond breed uit, de handen op de brede heupen, kwartier- lange gesprekken te voeren met vrou wen, als zij zelf, buurpraatjes vol laster en nauw-verholen nieuwsgierigheid, ver halen over het weer en de duurte ster ke staaltjes over de ondeugden van an deren, hier kon zij haar hapt luchten over de .kak-madam" de „professor", öe „Freule" hier behoefde zij geen angst te hebben, dat men haar bij het „gouden tientje" zou aanklagen. De ..dubbeltjes" waren het roerend met haar eens en stonden, eveneens de han den op de heupen, of over elkaar gesla gen geest-driftig mee te foeteren in een conversatie, die steeds geanimeerd en nooit bijster moeilijk was, omdat het eigenlijk alléén maar aan kwam, op wat men zélf zei Op de hoogste étage verdween juf frouw Meier's breedsprakigheid Daar kon zijn zich in haar kijftoon uitleven Tegenover de „stuivers", er waren daar kantoorbedienden, typisten, die haar zuur ontvingen een half verhongerde DF.ZE OUDEJAARSDAG, toen de roncierge voor 't laatst ln 't jaar haar ronde maakte liet de zaken vrouw haar 's avonds een glas cham pagne schenken en de knecht gaf haar een fles en een handje met lekkernijen mee. zonder dat de bewoonster zich naar haar omdraaide. De kantoren rekenden af: snel en za kelijk. vlak vóór het- sluitingsuur. Op de. eerste étage gaf de oude pro fessor haar verstrooid haar geld, hij zou de fooi vergeten rijn ris de concierge niet op nadrukkelijke wijze over de du re tijden en qp bezuiniging op extra posten begonnen was. Hij schoof haar de tip tce. doch was meteen al vtigeten dat ze er was. Hij keerde peinzend terug naar zijn boeken. Bij de „freule" kreeg de conc.eige de huur in een enveloppe om de hoek var- de deur. In één was de dikke vrouw het met de zakenvrouw van benedon eens; ijzer- en grintvrouw herinnerde. Juffrouw Meier kon tegenover hém haar houding niet bepalen. Ze voerde zich onzeker omdat ze niet precies wist waar hij thuis hoorde: soms leek hij een „gulden", dan weer oen „cent", doch als hij al eens één van beide was bleef hij het nooit lang. Juffrouw Meier vona een naam voor hem. Maar ze voelde, dat de koude rillingen over haar rug gin gen, toen die haar te binnen viel en op eens begreep ze met schrik hoe Juist- hij bij deze ondefinieerbare bewoner paste. Zij noemde hem „de dief". Op haar rondgang haa ze aangeklopt op de laatste en hoogste kameihet vertrekje van de cude heer Tijdeman, een zonderling, die op de dak-étage wilde wonen, omdat hij van lucht en wolken hield. Ilij was goed voor zijn geld. Zolang zii zich herinneren kon betaalde de hesr Tijdeman altijd een kwartaal vcoruit. Ieder jaar kreeg hy' zo oms'.rc-eks Kerstmis bezoek van zijn zoon, die precies op hem leek. Ze zag de oude man slechts zelden, meestal kwam en ging hij langs de achtertrap, ze ontmoette alléén zijn zoon. die haar jaitijd vriendelijk groette maar opeens jdiong het dan tot haar door. dat ze oox .hém een hele ttfd niet gezien haa Waarschijnlijk was de jongen weer ver trokken. Dan zag ze de oude heer af en toe langs kemen. een beetje melancho liek, gebogen en verdiept in zijn eigen gedachten. Ze had hem nu in lang niet meer gezien, het leek wel weken geleden, noch met Sint Nicolaas, noch met Kerstmis had hij zich vertoond. En uit nieuws gierigheid deels ook om hem er aan te herinneren, klopte zij aan zijn ka merdeur. Er kwam geen antwoord. Ze klopte nog een<=t haaide de schou ders--op en zakte hijgend de vele steile wenteltrappen af en ten slotte de brede marmeren trappen, met de zachte lo pers, waar de bewoner? van de hogere étage's eeen toegang hadden. Ze -trok zich huiverig terug in haar loee. scnonk zich een kop dampend" koffie in er. nam haa- breiwe-k op Hoe lang ze daar zat drong n:et iot haa- c^or a; breien de berekende ze wat de Nieuwjaarsdag zou kannen opbrengen aan fooien. Maar plotseling werd ze in haar wel verdiende rust gestoord. Iemand klopte op het loket. Ze sch-ok en keek verbluft op de klok. Het liep al naar twaalvenZe vroeg zich a' welke bewoner haar zo laat nog kwam storen. Zeker de rijke ijzer- en grint- mevrouw of één van haar fuifende vrienden? TOEN JUFFROUW MEIJER de plank optilde zag ze de heer Tijdeman voor zich staan. Zij schrok op nieuw: hij kwam haar angstwekkend verouderd voor. zijn zilveren haren wa ren gedund en van een glansloos wit geworden, zijn ogen leken uitgedoofd, zijn handen beefden en zijn stem trilde van vermoeidheid. Maar hij was correct als altijd, schoof haar de enveloppe t-oe waarop geschreven stond: „Voor het eerste kwar.aal 1951" en haar toeknik kende met zijn melancholieke glimlach vertelde hij dat hij zich de laatste tijd niet goed had gevoeld en dat hij zich er op verheugde dat zyn zoon spoedig thuis zou- komen. Juffrouw Meier maakte snel een eind aan het gesprek door te ver klaren dat het loket tochtte. Ze nam de enveloppe aan en liet de plank zakken. fcè hoorde nog hoe de oude heer Tijde man moeizaam naar de trap slofte en langzaam de eindeloze weg naar boven begon. In haar hart had ze medelijden gekregen met -die eenzame, zieke man. Wis ep. zeker was hij niet in orde. Maar ze kon zich tooh niet 'door haar gevoe- tëhs laten messiepsn. De oude heer gaf nooit fooien, zelfs nietr op Sinterklaas of Kerstmisdaarmee had hij voor haar afgedaan. Tóch luisterde ze nog even naar zijn voetstappenDe oude heer Tijde man klom omhoog, de ene trap na de andere, met de regelmaat van een klok, zijn voetstappen klonken van trede tot trede met een zó rustige zekerheid, dat het was of een klok tikte Er kwam een zachte glans op zijn ge zicht, naarmate hij hoger steeg. En die glans werd nog sterker, toen hij einde lijk. gebogen en tastende met de han den maar nog immer met diezelfde schier werktuigelijke regelmaat, de deur van zyn kamer bereikte en naar binnen ging. Het was er donker doch de glans, die de heer Tijdeman uitstraalde, was nu zó helder geworden, dat hij zich door het kamertje bewoog als een lichtende ge stalte. Wonderlijk genoeg zat in de stoel recht tegenover de zijne, een tweede ge daante. bijna transparant, zeer gelijken de op hem. maar jonger en sterker van licht. De jongere keek langzaam, als uit een slaap ontwakend naar hem om De heer Tijdeman wierp een paar blokken op het haardvuur. I zijn, maar tevens vocht zij tegen die I „sentimentaliteit", want met de Tyde- 1 mans kon zij geen zaken doen. daar „werd ze niets beter van", en in die strijd tussen haar gevoel en haar zeer zakelijk verstand leek juffrouw Meier, ondanks.haar ky velen en kwebbelen de meest menselijke mens uit het hele huis. Bij de rijke „kak-madam" beneden was het Sylvesterfeest in volle gang. Dames en heren in avondtoilet hieven champagneglazen en keken naar de ver gulde Empire-pendule tussen grote Chi nese Ming-vazen. De telefoon rinkelde, de zakenman belde cp. in een Ijlgesprek uit een verre stad in een vreemd land. Zij1 juichten en riepen Lang zal ie leven", maar hun j stemmen klonken vals. want ergens diep I in hen stak een dodelijke angst, zij wis- I ten dat overal waar hun „ijzer en grint" verkocht werd. korte tijd la'er I een oorlog uitbrak en juist op dit Oude jaar, sterker neg dan voorheen, doemde een vermoeden in hen op. dat zij hun vele,.slordige millioenen verdienden ten koste van.... hun éigen ondergang. De professor zat tussen zijn boeken en studeerde. Hy leefde uitsluitend voor zijn weten gen. Als men zélf vraagt, slapen de anderen, en als een ander vertwyfelt, slapen wy. OP DAT OGENBLIK begon de to ren van de kathedraal te slaan. De oude heer Tijdeman stond op. „Kom. jongen", zei hy. „het is zover." I De jongeman kwam langzaam over- 1 eind, bij iedere slag doofde het licht i dat van hem uitging meer en meer. I Zij liepen het vertrekje door en de oude man opende de deur, die naar het platte dak voerde. Daar stonden zy naast elkaar onder de sterren. De winterwind had de wol ken weggeveegd. De oude heer gaf nu j zulk een stralend lioht. dat de jongen d? hele Langstraat zien kon. dwars door alle huizen heen, van het Koningspark j tot aan de Kolk. En hy zag nóg verder. Hij zag landen over en zeeën over. Op balcons en op schepen verschenen men sen en staken vuurwerk af. Sirenes I loeiden het Oude Jaar uit. En ei werd I geschoten. Hevig en met geweld. Maar niet overal, omdat het Sylvester was. j „Arme mensen," zei de jongeman hul- 1 verend (Foto L.D./Van Vliet) Machtig rijst het orgel der Pieterskerk ten hemel, gelijk de gedachten en gebeden van duizenden en duizenden dal zullen doen op deze Oude jaarsavond tijdens hel zingen van hei aloude „Uren. dagen, maanden, jaren, vlieden als een schaduw heen". Deze overpeinzing maakt ons wederom bewust van de menselijke nietigheid. Wij richten onze blik omhoog en smeken in tijd van benauwenis Godes hulp af. Wij horen klanken ruisen onder het breed gewelf en deze klanken zwellen tezaam tot een geweldig, alles overstemmend koor dat daarboven gehoord moge worden: ..Schenk onze wereld in 1951 de vrede waarnaar zij smacht en verlos de mensheid van de druk. waaronder zij zo diep gebukt gaat". beiden voelden één-zelfde, onberedeneer de haat tegen het oude. koele aametje dat eenzaam haar leven sle^t in de half donkere kamers van haar fiat. Eens toen zy ziek was, slaagde de concierge er brutaal in tot haar appartem-nt doo; te dringen De statige klak m de kleine vestibule, die in ue stilte -otona te tik ken. het vele antiek-1 blauw langs de muur en de grote schilderyen met pun tige dronen er jp: porti er.en van ge- pruik en gepoederde aames en hcrer. in fluweel, die haa* hooghartig of met een nietszeggende glimlach aanstaar den als was ze een indringster, hadden een onvergetelijke indruk gemaakt op juffrouw Meier, de concieige en sinds die dag noemde zy de bewoonster op de eerste étage: de Freule De ijzer- en grintvrouw van beneden, die eerst her haaldelijk, hoewel tevergeefs peghiger. had gedaan met het aristocratische eenzelvige-vrouwtje aan te pappen, ge- kunstschilder en diens bleke, spichtige vrouw, op-het kale atelier, studenten en verder enige ondefinieerbare bewoners, die meestal slechts kort bleven. EÉN VAN HEN werkte op juffrouw Meier's fantasie. Niet dat ze zo veel verbeeldingskracht had, maar een leven, dat zó afweek van haar eigen be staan en .van de klok in de portiersloge. verbysteroe haar. Hij beweerde in een i jazzband te spelen, sliep tot in ue mid dag en bleef iedere nacht weg tot in de ochtend. Hij had. ongevraagd" een eiger. I huissleutel laten maken dat zei hy tenminste. In ieder geval zag hy kans de gesloten huisdeur met een. eigen sleu tel te openen. Soms schrok hij op als j zy aanklopte, dan had hij iets van een j opgejaagde wolf: dan weer ontving hij haar met een joviaal gebaar of met eer, j nonchalante royaliteit die haar aan de I ZO jongen" zei hij met zyn vér- moeide. bevende stem ..ben Je daar al? Nu, lk z'e dat je er nog niet helemaal bent, maar je kunt me begrijpen en dat ls de hoofdzaak. Ik zal het vuur wat opstoken, niet voor me zelf, maar jij zult er straks wel behoefte aan hebben." De lichtende figuur in de stoel be woog zich. ,Ik zou u zoveel willen vragen", zei hij. met een hoge. by kans zwevende stem. „Doe het maar niet", antwoordde de oude heer Tijdeman. „Je zult het alle maal gauw genoeg door krygen en dan vergaat de -lust tot veel vragen en veel spreken je vanzelf. Maar lk zal je alles laten zien. Jouw licht, dooft, je komt meer en meer naar de aarde, jongen maar myn taak is byna om en ik zal straks weer opvliegen naar de sterren De glans, die van de oude heer Tyde- man uitging, was zó sterk geworden, dat ze door de muren heen brak. De jonge man tegenover hem kon de gangen en de trappèn zien. De schaduwen verdwe nen en óók de muren verdwenen, het was alsof het grote, grauwe huis in de Langstraat uit louter glazen wanden be stond en een verblindend licht over al die komers begon te schynen. De bewo ners merkten er zelf niets van Zij praatten door en gingen verder met dat waarmee zij bezig waren. Alleen de jon geman in de stoel tegenover de oude hger Tijdeman, zag hen allen, in één blik. De glans van de man in de leun stoel verlichtte hen en hy zag niet al léén wat zij spraken doch ook wat zij dachten. Meestal was dat niet hetzelfde Hij zag niet alléén wat zij nü deden, doch hij zag hen buiten de tiid om: dat wat zij gedaan hadden en dat wat zy' nog zouden gaan doen HIJ ZAG JUFFROUW MEIER in de portiersloge, achter haar koffio haar kater strelend en de ogen op de klok gericht. want ieder ogenblik kon her twaalf gaan slaan. En hij zag hoe zij dacht aan de oude heer Tijdeman. die alleen was en beslist heel ziek moest schap en de klok ging hem niet aan. Maar het licht dat van de oude heer Tijdeman uitging scheeen dwars door hem heen en het was of hij dit voelde, hij keek verschrikt op. „Is het wel uit sluitend de wetenschap?", vroeg hij in een plotselinge flits van twijfel. „Is het ook nietmyn eerzuchten is het ook niet dat ik andere dingen verdrin gen wil, dingen, waarin ik tekort schoot in het leven?" In de kamer naast de zyne zat de Freule. Haar haardvuur kwijnde en ze had een grote zwartzyden sjaal omge slagen, maar die gaf weinig warmte. Ze keek naar de portretten aan de wand, vlak by de klok. En de jonge heer Tij deman hoorde wat ze dacht: We heb ben te veel en te grote fouten gemaakt en daarom hebben wy ons zelf overleefd. Wy zyn uit de tijd. Wy zijnvoor- by." Maar toch hebben we geweten wat al lure, styi en karakter was en een wereld, die ons op zy schuift zal moeite ge noeg hebben, die drie dingen weer terug te vinden. En zuilen die nieuwe heer sers niet in dezelfde fouten vervallen, waarin wij vroeger vervielen: machts- waan, heerszucht en egoïsme? ER KLONK EEN SCHREEUW uit de benedenverdieping Hij werd niet geroepen, doch enkel gedacht. Op een der kantóren zat een zaken man, een vrijgezel, door te werken, als of er ln het geheel geen Sylvester be stond. Net als de professor, leefde hij uitsluitend voor zijn werk. „Die ver vloekte onlusten overal maken myn zaken-doen nog onmogeiyk," schreeuw den zyn gedachten grimmig. En uit een van de kale kamertjes, waar de „stui vers" woonden, schreeuwden andere gedachten vol haat. De bezitters zul len het voelen, dat wij er zijn. wij de paupers!" „Wy willen een nieuwe we reld brengen." De „dief" zat by een cognacgrog te kaarten met, een paar vrienden. „Zo is het leven," zei hij. „Ieder voor zichzelf, en als je wilt God voor ons allen. Laten we slepen wat we slepen kunnen',, De Jialfverhongerde kunstenaar lag klappertandend onder zijn ene versle ten deken en dacht: „Waarom wil ik I nog iets „geven"? Niemand interesseert izich voor Schoonheid! Ieder vecht voor zijn brood, en toch. Hij draalde zich om naar z'n vrouw, dip tegen hem aan- I lag om warm te worden „Schiet lk dan zélf te kort?" vroeg hij vertwyfeld. „Is myn vormgeving niet de juiste?" I Hij kreeg geen antwoord. Zij sliep, zó moe was zij Zo gaat hel bijna altijd, men krygt geen antwoord op zyn wanhopigste vra De oude heer Tijdeman knikte: Zij hebben zich opgericht op hun benen." zei hy. „Ze zyn de enige dieren, die met hun voeten op de aarde en met hun hoofden naar de hemel staan Maar ze staren nog te veel naar hun voeten." Hij zelf keek op naar de toren. Tel kens kantelde een nieuwe klokkenslag door de galmgaten. De oude heer glimt lachte. Er lag een oneindig verlangen op zijn gelaat. De jonge man kon niet zien, of hy naar het kruis op de toren spits keek, of misschien nog verder. „Tien," riep de toren. „Ik hoop, dat ze je niet te zwaar mishandelen, m'n jongen." zei de oude man en zijn stem klonk zwevend, byna zingend zoals die van de Jongen straks had geklonken. „Ik kryg nu eindelijk mijn vryheid „Elf." riep de torenklok. „Vaarwel," klonk de zingende stem. En toen zweeg ze. „Twaalf." De oude beer Tijdeman vervluch tigde tot een langgerekte lichtglans, die daarna snel doofde tot een sche mer. Het was of er een dun sliertje rook uit een der schoorstenen omhoog ging en verdween. Beneden, ln het grote huis ont stond plotseling een bewegen en joe len, een roepen van „geluk en voor spoed". Gordijnen werden openge schoven, vuurwerk knalde en knet terde. Sirene's loeiden op de grote rivier en langs de kaden en overal galmden torenklokken. Er riep een overmoedige stem van een der baleons: „Dat het Nieuwe Jaar d'r maar wat van maken mag!" Op het platte dak stond de Jonge meneer Tydeman en schudde het hoofd, „Niet wat ik er van maak," zei hy zacht.... „Maar wat jullie er van maken gaan. Jullie zélf."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1950 | | pagina 11