0UDE3AARSVERHAAL
BENvan EIJSSELSTEIN
m
89ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD Zaterdag 30 December 1950
Derde Blad No. 27190
door
ET GROTE, GRAUWE HUIS lag niet precies in
het midden van de stad. Niet op het be
roemde plein met zijn middeleeuwse kathedraal
en zijn Renaissance-stadhuis, maar ook niet
buiten, in de havenwijken met hun talrijke
groezelige krochten en stegen. Het lag ergens,
zo neutraal mogelijk, in één van de lange,
grijze straten van de grijze stad, onder een
grijze regenhemel, die de hele dag al een
miezerige motregen liet neersijpelen op het
grijze, glimmende asfalt.
De Langstraat was geen hoofdstraat.
Maar zeker ook niet een van de onbelangrijkste straten.
Integendeel: zij had een zéér druk verkeer en op de kruispunten moest dit zelfs
door verkeersagenten geregeld worden. De Langstraat begon ergens bij een
plantsoen, het Koningspark genaamd. Déar had het de allure van een boule
vard met bomen, er waren villa's en deftige herenhuizen, het was een wonen"
dat van .stand" getuigde. Dan volgde een gedeelte met monumentale waren
huizen en luxueuse zaken, langzamerhand kwamen er etage-woningen en win
kels voor de middenstand, de bomen waren verdwenen, wat verderop bogen
de trams en bussen af naar belangrijker stadgedeelten, de Langstraat werd
somberder en smaller, zij had nog de nette woningen van een arbeiderswijk,
maar de huizen werden al hoger, tenslotte kwamen er pakhuizen en donkere
kademuren, waar 's nachts ratten ritselden en eindelijk liep de Langstraat dood
onder een soort viaduct, waarboven goederentreinen rangeerden, want die
spoorlijnon behoorden tot het emplacement van een naburig station.
Aan de andere kant van het viaduct hield de Langstraat op. Daar lag een
somber en verlaten water, troebel en zwart: de ,,Kolk" genaamd. Er heerste
daar altijd rumoer van vrachtauto's, lorries en sleperskarren, die eeuwig op
doorreis leken. Aan de Kolk hield niemand stil; het was of het leven van de
Langstraat daar eindigde.
HET GROTE, GRAUWE HUIS be
vond zich midden in de straal-,
misschien iets dichter bij de Kolk
dan bij het Koningspark. Het was een
enorm pand, dat door zoveel mensen
bewoond werd, dat de bewoners elkaar
niet eens kenden." 's Ochtends en laat
in de middag krioelde het van kinderen,
die speelden op de trappen. De «-est van
de dag gingen er grote mensen in en
uit: vrouwen met karbiezen, mannen
met tassen onder de arm. een postbode,
leveranciers met melkflessen, vlees,
broodmanden, en grutterswaren.
Ze hadden ailen weinig tijd Velen
van hen hoorden er niet thuis en ver-
cwenen spoedig weei, niemand wist
waarom een ander haast had en de
enige, die uit de bewoners wys kon
worden was de concie-ge, een dikke
vrouw, die vrijwel altijd in een soort
kantoortje zat te breien een smal. hoog
kamertje, half portiersloge, half woon
keuken.
Zij had een lijst aan de muur met de
namen der huurders. Die van de hogere
goedkopere étage's veranderden nogal
eens. De bewoners van de dure beneden
verdiepingen woonden ér al jaren.
De concierge zat uit te blazen achter
een kop koffie. Ze had een zware mid
dag en avond achter de rug, want het
was de laatste van de maand en dan
trok ze er met onverstoorbare hard
nekkigheid op uit om ae huur binnen
te krijgen. Dit was de dag waarop zij
haar mensenkennis opdeed. En die had
haar zuur en verbeten gemaakt, ze was
een ongemakkelijke, tot kijven geneigde
vrouw.
In de sousterrains had ze niets te
maken, daar waren rommelkamers; ko
lenkelders, een fietsenbergplaats en de
ketels van de centrale verwarming.
Maar op de bel-etage begon haar maan
delijkse tocht: een marmeren hall en
trappenhuis, enkele kantoren en ae flat,
van ae zakenman De concierge noemde
hem nooit anders. Wat voor zaken de
bewoner dreef wist zij niet: iets ui grint
en ijzer en dan internationaal, hij was
bijna altijd op reis, zijn vrouw „ontving"
ir. de enorme, protserige salons en gai
er diners en feesten, die tot diep in de
ochtend voortduurden. De concierge
werd er altijd ontvangen met een glas
sherry en sandwiches en de zakenvrouw
rekende af met een royale fooi en extra
tips voor de feestdagen.
De concierge was niet op haar ge
steld, eerlijk gezegd was zij bang voor
deze bewoonster, die ondanks haar ge
affecteerde spraak en manieren, de in
druk maakte plotseling te zullen over
gaan in een onbeheerst gekijf, waar dal
van de dikke vrouw uit de portiersloge
nog maar kindergebrabbel bij zijn zou
De concierge had een levenswijsheid
opgedaan, die zij soms als haar noogste
weten, zoals haar hoogste gelcoi kon
debiteren: ,een dubbeltje moet nooit
beginnen tegen een gouden tientje'En
daar hield zij zich angstvallig aan. zij
nam gretig de fooien aan en al datgene
wat er van het goud afviel, maar in
haar hart verwenste zij de ..kak-ma-
dam". die in haar jeugu zeker niet méér
geweest was dan zij zelf
De bewoonster van haar kant voelde,
dat en reageerde door nóg grote. looien
op nóg onverschilliger wijze af te schui
ven.
bruikte voor de „Freule" een andere
naam en grappig genoeg was die naam
bijna gelijkluidend aan die, welke de
concierge voor hdar bezigde: .,die kale
kak-madam".
N\ARM ATE JUFFROUW MEIER
hoger klom, nam haar zekerheid
toe.
Er was maar één ..gouden tientje" in
het grote, grauwe huis. Ze passeerde de
„rijksdaalders" en de „guldens", de en
kele .kwartjes" en dan kwamen....
op de gangen met de vele kinderen, de
„dubbeltjes" aan de beurt.
Juffrouw Meier liet haar voorzich
tigheid varen, ze stond breed uit, de
handen op de brede heupen, kwartier-
lange gesprekken te voeren met vrou
wen, als zij zelf, buurpraatjes vol laster
en nauw-verholen nieuwsgierigheid, ver
halen over het weer en de duurte ster
ke staaltjes over de ondeugden van an
deren, hier kon zij haar hapt luchten
over de .kak-madam" de „professor",
öe „Freule" hier behoefde zij geen
angst te hebben, dat men haar bij het
„gouden tientje" zou aanklagen. De
..dubbeltjes" waren het roerend met
haar eens en stonden, eveneens de han
den op de heupen, of over elkaar gesla
gen geest-driftig mee te foeteren in een
conversatie, die steeds geanimeerd en
nooit bijster moeilijk was, omdat het
eigenlijk alléén maar aan kwam, op wat
men zélf zei
Op de hoogste étage verdween juf
frouw Meier's breedsprakigheid Daar
kon zijn zich in haar kijftoon uitleven
Tegenover de „stuivers", er waren daar
kantoorbedienden, typisten, die haar
zuur ontvingen een half verhongerde
DF.ZE OUDEJAARSDAG, toen de
roncierge voor 't laatst ln 't jaar
haar ronde maakte liet de zaken
vrouw haar 's avonds een glas cham
pagne schenken en de knecht gaf haar
een fles en een handje met lekkernijen
mee. zonder dat de bewoonster zich
naar haar omdraaide.
De kantoren rekenden af: snel en za
kelijk. vlak vóór het- sluitingsuur.
Op de. eerste étage gaf de oude pro
fessor haar verstrooid haar geld, hij zou
de fooi vergeten rijn ris de concierge
niet op nadrukkelijke wijze over de du
re tijden en qp bezuiniging op extra
posten begonnen was. Hij schoof haar
de tip tce. doch was meteen al vtigeten
dat ze er was. Hij keerde peinzend terug
naar zijn boeken.
Bij de „freule" kreeg de conc.eige de
huur in een enveloppe om de hoek var-
de deur. In één was de dikke vrouw het
met de zakenvrouw van benedon eens;
ijzer- en grintvrouw herinnerde.
Juffrouw Meier kon tegenover hém
haar houding niet bepalen. Ze voerde
zich onzeker omdat ze niet precies wist
waar hij thuis hoorde: soms leek hij
een „gulden", dan weer oen „cent", doch
als hij al eens één van beide was bleef
hij het nooit lang. Juffrouw Meier vona
een naam voor hem. Maar ze voelde, dat
de koude rillingen over haar rug gin
gen, toen die haar te binnen viel en op
eens begreep ze met schrik hoe Juist- hij
bij deze ondefinieerbare bewoner paste.
Zij noemde hem „de dief".
Op haar rondgang haa ze aangeklopt
op de laatste en hoogste kameihet
vertrekje van de cude heer Tijdeman,
een zonderling, die op de dak-étage
wilde wonen, omdat hij van lucht en
wolken hield. Ilij was goed voor zijn
geld. Zolang zii zich herinneren kon
betaalde de hesr Tijdeman altijd een
kwartaal vcoruit. Ieder jaar kreeg hy'
zo oms'.rc-eks Kerstmis bezoek van zijn
zoon, die precies op hem leek. Ze zag
de oude man slechts zelden, meestal
kwam en ging hij langs de achtertrap,
ze ontmoette alléén zijn zoon. die haar
jaitijd vriendelijk groette maar opeens
jdiong het dan tot haar door. dat ze oox
.hém een hele ttfd niet gezien haa
Waarschijnlijk was de jongen weer ver
trokken. Dan zag ze de oude heer af en
toe langs kemen. een beetje melancho
liek, gebogen en verdiept in zijn eigen
gedachten.
Ze had hem nu in lang niet meer
gezien, het leek wel weken geleden, noch
met Sint Nicolaas, noch met Kerstmis
had hij zich vertoond. En uit nieuws
gierigheid deels ook om hem er aan
te herinneren, klopte zij aan zijn ka
merdeur.
Er kwam geen antwoord.
Ze klopte nog een<=t haaide de schou
ders--op en zakte hijgend de vele steile
wenteltrappen af en ten slotte de brede
marmeren trappen, met de zachte lo
pers, waar de bewoner? van de hogere
étage's eeen toegang hadden. Ze -trok
zich huiverig terug in haar loee. scnonk
zich een kop dampend" koffie in er.
nam haa- breiwe-k op Hoe lang ze daar
zat drong n:et iot haa- c^or a; breien
de berekende ze wat de Nieuwjaarsdag
zou kannen opbrengen aan fooien.
Maar plotseling werd ze in haar wel
verdiende rust gestoord.
Iemand klopte op het loket. Ze sch-ok
en keek verbluft op de klok. Het liep
al naar twaalvenZe vroeg zich a'
welke bewoner haar zo laat nog kwam
storen. Zeker de rijke ijzer- en grint-
mevrouw of één van haar fuifende
vrienden?
TOEN JUFFROUW MEIJER de plank
optilde zag ze de heer Tijdeman
voor zich staan. Zij schrok op
nieuw: hij kwam haar angstwekkend
verouderd voor. zijn zilveren haren wa
ren gedund en van een glansloos wit
geworden, zijn ogen leken uitgedoofd,
zijn handen beefden en zijn stem trilde
van vermoeidheid. Maar hij was correct
als altijd, schoof haar de enveloppe t-oe
waarop geschreven stond: „Voor het
eerste kwar.aal 1951" en haar toeknik
kende met zijn melancholieke glimlach
vertelde hij dat hij zich de laatste tijd
niet goed had gevoeld en dat hij zich er
op verheugde dat zyn zoon spoedig thuis
zou- komen. Juffrouw Meier maakte snel
een eind aan het gesprek door te ver
klaren dat het loket tochtte. Ze nam de
enveloppe aan en liet de plank zakken.
fcè hoorde nog hoe de oude heer Tijde
man moeizaam naar de trap slofte en
langzaam de eindeloze weg naar boven
begon. In haar hart had ze medelijden
gekregen met -die eenzame, zieke man.
Wis ep. zeker was hij niet in orde. Maar
ze kon zich tooh niet 'door haar gevoe-
tëhs laten messiepsn. De oude heer gaf
nooit fooien, zelfs nietr op Sinterklaas
of Kerstmisdaarmee had hij voor
haar afgedaan.
Tóch luisterde ze nog even naar zijn
voetstappenDe oude heer Tijde
man klom omhoog, de ene trap na de
andere, met de regelmaat van een klok,
zijn voetstappen klonken van trede tot
trede met een zó rustige zekerheid, dat
het was of een klok tikte
Er kwam een zachte glans op zijn ge
zicht, naarmate hij hoger steeg. En die
glans werd nog sterker, toen hij einde
lijk. gebogen en tastende met de han
den maar nog immer met diezelfde
schier werktuigelijke regelmaat, de deur
van zyn kamer bereikte en naar binnen
ging.
Het was er donker doch de glans, die
de heer Tijdeman uitstraalde, was nu zó
helder geworden, dat hij zich door het
kamertje bewoog als een lichtende ge
stalte. Wonderlijk genoeg zat in de stoel
recht tegenover de zijne, een tweede ge
daante. bijna transparant, zeer gelijken
de op hem. maar jonger en sterker van
licht. De jongere keek langzaam, als uit
een slaap ontwakend naar hem om De
heer Tijdeman wierp een paar blokken
op het haardvuur.
I zijn, maar tevens vocht zij tegen die
I „sentimentaliteit", want met de Tyde-
1 mans kon zij geen zaken doen. daar
„werd ze niets beter van", en in die
strijd tussen haar gevoel en haar zeer
zakelijk verstand leek juffrouw Meier,
ondanks.haar ky velen en kwebbelen de
meest menselijke mens uit het hele huis.
Bij de rijke „kak-madam" beneden
was het Sylvesterfeest in volle gang.
Dames en heren in avondtoilet hieven
champagneglazen en keken naar de ver
gulde Empire-pendule tussen grote Chi
nese Ming-vazen.
De telefoon rinkelde, de zakenman
belde cp. in een Ijlgesprek uit een verre
stad in een vreemd land. Zij1 juichten
en riepen Lang zal ie leven", maar hun
j stemmen klonken vals. want ergens diep
I in hen stak een dodelijke angst, zij wis-
I ten dat overal waar hun „ijzer en
grint" verkocht werd. korte tijd la'er
I een oorlog uitbrak en juist op dit Oude
jaar, sterker neg dan voorheen, doemde
een vermoeden in hen op. dat zij hun
vele,.slordige millioenen verdienden ten
koste van.... hun éigen ondergang.
De professor zat tussen zijn boeken en
studeerde.
Hy leefde uitsluitend voor zijn weten
gen. Als men zélf vraagt, slapen de
anderen, en als een ander vertwyfelt,
slapen wy.
OP DAT OGENBLIK begon de to
ren van de kathedraal te slaan.
De oude heer Tijdeman stond op.
„Kom. jongen", zei hy. „het is zover."
I De jongeman kwam langzaam over-
1 eind, bij iedere slag doofde het licht
i dat van hem uitging meer en meer.
I Zij liepen het vertrekje door en de
oude man opende de deur, die naar het
platte dak voerde.
Daar stonden zy naast elkaar onder
de sterren. De winterwind had de wol
ken weggeveegd. De oude heer gaf nu
j zulk een stralend lioht. dat de jongen
d? hele Langstraat zien kon. dwars door
alle huizen heen, van het Koningspark
j tot aan de Kolk. En hy zag nóg verder.
Hij zag landen over en zeeën over. Op
balcons en op schepen verschenen men
sen en staken vuurwerk af. Sirenes
I loeiden het Oude Jaar uit. En ei werd
I geschoten. Hevig en met geweld. Maar
niet overal, omdat het Sylvester was.
j „Arme mensen," zei de jongeman hul-
1 verend
(Foto L.D./Van Vliet)
Machtig rijst het orgel der Pieterskerk ten hemel, gelijk de gedachten
en gebeden van duizenden en duizenden dal zullen doen op deze Oude
jaarsavond tijdens hel zingen van hei aloude „Uren. dagen, maanden,
jaren, vlieden als een schaduw heen". Deze overpeinzing maakt ons
wederom bewust van de menselijke nietigheid. Wij richten onze blik
omhoog en smeken in tijd van benauwenis Godes hulp af. Wij horen
klanken ruisen onder het breed gewelf en deze klanken zwellen tezaam
tot een geweldig, alles overstemmend koor dat daarboven gehoord moge
worden: ..Schenk onze wereld in 1951 de vrede waarnaar zij smacht en
verlos de mensheid van de druk. waaronder zij zo diep gebukt gaat".
beiden voelden één-zelfde, onberedeneer
de haat tegen het oude. koele aametje
dat eenzaam haar leven sle^t in de half
donkere kamers van haar fiat. Eens
toen zy ziek was, slaagde de concierge
er brutaal in tot haar appartem-nt doo;
te dringen De statige klak m de kleine
vestibule, die in ue stilte -otona te tik
ken. het vele antiek-1 blauw langs de
muur en de grote schilderyen met pun
tige dronen er jp: porti er.en van ge-
pruik en gepoederde aames en hcrer.
in fluweel, die haa* hooghartig of met
een nietszeggende glimlach aanstaar
den als was ze een indringster, hadden
een onvergetelijke indruk gemaakt op
juffrouw Meier, de concieige en sinds
die dag noemde zy de bewoonster op de
eerste étage: de Freule De ijzer- en
grintvrouw van beneden, die eerst her
haaldelijk, hoewel tevergeefs peghiger.
had gedaan met het aristocratische
eenzelvige-vrouwtje aan te pappen, ge-
kunstschilder en diens bleke, spichtige
vrouw, op-het kale atelier, studenten en
verder enige ondefinieerbare bewoners,
die meestal slechts kort bleven.
EÉN VAN HEN werkte op juffrouw
Meier's fantasie. Niet dat ze zo veel
verbeeldingskracht had, maar een
leven, dat zó afweek van haar eigen be
staan en .van de klok in de portiersloge.
verbysteroe haar. Hij beweerde in een i
jazzband te spelen, sliep tot in ue mid
dag en bleef iedere nacht weg tot in de
ochtend. Hij had. ongevraagd" een eiger. I
huissleutel laten maken dat zei hy
tenminste. In ieder geval zag hy kans
de gesloten huisdeur met een. eigen sleu
tel te openen. Soms schrok hij op als j
zy aanklopte, dan had hij iets van een j
opgejaagde wolf: dan weer ontving hij
haar met een joviaal gebaar of met eer, j
nonchalante royaliteit die haar aan de I
ZO jongen" zei hij met zyn vér-
moeide. bevende stem ..ben Je
daar al? Nu, lk z'e dat je er nog
niet helemaal bent, maar je kunt me
begrijpen en dat ls de hoofdzaak. Ik zal
het vuur wat opstoken, niet voor me
zelf, maar jij zult er straks wel behoefte
aan hebben."
De lichtende figuur in de stoel be
woog zich.
,Ik zou u zoveel willen vragen", zei
hij. met een hoge. by kans zwevende
stem.
„Doe het maar niet", antwoordde de
oude heer Tijdeman. „Je zult het alle
maal gauw genoeg door krygen en dan
vergaat de -lust tot veel vragen en veel
spreken je vanzelf. Maar lk zal je alles
laten zien. Jouw licht, dooft, je komt
meer en meer naar de aarde, jongen
maar myn taak is byna om en ik zal
straks weer opvliegen naar de sterren
De glans, die van de oude heer Tyde-
man uitging, was zó sterk geworden, dat
ze door de muren heen brak. De jonge
man tegenover hem kon de gangen en
de trappèn zien. De schaduwen verdwe
nen en óók de muren verdwenen, het
was alsof het grote, grauwe huis in de
Langstraat uit louter glazen wanden be
stond en een verblindend licht over al
die komers begon te schynen. De bewo
ners merkten er zelf niets van Zij
praatten door en gingen verder met dat
waarmee zij bezig waren. Alleen de jon
geman in de stoel tegenover de oude
hger Tijdeman, zag hen allen, in één
blik. De glans van de man in de leun
stoel verlichtte hen en hy zag niet al
léén wat zij spraken doch ook wat zij
dachten. Meestal was dat niet hetzelfde
Hij zag niet alléén wat zij nü deden,
doch hij zag hen buiten de tiid om: dat
wat zij gedaan hadden en dat wat zy'
nog zouden gaan doen
HIJ ZAG JUFFROUW MEIER in de
portiersloge, achter haar koffio
haar kater strelend en de ogen op
de klok gericht. want ieder ogenblik kon
her twaalf gaan slaan. En hij zag hoe
zij dacht aan de oude heer Tijdeman.
die alleen was en beslist heel ziek moest
schap en de klok ging hem niet aan.
Maar het licht dat van de oude heer
Tijdeman uitging scheeen dwars door
hem heen en het was of hij dit voelde,
hij keek verschrikt op. „Is het wel uit
sluitend de wetenschap?", vroeg hij in
een plotselinge flits van twijfel. „Is het
ook nietmyn eerzuchten is het
ook niet dat ik andere dingen verdrin
gen wil, dingen, waarin ik tekort schoot
in het leven?"
In de kamer naast de zyne zat de
Freule. Haar haardvuur kwijnde en ze
had een grote zwartzyden sjaal omge
slagen, maar die gaf weinig warmte. Ze
keek naar de portretten aan de wand,
vlak by de klok. En de jonge heer Tij
deman hoorde wat ze dacht: We heb
ben te veel en te grote fouten gemaakt
en daarom hebben wy ons zelf overleefd.
Wy zyn uit de tijd. Wy zijnvoor-
by."
Maar toch hebben we geweten wat al
lure, styi en karakter was en een wereld,
die ons op zy schuift zal moeite ge
noeg hebben, die drie dingen weer terug
te vinden. En zuilen die nieuwe heer
sers niet in dezelfde fouten vervallen,
waarin wij vroeger vervielen: machts-
waan, heerszucht en egoïsme?
ER KLONK EEN SCHREEUW uit
de benedenverdieping
Hij werd niet geroepen, doch
enkel gedacht.
Op een der kantóren zat een zaken
man, een vrijgezel, door te werken, als
of er ln het geheel geen Sylvester be
stond. Net als de professor, leefde hij
uitsluitend voor zijn werk. „Die ver
vloekte onlusten overal maken myn
zaken-doen nog onmogeiyk," schreeuw
den zyn gedachten grimmig. En uit een
van de kale kamertjes, waar de „stui
vers" woonden, schreeuwden andere
gedachten vol haat. De bezitters zul
len het voelen, dat wij er zijn. wij de
paupers!" „Wy willen een nieuwe we
reld brengen."
De „dief" zat by een cognacgrog te
kaarten met, een paar vrienden.
„Zo is het leven," zei hij. „Ieder voor
zichzelf, en als je wilt God voor ons
allen. Laten we slepen wat we slepen
kunnen',,
De Jialfverhongerde kunstenaar lag
klappertandend onder zijn ene versle
ten deken en dacht: „Waarom wil ik
I nog iets „geven"? Niemand interesseert
izich voor Schoonheid! Ieder vecht voor
zijn brood, en toch. Hij draalde zich
om naar z'n vrouw, dip tegen hem aan-
I lag om warm te worden „Schiet lk dan
zélf te kort?" vroeg hij vertwyfeld. „Is
myn vormgeving niet de juiste?"
I Hij kreeg geen antwoord. Zij sliep,
zó moe was zij
Zo gaat hel bijna altijd, men krygt
geen antwoord op zyn wanhopigste vra
De oude heer Tijdeman knikte: Zij
hebben zich opgericht op hun benen."
zei hy. „Ze zyn de enige dieren, die
met hun voeten op de aarde en met
hun hoofden naar de hemel staan
Maar ze staren nog te veel naar hun
voeten."
Hij zelf keek op naar de toren. Tel
kens kantelde een nieuwe klokkenslag
door de galmgaten. De oude heer glimt
lachte. Er lag een oneindig verlangen
op zijn gelaat. De jonge man kon niet
zien, of hy naar het kruis op de toren
spits keek, of misschien nog verder.
„Tien," riep de toren.
„Ik hoop, dat ze je niet te zwaar
mishandelen, m'n jongen." zei de oude
man en zijn stem klonk zwevend, byna
zingend zoals die van de Jongen straks
had geklonken. „Ik kryg nu eindelijk
mijn vryheid
„Elf." riep de torenklok.
„Vaarwel," klonk de zingende stem.
En toen zweeg ze.
„Twaalf."
De oude beer Tijdeman vervluch
tigde tot een langgerekte lichtglans,
die daarna snel doofde tot een sche
mer. Het was of er een dun sliertje
rook uit een der schoorstenen omhoog
ging en verdween.
Beneden, ln het grote huis ont
stond plotseling een bewegen en joe
len, een roepen van „geluk en voor
spoed". Gordijnen werden openge
schoven, vuurwerk knalde en knet
terde. Sirene's loeiden op de grote
rivier en langs de kaden en overal
galmden torenklokken.
Er riep een overmoedige stem van
een der baleons:
„Dat het Nieuwe Jaar d'r maar wat
van maken mag!"
Op het platte dak stond de Jonge
meneer Tydeman en schudde het
hoofd,
„Niet wat ik er van maak," zei hy
zacht.... „Maar wat jullie er van
maken gaan. Jullie zélf."