droom „LICHTENDE STILTE" MET KERSTMIS van een Kerstvertelling door Clare Lennarl (9ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Zaterdag 23 December 1950 Tweede Blad No. 27186 Maanden lang had hij moederziel alleen in dat huisje gewoond en aan zijn boek gewerkt. Het was een huisje dat midden in een bos stond, eigenlijk een soort zomer- optrekjegebouwd van bruingeteerde planken. Maar het weer was zacht ge bleven en met behulp van een antiek salamanderkacheltje had hij het er tot lliep in December kunnen uithouden. De postbode en de bakker kwamen alleen Jtoor hem het bospad affietsen, maar als zij in de morgenuren geweest waren \ad hij, nu de vacantietijd voorbij was, de rest van de dag geen mens meer aezien. Het had hem niet gehinderd. Op het scherm van stilte, dat roerloos hem heen stond, waren de figuren verschenen, die een rol zouden spelen [i/i zijn boek. De een na de ander, Nora, Maarten, Conrad, de beide kinderen jfoul en Peggy en Simson, de hond met de lange haren. Ze hadden hun spel gespeeld en hun tekst gezegd. Hij hoefde alleen maar geconcentreerd te uijken.aandachtig te luisteren. Als de droomfiguren zich terugtrok ken was het geweest of hij ontwaakte [uit een trance. Dan had hjj zich gewei- uitgerekt en was melk gaan halen ■in de blauwe bus. Het was ruim een [half uur lopen naar de naaste boerderij. JDle dagelijkse tochten in weer en wind [hadden hem zeer vertrouwd gemaakt aet het bos. Het beklemmend-geheim- Jönnige dat een bos, vooral als het don- Ijker wordt, voor de meeste stadsmensen leeft, was geheel weggevallen. Hij leer de de geluiden herkennen en ook in het donker de weg vinden door zich te oriën teren aan de lichtere luchtstreep boven het pad. Toen het kouder ging worden, kwamen de dieren tot vlak bij de hut. Zo nu en dan was hij naar het dorp toegaan om wat boodschappen te doen lof zijn haar te laten knippen. Hij had dan pok wel een kop koffie of een bor rel gedronken in het landelijk café en de krant ingezien. Maar het had hem ■altijd verheugd als hij de verende bos grond weer onder zijn voeten voelde. 's Avonds had hij op zijn schrijf machine de overdag gemaakte aanteke ningen uitgewerkt. Hij had vaak ge- idacht dat het een vreemd geluid moest ■rijn in het nachtelijk bos, dit dorre lied j pan de machine, dat zo typisch hoorde pij de hedendaagse maatschappij. Zijn herhaal had een wonderlijk reliëf ge- [kregen tegen deze achtergrond van pri- mitivlteit en eenzaamheid. De roman figuren waren zeer levend geworden, ■hem zo nabij, zo dierbaar als nauwelijks Ol«nig menselijk wezen ooit was geweest. Maar op een avond had hij de laat- |£te letters van het manuscript getypt j ien toen hadden ze zich teruggetrokken. [Opeens waren het toekomstloze schim- 'men, dode letters op papier, voltooid herleden tijd. Hij had tamelijk ver- ibaasd naar dat manuscript zitten kij- |fcen. Ik moet er een datum ruder zetten, hij gedacht. Zoiets als een defini- lief afscheid, nu deze d<-oom Immers j een boek gaat worden en me niet meer ■Ffii toebehoren. Hij was aan het reke- Het beklemmend-geheimzinnige van het bos. nen gegaan en met enige moeite tot de conclusie gekomen dat het de 23ste December moest zijn. Nee de 24ste, want het was ver over twaalven. Morgen zou het dus Kerstmis zijn. Vreemde ge dachte! Enfin, hij zou eerst maar gaan slapen. De volgende morgen was hij, laat, wakker geworden doordat de bakker op het raam klopte. Denk erom dat u voor drie dagen brood neemt, meneer, had die gewaar schuwd. Op datzelfde moment wist hij dat hij genoeg had van de hut en van de een zaamheid. Nee, zei hij, een half brood is genoeg, bakker. Ik ga vandaag nog weg. Het was over zeven toen hij op het Damrak liep. Er was nog van allerlei te doen geweest voor hij zover was dat hij de luiken kon sluiten en voor het eerst in al die maanden de sleutel omdraaien in het slot van de voordeur. De reis met diverse vervoermiddelen, die niet altijd aansloten, was lang ën omslachtig. Na dat de duisternis was ingevallen had hij in de dorpen en steden, waar ze langs kwamen, de verlichte kerstbomen in de huiskamers zien staan. Nu liep hij, wat dorps schrikachtig, door het drukke stadsverkeer. Het leek wel kermis, dacht hij, met al die lichten in schelle vergifkleuren. Hij zou eerst weer aan de stad moeten wennen. Scherp omlijnde plannen had hij eigenlijk niet gemaakt. Alleen had vaag de voorstelling in hem geleefd van iets feestelijks, iets uitbundigs, waarmee hij zijn terugkeer zou vieren en het ge voel van eenzaamheid, van verlaten en verraden te zijn, overstemmen. Nu realiseerde hij zich dat de kerst avond niet erg geschikt was om een fuif of iets van die aard te organiseren. Zijn getrouwde vrienden zouden thuis bij een kerstboom zitten, de ongetrouwde waren allicht in een of anier gezin onderge doken, misschien de start uit. Ook hij had wel vrienden, waar hij naar toe kon gaan en waarschijnlijk welkom zou zijn Toch voelde hij iets van schroom zo helemaal onverwachts op deze avond binnen te vallen in de intimiteit van een gezin. Misschien was het dwaasheid en had het lange alleen zijn hem men senschuw gemaakt. Hij zou in ieder ge val eerst wat gaan eten. Er hoefde dan tenminste voor hem geen extra drukte gemaakt te worden. Hij liep in een cafétaria binnen. Het was schelwlt verlicht en de versiering van hulst en dennegroen deed nogal dwaas aan in deze omgeving. Hij ging op een van de krukken zit ten en keek de menukaart in. Al deze maandep had hij bijna uitsluitend van brood, eieren, pap en fruit geleefd en h\j kreeg opeens een geweldige trek in iets substantieels en hartigs. Hü bestel de boerenkool met worst. En een kop koffie! riep hij het wegschietend dien stertje achterna. Om de hoefijzervormig gebogen toon bank zaten niet meer dan vier eenzame figuren, ver uit elkaar. Bij het binnen komen had hij dat vluchtig geconsta teerd. Nu keek hij op en zag voor het eerst het gezicht van de jonge vrouw aan de overkant. Het gaf hem een schok, zo hevig, dat hij een ogenblik de hele hel verlichte cafétaria wazig zag. Toen de nevel optrok en hij weer keek, weer móest kijken, zag hij dat het geen ver beelding was geweest. Deze jonge vrouw was Nora, de Nora uit zijn boek. Precies hetzelfde lichtbruine haar, waar een paar kleine krulletjes uitsprongen, de hertenogen, de wat hoge jukbeenderen, die wangen smal deden lijken en precies diezelfde grote, gevoelige mond, zo uitermate teer en zo volkomen gaaf van lijn, dat het hele gezichtje er iets van adel door kreegOnmiddellijk méér werd dan „lief". Maar Nora had hij gisterenavond of was het van morgen geweest? begraven. Sneeuw vlokken hadden, ijverig en stil, haar graf toegedekt. Ze was 45 jaar oud ge worden. Hier zat Nora uit de eerste hoofdstukken van zijn boek. Argeloos nog en jong met haar dromende mond. Hij aarzelde niet lang. Hij pakte zijn ctetas, waar het manuscript in zat weer op, liep om de toonbank heen en ging op de kruk naast het meisje zitten. Ze keek geërgerd opzij. Hij kende haar, omdat hij Nora kende en wist dat ze nu probeerde iets kattigs te zeggen en dat ze dat moeilijk vond. Bezwerend legde hij een hand op haar arm. Hij was niet meer jong, maar kon door zijn magerheid en het bruuske van zijn bewegingen soms jongensachtig lij ken. Het gehavende van zfjn gezicht met de vele groeven en plooien en het niet helemaal gave gebit was wonderlijk genoeg juist zijn charme. In combinatie dan met het warm-menselijke van zijn oogopslag, zijn spontaniteit. over u geschreven. Hier in deze zit het manuscript. Hij noemde zijn naam. Ach, zei ze, bent u Tom van Duin. Ja, ik zie het nu ook wel, maar u lijkt niet erg op uw portretten, Ze proberen altijd me een beetje op te poetsen, zei hij, bijna verlegen. Het dienstertje had met nadrukkelijk neutrale blik de boerenkool en de koffie voor hem neergezet. Wilt u ook iets drinken? Of eten? vroeg hij zijn buurvrouw. Een kop koffie of misschien een stuk appeltaart? Toe, doe het maar om mij gerust te stellen. Het zal iets minder spookachtig lijken als ik u zie eten. U kunt niet begrijpen hoe schokkend het voor me is u hier te ontmoeten. Een vreemd meisje, dat tegelijk Nora uit mijn boek is. Ik heet Josette, zei ze. Ja, ik be grijp wel dat het schokkend moet zijn... een droom, die plotseling werkelijkheid wordt. Ik heb eens een keer gedroomd van een kat, een grote, zwart met witte kat, die het verkeer regelde. Ze glim lachte bij de herinnering en zei toen: Geef me dan maar een stuk appel taart als het u gerust kan stellen. Het was zo leeg geworden in de café taria dat het hun een schuldig gevoel gaf er nog te zitten, Het is of ik dat felle licht voel steken, zei hij. En dat nikkel glimt zo venijnig. Zullen we hier weggaan? Of moet u straks naar een huls, waar een kerstboom brandt? Niet? Och toe, ga dan met mij mee vanavond. Laat me u vertellen van Nora. Mag ik u Josette noemen? Ik kin u niet als een vreemde behandelen. Goed, zei ze. Graag. Nee, ik hoef niet naar een huis, waar een kerstboom brandt. Zo kwam het dat ze belandden in een ander, ook vrijwel verlaten café. Maar dit was een gecapitonneerde gelegen heid met fluwelen fauteuils, schemer lampen, bakjes met rode tulpen op de tafeltjes. In een hoek stond een grote kerstboom en discrete muziek speelde een soort preludium op het komend kerstfeest. Hij had wijn besteld. Omdat ik me nu eenmaal in mijn hoofd heb gezet dat er vanavond iets feestelijks moet zijn, zei hij verontschuldigend. Ze was niet meer plichtmatig kattig, maar behan delde hem nu vertrouwelijk, als een vriend. Erg spraakzaam was ze niet, maar ze luisterde aandachtig, zelfs met iets van gretigheid, naar wat hij ver telde over Nora, haar meisjesjaren op een verwaarloosd landgoed, haar vriend schap met Maarten. En toen? zei ze telkens kinderlijk als hij even zweeg. Soms bladerde hij wild in het ma nuscript, dat voor hen op het tafeltje lag èn las een passage vobr, waaruit •zder treffend de gelijkenis bleek tussen Nora en dit meisje, Josette. Zie je, zei hij, Maarten is de man, die van héér houdt, die altijd van haar houden zal. Zijn liefde is veilig, stabiel, beschermend. Maar Conrad is de man van wie zij moet houden, hoewel zijn liefde geen enkele garantie geeft van trouw, van veiligheid, van comfort, laat staan van geluk. Ze trouwt met Conrad. Ze krijgen twee kinderen, Paul en Peggy en ze hebben een hond met heel lang haar, die Simson heet Wordt ze toch gelukkig? Er zijn momenten in haar leven van een zo intens, een zo doordringend geluk dat ze nooit meer helemaal onge- Hij legde bezwerend een hand op haar arm. stil, zei hy smekend. Word alstublief niet boos. Ik heb heus geen kwaad in de zin. Ik ben zelfs niet op een avontuurtje uit. Ik ben ook echt geen handelaar in blanke slavinnen Ze schoot in de lach. Nee, zei ze, ik vind ook niet, dat u daar naar uit ziet. Maar wat wilt u dan eigenlijk wel? Alleen met u praten. Ik heb u ont zaglijk veel te vertellen. Eigenlijk ben ik helemaal overstuur. Heet u Nora? Ze deed weer moeite om kattig te zijn. Nee en ik heb u beslist nooit eerder ontmoet. Stil, zei hij sussend. Niet boos worden! Ik ben werkelijk volkomen on gevaarlijk. Ik heb u ook nooit eerder gezien en toch in zekere zin ook wel. Ik heb maandenlang in een boshut ge woond en u kwam daar iedere dag. U heette toen Nora. U zag er precies zo uit als nu. Nee, gek ben ik ook niet. Wacht nog even. Ik zal het u uitleggen. Ik ben schrijver en ik heb een heel boek Ze keek nog eenmaal om.. lukkig kan worden, ook al heeft ze veel verdriet Het meisje Josette maakte een vreemd geluid het leek wel een snik en stond toen zo abrupt op dat de wijn glazen wankelden. Ik moet weg, zei ze ademloos. Weg? Maar het is nog heel vroeg. Ik ga terug naar de man van wie ik altijd zal moeten houden. Er was iets gebeurd. Alles leek opeens zo onzeker, zo gevaarlijk. Ik werd bang hoe heb je het ook weer gezegd voor een lief de, die geen enkele garantie kan geven. Maar ik durf nu wel weer. Adieu, dank Je wel. Josette! riep hij haar na, maar ze luisterde niet en was al by de dpur. Ze keek nog eenmaal om, hief haar hand op voor een groet en glimlachte, tegelyk teder en stralend, precies zoals Nora kon glimlachen. Hij heeft haar nooit teruggezien en nooit zeker geweten of zij niet ook een droom was. /iK VERLANG naar een stille, witte wereld met Kerstmis. Sneeuw bedekt dan'dorpen, steden en landen. Ik hoop op zó'n diepe, intense stilte dat de mensen eindelijk hun eigen, onrustig hart horen kloppen en er door tot bezinning komen. Herinnert ge U misschien uit jeugdjaren zó'n échte, witte Kerstmis, waarin klokgelui van kerken en belgerinkel van arresleden de enige geluiden waren, die de stilte verbraken? Wanneer men ze in de verte hoorde, was het alsof diepe, rustig makende stemmen of zilveren lachen klonk tussen de traag omlaag dalende sneeuwvlokken, die een dikke, wollen vacht over de aarde spreidden. En heldere lichten uit hoge kerkvensters wezen mannen, vrouwen en kinderen onder een fonkelende sterrenhemel de goede weg. TP7" AAROM VERLANG ik toch speciaal naar deze stilte? ff Véél meer dan in vroeger jaren? Is het, omdat de mens ouder en het leven steeds gejaagder, rustelozer, en meer gespannen wordt?. Is het, omdat de wereld zó chaotisch en verwarrend is, dat velen hun houvast verloren en niet meer weten, wat de onzekere toekomst voor ff hen verborgen houdt? |j Eén ding is zeker: slechts in de stilte kunnen wij nader treden tot de dingen der Eeuwigheid, en iets opvangen van het vertroostende Woord, dat nu sinds bijna 2000 jaar met Kerstmis over de aarde geklonken heeft. Dat ons leert van het Hogere, waaraan de mens zich in zijn ff nood wil vastklampen, omdat hij er Uitkomst van verwacht. Tjy IJ ZULLEN in de komende Kerstdagen die Uitkomst waarlijk ff niet vinden bij een afschuwelijk krijsende jazzband, in de £>e-, 3 dompte sfeer van een stampvolle danszaal vol brallende be-boppende lieden in bonte feesttooi of met rare neuzen op, maar wél in de Won- derbaarlijke reinheid van een besneeuwd dennebos, bij de intimiteit van een stralende Kerstboom in de huiselijke kring of onder de lieh- ff tende sterrenhemel, die wat ook op aarde veranderde nog j£ dezelfde wijdheid bezit als in de tijd, toen het Kindeke in Bethlehem ff geboren werd. Ook tóen was er een stilte, een geheimzinnige stilte, vol grootse be- |j loften en tot verwondering stemmende perspectieven: een aarde, in ff duisternis gehuld, werd door die lichtende stilte met nieuwe hoop vervuld! MOGE ÓÓK OP KERSTMIS 1950 een lichtende stilte de wereld geteisterd door oorlogsgewelddreiging en onzekerheid ff opheffen uit heilloze druk en onze sombere verwachtingen te niet doen. 3 Moge als op een door hitte doortrilde zomerdag de stilte van ff de natuur ons wezen doordringen en ons doen beseffen, dat het H oneindige leed van deze dóór waanzin bezeten tijd, tenslotte tóch zal ff voeren naar een betere wereld, mits men niet versaagt in het geloof, ff dat éénmaal een Kind werd geboren, om ons aller smart te verzachten 3 en ons aller schuld ook en vóóral die van een door duivelse mach- ff ten geleide tijd als de tegenwoordige te delgen. OM DEZE GEDACHTE tot een levend zielselement te doen uit- j| groeien, verlang ik naar-, hoop ik óp die .stilte": ff alleen zij kan ons de steun en het vertrouwen schenken, die het leven H voor de toekomst dragelijk, zelfs de moeite waard maken. Deze stilte E behoeft ons niet alleen in hoge, witte bergen, temidden van een irrieële |f poëtische wereld te omgeven, maar kan ook binnendringen tot in de kern van ons hart, wanneer wij staan temidden van een wereld, welke 3 aan alle kanten door stormvlagen uit haar voegen gerukt lijkt. 1 Zó het komende Kerstfeest te beleven in het vaste vertrouwen, dat ff ééns het Grote Licht van de Goddelijke Wijsheid onze thans zo donkere wereld overhuiven zal, moge U en mij ten deel vallen! FANTASIO. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1950 | | pagina 5