Waarom het Kerstfeest „thuis" gemist werd.... Van het meisje dat sterretjes wil plukken Raadselachtige ontmaskering van misdadiger VRIJDAG 24 DECEMBER Kerstvertelling voor Jcleine meisjes en andere lieve kindertjes Ingepinge had nog helemaal geen lust om te gaan slapen. De koekoek ln het Zwitserse klokje aan de wand, was juist zeven keer tevoorschijn gekomen en had geroepen, dat het allang kinderbedtijd was en nog steeds lag zij, met haar oogjes open, op haar duim te zuigen, want zo klein was Inge nog, dat ze op haar duim zoog, zelfs als vader en moe der, die het haar vaak verboden hadden, er bü waren. Zou het buiten nog licht zijn, dacht de kleine Inge. Ze had een gevoel als of het nog klaar dag was, maar dat was het' niet. Dat kwam, doordat moeder vergeten had het overgordijn helemaal te sluiten. Sneeuw lag er op de straten, en de dunne manestraaltjes, teruggekaatst door de glinsterende witte deken buiten, glipten door een kiertje van het gordijn naar^ binnen. Want ze waren wat verheugd, die manestraaltjes. Nog een paar daggen, dan zou het Kerstnacht zijn, en de mensen zijn dan in een zo'n blijde, vreedzame stemming. Ze zingen liederen en kijken buiten naar de hemel, naar de sterren en naar de maan. En als dan nog duizenden witte donsjes zacht naar beneden zijn komen dwarrelen, dan eerst recht zeggen zij: „Wat egn prachtige hemel, wat een heerlijke nacht! Een witte Kerstmis van 't jaar!" De lichtstraaltjes toverden kleine (kringetjes op de wand van Inge's ka mertje en speelden krijgertje met de aapjes en beertjes, die holderdebolder op het speeltafeltje in de kinderkamer heen en weer rolden en een pret hadden zoals nog nooit tevoren. Eigenlijk moes ten ze ook gaan slapen, maar ze wisten niet, dat het al zó ver was. Daar waren het dan ook speelgoedaapjes en teddy beertjes voor. „Als jullie niet gaan slapen, doe ik het ook niet", .zei Inge en ze begon alle versjes te zingen, die ze in het klasje van de kleuterschool had geleerd. Veel waren het er nog niet, maar dat hin derde niemendal, want als ze er niet meer wist, begon ze weer van voren af aan. Toen de zon de laatste zonnestraaltjes naar huis had geroepen, was het don ker geworden. Zo donker, dat veel kin dertjes, die alleen zijn en nog met haar oogjes open liggen, er bang voor wor den. zijn, maar het is niet zo gemakkelijk." Inge schrok er van. Wat klonk dat ernstig. Ze wilde het toch werkelijk en daarom zei- ze: „Heus maantje, ik zou het erg graag willen. Nog liever dan een stukje chocolade, En de chocolade kransjes, die straks aan de Kerstboom komen te hangen, zijn toch wel heel erg lekker/' „Dat is mooi van je", meende het maantje, „dan zal ik eens een extra sterk manestraaltje naar beneden in je kamertje sturen. Daarlangs moet je dan voorzichtig naar boven klimmen." En het maantje kneep zijn ene oog wat dicht en sperde het andere wijd open, zodat er wel twee stralen tegelijk konden wegglippen en het kamertje van Inge binnensluipen. Het waren echte stevige manestralen. Inge deed gauw haar pantoffeltjes aan. Op blote voet jes en met die sneeuw buiten durfde ze toch niet weg te lopen, want moeder zei altijd: „Niet op Je blote voetjes lo kijkers naar de sterrenhemel en stuur den telegrammen aan elkaar, dat ze een komeet hadden gezien Een komeet is een ster met een schitterende lange staart. Die zie je niet zo vaak. Ze wis ten niet, dat het Inge was, die met een handvol sterretjes weer naar beneden gleed. Heel voorzichtig zette Inge de ster retjes in een vaasje. Dat zou morgen een verrassing voor moeder zijn. Daar na sloop ze naar haar bedje, stopte haar duimpje in haar mond en sliep lang en vast. TJoen ze 's morgens wakker werd was het eerste, wat ze deed naar haar ster retjes kijken De gordijnen waren nog toe. maar toch drong het licht van de eerste zonnestralen door de kier van de gordijnen naar binnen. Wat schrok die Inge. Dat had ze niet gedacht. Had ze nu maar naar de smeekbeden van de sterretjes geluisterd. Alle sterretjes op één na waren ver dwenen. Dat ene sterretje was het Kerststerretje, dat al lange, lange jaren aan de hemel had gestaan, zelfs als het zonnetje al plannen maakte, om te voorschijn te komen. De drie konin geen had het, toen het Kerstkindje ge boren was, al de weg gewezen. De andere sterretjes waren, onder de eerste stralen van de zon in tranen versmolten. Nu rolden ook bij Inge de waterlan ders over haar wangen. Zo had ze het niet bedoeld. Ze had moeder willen verrassen en had daarbij heelemaal niet aan de sterretjes gedacht. Ze her innerde zich nog goed. wat de sterretjes haar hadden gesmeekt. Wat had ze een berouw, dat ze zó koppig, zó stout was geweest. Snel nam ze nu het vaasje met het Kerststerretje in haar hand en op haar tenen sloop ze naar een donkere kle renkast. .Zo", zei ze geruststellend. I „hier kan de zon Je geen kwaad meer I doen". Daar stond het nu eenzaam en stil letjes de ganse dag in het donker te flonkeren. En het was wel heel erg blij, dat Inge haar nieuwsgierigheid kon bedwingen om, al was het dan ook maar heel even tjes, te kijken, hoe het Kerststerretje het maakte. Want voor de middagzon, daarvoor is ook het Kerststerretje bang en moet het wel even naar zijn slaap kamertje gaan. 's Avonds toen het al weer erg, erg donker was en het maantje dikker en ronder dan de vorige dag aan de hemel stond, kwam Inge op haar zachte pan toffeltjes naar de kast geslopen. Ze nam het sterretje bij zijn steeltje, en ging er mee naar het raam. De maan „Zal ik eens naar je toekomen, maantje," vroeg Inge en ze klom op de vensterbank. Tussen droom en iverkelijklieid „Als jullie niet gaan slapen doe ik het ook niet," zei Inge. Maar Inge was in het donker helemaal niet bang. Vooral nu zij zag, dat het maantje het gordijn even oplichtte en naar binnen gluurde Niet, dat het maantje boos was, o, neen. Het was pure nieuwsgierigheid. Het had een klein meisje ontdekt, dat niet slapen kon. Dat gebeurde niet zo heel vaak en het maan tje wilde wel eens een praatje maken ,Dag kleine Inge", zei het maantje, wil je wel eens gauw gaan slapen. Klaas Vaak is toch allang geweest"? Kleine Inge eing rechtop in bed zit ten. Ze wist wel, dat dit niet mocht, als moeder haar al had toegestopt, maar het maantjes zei er niets van. Ze had zelfs ontdekt, dat het maantje een oogje dichtkneep om niet alles te zien als klei ne kindertjes iets deden, wat niet mocht. Met een piepmiezerig stemmetje zei ze: „Dag maantje". Toen deed ze iets, wat. volstrekt verboden was. Ze klom uit haar ledikant je en dribbelde naar het raam en schoof het gordijn een ietsepietsje opzij, om nog beter naar het maantje en de vele sterretjes te kunnen kijken. Wat zou moeder boos zijn als ze het wist, maar moeder zat stil in de huis kamer de sokken van vader te stoppen. Ze hoorde Inge niet praten en ook het manestemmetje niet. Dat kunnen alleen maar heel kleine kleutertjes horen en die ook nog niet eens altijd. „Wat ben je nog klein, maantje", zei Inge. „o wat klein, Je bent nog niet helemaal een half maantje." ,Dat. kan uitkomen", antwoordde het maantje, dat eigenlijk nog maar een sikkel was. .De grote mensen noemen mij: Eerste Kwartier, maar ik groei iedere avond. Ik groei zó hard, dat ik mij voel groeien. Elke minuut- Over een week ben ik al bol en rond. Kam dan maar eens buiten kijken. Dan is het Kerstnacht, als de klokken lulden. Aan de hemel flonkerden en glinster den de sterretjes. Wat hadden ze een pret om kleine Inge, die zo maar met het maantje stond te praten en zeggen durfde, dat de maan klein was. Inge waS ook zo ver, zó ver van de maan van daan, dat. het niet anders kon, de maan moest wel klein voor haar zijn. Ja, als ze met sterrenoogjes had kunnen kijken, dan zou ze dat zeker niet gezegd heb ben. Mensenkinderen hebben even wel geen sterrenogen en bezien de he mel heel anders. De sterretjes trippelden en dansten van plezier. Een enkele maakte zelfs een sprongetje in de lucht en viel dan van ziln steeltje af. Want dat moeten jullie weten, de sterretjes staan immers allemaal op steeltjes in de grote hemel- tuin geplant en de meesten groeien langs de grote weg aan de hemel, die, dat zal je later wel leren, de Melkweg wordt genoemd. Als de grote mensen zien. dat er een sterretje van zijn steel tje valt. dan zeggen ze: „Kijk eens. een vallende ster!" Maar de grote mensen, die zo heel veel weten, weten niets van sterretjespret Dat weten alleen maar de heel kleine kindertjes. Een enkel sterretje, dat vlak bij de maan stond, probeerde zelfs „dag In- getje" te roepen, maar zijn stemmetje was nog kleiner dan dat van het aller kleinste muisje en het was zo ver weg aan de hemel, dat Inge het niet kon horen. „Zal ik eens naar Je toe komen, maan tje?" vroeg Inge en ze klom op de vens terbank. „Ik zou eo graag willen. Ik zou best willen weten, hoe de sterretjes er van dichtbij uitzien." „Wil je het echt, heus, werkelijk?" troeg het maantje. „Dat zou heel leuk pen. anders vat je kou en als je kou gevat hebt, moet je ook overdag, als de andere kinderen buiten spelen, in je bedje liggen." Met hele. hele kleine stapjes klom ze langs de manestralen omhoog. Dat ging lang niet gemakkelijk. Ze moest vaak rusten, zo moe werd ze. Ook moest ze oppassen, dat zc weer niet naar beneden zou glijden, en toch was het wel een beetje koud buiten ook. Eindelijk, de koekoek uit het klokje moest zeker wel een paar keer geroepen hebben, was ze dan toch boven. En ze zag ver, heel ver beneden, verpakt in watten, de kleine huisjes van de grote mensen glanzen in het zilveren maan licht. Het leken wel de huisjes uit haar speelgoeddoos, die op een plank in het kastje stond. Nog veel mooier echter waren de vele, vele sterretjes. En al kon Inge nog niet tellen, ze wist. dat het er wel duizend waren en een boel er bij, die en dat zag ze toch wel heel goed. alle maal op steeltjes stonden. Ze knikten met hun glinsterende sterrenkopjes en riepen: „Daar heb Je Inge-pinge". Dat was wel niet zo bijzonder leuk, want daarmede plaagde vader haar ook al tijd. maar ze kon toch niet boos worden op de sterren, zoals ze dat dan op va der wel kon zijn. Boos zijn mag een klein meisje nooit! „O, wat zou ik graag die sterretjes willen plukken voor moeder", zei Inge, „wat zal ze daar blij mee zijn en wat zullen ze mooi staan in de Kerstboom. Ze stak haar handje uit en plukte al dadelijk een sterretje, dat vlak aan de kant van de manestralen stond, waar langs ze naar boven was geklommen. „Inge, Inge, zou je dat wel doen", vermaande het maantje, dat nu zo dichtbij was, dat het leek of moeder sprak, terwijl ze over het kinderledi- kantje gebogen stond. „Ik geloof niet. dat de sterretjes dat prettig vinden, zij blijven liever aan de hemel staan om met Kerstnacht te schitteren en de mensen de weg te wijzen." Maar Inge liet zich niet vermanen. Ze wou en ze zou sterretjes plukken. Dan zou moeder vast niet boos worden, als ze bemerkt had. dat zij uit haar bedje was gegaan. En de sterretjes, die eerst zoveel schik in de kleine Inge had den, kregen tranen in de ogen van ver driet. De late wandelaars, ver beneden op de aarde, die de sterretjes-tranen zagen glinsteren en spiegelen en in het zachte maanlicht naar boven keken fluisterden tegen elkaar: „Wat een prachtige sterrenhemel vanavond, mor gen is het weer mooi weer. Dat belooft wat voor Kerstmis. „Kijk eens hoe de sterren verschieten" Dat deed Inge. die eigenlijk stout was en steeds meer ster retjes plukte. Zeven had ze er al in haar handje. „Daar heb je de Zevenster ook", zeiden toen de mensen beneden weer tegen elkaar. De sterretjes werden hoe langer hoe verdrietiger. „Toe Inge-pinge, laat ons toch staan", smeekten ze. „Neem ons niet mee naar beneden Straks gaat de zon weer schijnen, dan kunnen wij niet meer naar het sterren-slaapkamertje. En als de zon schijnt, dan smelten wij zeker". Inge deed evenwel of zij de ster renstemmetjes nu ook niet hoorde en dat was toch heus wèl zo. Ze plukte een grote ruiker en bedankte het maantje, dat met grote diepe rimpels in zijn voor hoofd toekeek en niets meer zei Daarna gleed ze voorzichtig langs een mane straal naar beneden, precies weer in haar kamertje. En overal op de aarde keken heel knappe, geleerde mensen met grote TEGEN KERSTMIS komen de vele vieringen in herinnering, die het leven ons schenkt. Daar zün de gelukkige: uit de tijd. dat in de vertrouwde beslotenheid van het ouderlijk huis de ganse familie in een kring rond de Kerstboom zich schaarde, het licht van kaarsen flonkerde over zilveren slingers en de Kerstengel od de kroon van de boom zacht te wiebelen stond van stille tevredenheid over de harmonie van hen, die in innerlijke rust naar hem opzagen. Maar ook de ongelukkige: uit de tijd, dat géén kaarsen brandden, geen haardvuur de kamer verwarmde, mannen en vrouwen uiteen gerukt wa ren, de oorlog raasde over landen en wateren. Er waren lichte Kerstnachten, zó stil en rein, dat 't tinkelen der arre- slebelletjes op een half uur afstand gehoord werd en de klank van de kerkklok 't hart van elkeen te bereiken wist. Daarnaast donkere nachten, waarin het somber brommen der vliegma chines de zuiverheid der Ket;tgevoelens vertroebelde en beangstigde, flui tende granaten de harten der mensen van vrees verscheuren deed en explosie's van bommen zelfs de hechtstc kerkmuren uit elkander reten Doch die voor het behoud ons geloof van dieper betekenis waren. WAAROM aan verschrikkingen te herinneren, nu de mensheid, nau welijks van een voorgaande cata strophe bekomen, misschien alweer een nieuwe in 't vooruitzicht heeft? Neen: laat de gedachten liever te rug gaan naar lang geleden, toen wij in de veronderstelling leefden, dat op aarde nog iets van de Kerstgedachte verwe zenlijkt kon worden en iedereen kosten noch moeite spaarde om „thuis" te zijn op Kerstavond .temidden der ziinen het Kerstfeest wilde vieren, om uit te rus ten van drukkende zorg. Het was tijdens een der omzwervin gen in den vreemde, dat ik gegrepen werd door de fascinerende idèe, met Kerstmis „thuis" te zijn. DA&r het heimwee te stéllen Ik wist, dat 't er als van-ouds toe zou gaan: eerst de kerkgang, 's middags en mis schien ook 's avonds de verlichte Kerst boom met klein en groot in 't rond. de zang van liederen bil de piano, de ouwe Sientje, rondgaand met stukjes Kerst krans en tot besluit de kalkoen, de Bour- gonje en de plumpudding. Goede, lang vergleden tijd. die in deze vriendelijk vertrouwde vorm wel nooit terugkeren zal Het koste enige moeite alles zó te rege len. dat 't er van komen kon. gelijk ik mij had gedacht: onafgedane zaken in een ruk regelen, plaatsbespreken in de Wagons- Lits die me in 24 uur naar huis zou brengen, mijn koffer pakken en haastig afscheid nemen van vrien den in het verre land. Maar toen ik eenmaal, klam en door nat na een tocht door de stad tijdens een stormachtige sneeuwjacht, amechtig en veilig geborgen in mijn warme coupe zat. de gordijntjes omlaag getrokken waren en de conducteur zijn tip ontvan gen had, om andere passagiers in aan grenzende coupé's een plaats te geven, opdat ik zonder zinloos praten reizen kon, was ik blij eindelijk tot rust te kunnen komen Ik genoot van het denkbeeld, alleen de komende nadht in een door witte stormen voortrazende trein te mogen doorbrengen, gaapte door de ontspan ning. ook omdat een dodelijke vermoeid heid mij plotseling overvallen had. Maar uit gewoonte begroef ik mij eerst in de schokkende gebeurtenissen, waar van het avondblad met schreeuwende koppen een pakkend résumé gaf. Wat zou ik anders lezen dan over mis lukte conference's, branden, llefdestra- gedie's. aanrildingen: enfin, over alles wat een courant zijn lezers nu eenmaal te lezen geeft, ook over een lugubere bankoverval, waarbij twee bewakers ver moord waren Een opwindende reportage, vol sensa tionele détails, waaraon buitenlandse boulevard-bladen zich met liefde schul dig maken. Om u de finesse's te besparen: 't kwam hierop neer. dat de daders op vreselijke wijze te keer gegaan waren. De hoop werd natuurlïlk uitgesproken, dat de po litie hen spoedig vinden zou. want zulke maatschappelijke ontaarden dienden uit de menselijke samenleving gebannen te worden. De gedachte, dat dergelijke misdadi gers nog vril rond liepen, werkte als een obsessie en zou onherroepelijk een af grijselijke druk op de Kerstviering van de stad leggen. Met deze ietwat pathetische tirade eindigde het uitvoerige relaas. PLOTSELING ging behoedzaam de deur open en een man trad binnen. Hij zag er doodsbleek uit. had zware wallen onder de ogen. transpireerde sterk en liet zioh met een zucht in de andere hoek aan de overzij vallen. Hij zweeg en staarde onafgebroken in mijn richting Een vreemde glans overwaasde zijn ogen, een huiveringwekkende glans Toen de man de courant zag, die naast me lag. schoof hij naar me toe en fluisterde hees: „mag ik zien, wat er in staat?" Een afschuwelijke grijns kwam over zijn gezicht, de grijns van een gek De man keek naar me met zulk een doorborende dreiging, dat ik onmoge lijk durfde opspringen om aan de noodrem te trekken of door schreeu wen de aandacht van anderen wilde oproepen. 't Leek. alsof mijn keel dicht ge schroefd werd. Trouwens, wie 't geraas in een nachttrein kent. weet dat dit niet ge holpen zou hebben. Zo zaten wij een tijdlang loerend en zwijgend tegenover elkaar. 't Was, alsof wjj onze krachten wil don meten. Toen klonk 't eindelijk schor: „Je weet natuurlijk allang, dat ik bij dat geval betrokken ben en daarom zal ik De man zweeg en haalde ziin revolver uit z'n jaszak. Zün vreeselijke bedoeling was dui- delyk Toen ontwaakte ik als uit een zware, slaap. Maar de coupé was leeg en ik reali seerde mij op 't zelfde ogenblik, deze lugubere scène slechts gedroomd te hebben. Het deed aan ais een weldadige ver rukking tot dit bevrijdende besef te komen en te weten, héél zeker te we ten. dat deze ontmoeting alleen maar een boze nachtmerrie geweest was. Gevolg van dat verschrikkelijke ver haal ln de courant, na de drukke uren, vlak voor mijn vertrek. Maar nóg meer onheil zou deze merk waardige rit brengen. De sneeuwstorm was ln hevigheid toe genomen, zodat de trein telkens lang zamer moest rijden, zelfs een enkele maal stopte, totdat de machinst ten slotte niet dan met de grootste moeite het grensplaatsje P- kon bereiken. Het „allen uitstappen" klonk langs de -ramen, met een zucht van teleurstel ling pakten de passagiers hun bagage en worstelden zioh in de orkaan naar buiten, naar de wachtkamer. Het bleek, dat verder rijden absoluut iitoesloten was: de madhinist durfde onder géén voorwaarde in deze wilde nacht de komende rit door de bergen aan. Het had töoh al heel weinig gescheeld, of de trein was ingesneewd De teleurstelling nu niet meer op tijd vóór Kerstmis „tnuis" te kunnen zijn, werd gedeeltelijk vergoed door een schit terende Kerstboom die de sombere pas sagiers in de wachtkamer begroette. In een land. waar &Ues op het Kerst feest geconcentreerd is. kon zij vanzelf- •end ook daar niet ontbreken. De stationschef - had onmiddellijk de éleotrisohe lichtj es ingeschakeld, deed wat hij kon, het ons gezellig te maken en ook de restaurateur liet zioh niet onbetuigd. Hij schonk een warme dronk, want het liet zich aanzien, dat velen de nacht op het station zouden moeten doorbrengen omdat het dorpshótelletje maar enkele kamers bevatte. Wij kwamen dus. ondanks de enorme tegenvaller, onmiddellijk -in een zekere Kerststemming. Ik maakte me al geheel vertrouwd met de gedachte in dit schilderachtige plaats je nu oo[k maar het échte Kerstfeest te vieren. We maakten ,'t ons dus in de gegeven omstandigheden zo genoeglijk mogelijk, genoten van de hete groc. schaarden ons in een kring rond de verlichte Kerst boom. waarvan op dit moment werkelijk de vertouwde sfeer uitging, die bij een Kerstviering past. Op deze manier zou 't toch nog een goede nacht worden: zelfs 't Kerstengeltje keek uit de top van de boom op ons neer en ook dat werkte ertoe mee. de opgewonden ge moederen te kalmeren. Na enige tüd begon ik honger te krijgen, volgde dus 't voorbeeld van enkele andere passagiers en ging naar de eetzaal, waar de restaurateur voor een hartige hap zorg zou dragen. Ik wandelde de eetzaal binnen en Nooit, nooit zal ik dit moment ver geten. Er waren daar maar enkele mensen, maar toen ik ze opnam, schrok ik. Daar in de verste hoek, met zijn rug naar me toegekeerd, zat een man. Toen ik in de spcigelruit vóór hem keek, zag ik Dezélfde van daarstraks, dezélfde vreemde glans in zijn ogen. Mijn man uit de coupé, met het grijnzende gezicht van een paar uur geleden. Waakte of droomde ik? Was hetgeen zich in de coupé afge speeld had, dan toch géén droom, géén hallucinatie, maar bittere werkelijk heid?.... Iets in me zei met onontkoombare zekerheid, dat dit de dader of één der daders van de overval was. Hóe het me lukte eerst de restaura teur. dan de stationschef en de conduc teurs te overtuigen van de noodzakelijk heid hem te grij penen tenslotte te over meesteren want de man verweerde zioh als een krankzinnige en bleek over een razende kraoht te besohikken weet ik niet meer precies. Maar 't lukte en hij kon aan de po litie overgeleverd worden. Ik moest vanzelfsprekend mee om te getuigen en de anderen rond de vrien- delijk-stralende Kerstboom achterlaten. HET wonderlijke nu is dat onze ar restant na korte tüd bekende inder daad de hoofdader geweest te zijn. ,Hoe kón u in 's hemelsnaam weten, dat ik schuldig was? Want Ik sloob al leen maar uw coupé binnen toen u sliep, deed verder niets anders dan u aanstaren, las even de courant, die naast u lag en verdween na ongeveer een half uur. toen u tekenen gaf wakker te zul len worden Een antwoord kón ik niet geven. En nóóit zal ik dit kunnen Want sindsdien vraag ik me af: „Bestaat er dan tóch zo iets als ge- dachtenkracht, die zich manifesteert of openbaart in een droom?" „Of zweefde ik alleen maar tussen droom en werkelijkheid?" Raadsel der raadsels En ik heb hem n'.et meer gevraagd, of hü werkelijk nog het plan heeft ge had. mij met ziln revolver neer te schie ten Want wat schiet een mens ermee op, dó-t te weten? t Zo gebeurde 't. dat ik nu lang ge leden mijn Kerstfeest „thuis" gemist heb. Géén familie begroette, géén zang van liederen bij de piano meemaakte, geen kaarsjes van miln vertrouwde Kerst boom in 't eigen land zag branden en niet Sientje's zaliger nagedachtenis kalkoen en plumpudding kon ver orberen. kneep één oog weer dicht en sperde het andere nog wijder open dan de avond te voren. Voetje voor voetje klauterde Inge naar boven, langs de sterke manestraal, die door het open staande raam naar binnen was gedron gen. En de sterretjes, die nog aan de hemel waren blijven staan, lachten en keken allemaal blij. „Is het zo goed maantje?" vroeg ze toen ze het Kerststerretje vlak bij de maansikkel in de hemeltuin plantte. De maan lachte met een brede glim lach, de blijdschap straalde in een grote krans om haar uit. En de mensen be neden zelden: „Een krans om de maan, dat zal wel gaan". Sinds die tu'd staat er altijd vlak b'ü het maansikkeltje maar één sterretje en verder om de maan heen is er geen ster te zien. Die zijn toch immers door Inge weggeplukt en in 't vaasje op haar kamertje gesmolten In de eerste stralen van de zon. Alleen ver der op in de hemeltuin glinsteren en schitteren en glanzen en fonkelen de sterren, dat het een lieve lust is. En 's avonds als Inge in haar bedje ligt en de maan gluurt naar binnen, denkt ze: „Ik ben blü. dat ik niet zo heel ver in de hemeltuin kon lopen, want dan zouden er nog meer ster retjes gesmolten zün. Het maantje lacht haar nu vrien delijk toe, al was het eerst wel een beetje boos. Het Kerststerretje is wel het allerliefste. Dat wekt haar elke morgen met een zoet kusje en roept met een kristallen stemmetje: „Goe de morgen!" En straks als het feest gevierd wordt, van het Kindeke dat geboren werd, dan zal het extra schit teren en nog meer stralen naar de aarde zenden, dan ooit de maan heeft kunnen doen. De klokken pillen lul den en de mensen zullen zingen: „O, Kerstnacht, schoner dan de dagen!" P. H. DE WIT. De donkere dagen vóór Kerstmis liggen achter ons: nti komt het „Licht" De Kerstboom staat gereed: in de huiskamers van duizenden ge zinnen flikkeren straks de lich tjes. De gloed daarvan zal stralen over de gezichten van jong en oud. Hen verwarmen. Wél ls het „Vrede op aarde" verre te zoeken, maar allen gaan wij proberen wat vrede in het eigen huis te vinden. Als we rond de Kerstboom ge schaard zitten, mengt zich in onze gedachten het verleden, het heden en de toekomst dooreen. Er is weemoed om wat verging, bezorgdheid om wat nu rond ons gebeurt en ernst om nieuwe com plicaties, die de mensheid mis schien te wachten staan. Maar er is óók de Kerstboom! Die geeft tenminste enig houvast in de maalstroom van ellendige sitouatie's, waarin de wereld ver ward lijkt. De Kerstboom, waarheen wij zul len staren, wanneer ln de stilte van de huiskamer, de sfeer van het goede en het reine de over hand zal krijgen op al datgene, wat in het „zuivere" van Kerst mis niet thuis hoort. De Kerstboom zal ons met zijn schittering het innerlijk welbeha gen sohenken zij het missohien maar héél kort waarnaar het verlangen in deze duistere wereld uitgaat. Die mengeling vain sparregroen, lan zilveren en gouden slingers, rode appels, zacht wiebelende ver sieringen en glinsterende sneeuw onder het schijnsel der kaarsen, versterkt onze illusie, dat 't een maal ook op aarde goed en mooi zal worden. Zelfs het Allerkleinste Kerstboom pje (helpt ons daarin te geloven. Als wij maar dat „Kerstboom- gevoel" ook in de kille maat schappij kunnen bewaren. .Daarom was 't prettig te zien, dat velen hun kleine Kerstboom pjes in de afgelopen dagen de huizen hebben binnen gedragen. Het is góed te weten, dat dui zenden, hetzij groot of klein, hun boompje omziohtig droegen, als gold 't iets héél kostbaars, dat teder en zacht behandeld moest worden, omdat 't o! zo breek baar is. Is 't niet altijd zó op deze harde wereld: dat het tedere en zachte een lief devolle koestering moet ondervin den, wil het voortdurend teder en zacht blijven en niet wreed kapot geslagen worden?.... Laat ons daarom beseffen, dat wij in de dagen die komen gaan, het Kerstboompje dringend-nodig hebben. Vooral nu de wereld inderdaad kapot geslagen ligt., maar dit boompje er tóch weer staat, om de juiste en énige weg te wijzen naar een wereld, waarin 't goede triomfeert over de duivelse mach ten, die de handelingen en drif ten der mensen te dikwijls haar richting geven. Wie zou zó bezien zijn Kerstboom kunnen missen? FANTASIO Maar ik maakte de Kerstviering mee in dat kleine grensdorpje. waar een moordenaar samen met mij in een sneeuwnacht de trein uitstapte en ik de volgende morgen stil naar de kerk ging, om na te denken over de wonderbaar lijke samenloop van omstandigheden, waardoor een der gevaarlijkste misdadi gers van ziin tl1d op zulk een vreemd soortige wijze niet aan de gerechte straf voor zijn afgniselijke schuld kon ont komen En toen ik, na twee dagen. werkeUjk naar huis vertrok, zag ik nog eenmaal de Kerstboom in de wachtkamer, nu ontdaan van elke feesttooi. Maar ik keek er naar met 't ge voel, alsof ik een goede vriend achter liet. die me od onverklaarbare wijze geholpen had, een slecht mens on schadelijk te maken. Waarmee dus het goede over hol boze getriomfeerd had! Dat heeft mc een ogenblik héél ge lukkig femaakt FANTASIO

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1948 | | pagina 6