Waarom het Kerstfeest „thuis"
gemist werd....
Van het meisje dat sterretjes wil plukken
Raadselachtige ontmaskering van misdadiger
VRIJDAG 24 DECEMBER
Kerstvertelling voor Jcleine meisjes en andere
lieve kindertjes
Ingepinge had nog helemaal geen lust om te gaan slapen. De koekoek
ln het Zwitserse klokje aan de wand, was juist zeven keer tevoorschijn
gekomen en had geroepen, dat het allang kinderbedtijd was en nog
steeds lag zij, met haar oogjes open, op haar duim te zuigen, want zo
klein was Inge nog, dat ze op haar duim zoog, zelfs als vader en moe
der, die het haar vaak verboden hadden, er bü waren.
Zou het buiten nog licht zijn, dacht de kleine Inge. Ze had een gevoel
als of het nog klaar dag was, maar dat was het' niet. Dat kwam,
doordat moeder vergeten had het overgordijn helemaal te sluiten. Sneeuw
lag er op de straten, en de dunne manestraaltjes, teruggekaatst door de
glinsterende witte deken buiten, glipten door een kiertje van het gordijn
naar^ binnen. Want ze waren wat verheugd, die manestraaltjes. Nog een
paar daggen, dan zou het Kerstnacht zijn, en de mensen zijn dan in
een zo'n blijde, vreedzame stemming. Ze zingen liederen en kijken
buiten naar de hemel, naar de sterren en naar de maan. En als dan
nog duizenden witte donsjes zacht naar beneden zijn komen dwarrelen,
dan eerst recht zeggen zij: „Wat egn prachtige hemel, wat een heerlijke
nacht! Een witte Kerstmis van 't jaar!"
De lichtstraaltjes toverden kleine
(kringetjes op de wand van Inge's ka
mertje en speelden krijgertje met de
aapjes en beertjes, die holderdebolder
op het speeltafeltje in de kinderkamer
heen en weer rolden en een pret hadden
zoals nog nooit tevoren. Eigenlijk moes
ten ze ook gaan slapen, maar ze wisten
niet, dat het al zó ver was. Daar waren
het dan ook speelgoedaapjes en teddy
beertjes voor.
„Als jullie niet gaan slapen, doe ik het
ook niet", .zei Inge en ze begon alle
versjes te zingen, die ze in het klasje
van de kleuterschool had geleerd. Veel
waren het er nog niet, maar dat hin
derde niemendal, want als ze er niet
meer wist, begon ze weer van voren af
aan.
Toen de zon de laatste zonnestraaltjes
naar huis had geroepen, was het don
ker geworden. Zo donker, dat veel kin
dertjes, die alleen zijn en nog met haar
oogjes open liggen, er bang voor wor
den.
zijn, maar het is niet zo gemakkelijk."
Inge schrok er van. Wat klonk dat
ernstig. Ze wilde het toch werkelijk en
daarom zei- ze: „Heus maantje, ik zou
het erg graag willen. Nog liever dan een
stukje chocolade, En de chocolade
kransjes, die straks aan de Kerstboom
komen te hangen, zijn toch wel heel erg
lekker/'
„Dat is mooi van je", meende het
maantje, „dan zal ik eens een extra
sterk manestraaltje naar beneden in je
kamertje sturen. Daarlangs moet je dan
voorzichtig naar boven klimmen."
En het maantje kneep zijn ene oog
wat dicht en sperde het andere wijd
open, zodat er wel twee stralen tegelijk
konden wegglippen en het kamertje van
Inge binnensluipen. Het waren echte
stevige manestralen. Inge deed gauw
haar pantoffeltjes aan. Op blote voet
jes en met die sneeuw buiten durfde ze
toch niet weg te lopen, want moeder
zei altijd: „Niet op Je blote voetjes lo
kijkers naar de sterrenhemel en stuur
den telegrammen aan elkaar, dat ze
een komeet hadden gezien Een komeet
is een ster met een schitterende lange
staart. Die zie je niet zo vaak. Ze wis
ten niet, dat het Inge was, die met een
handvol sterretjes weer naar beneden
gleed.
Heel voorzichtig zette Inge de ster
retjes in een vaasje. Dat zou morgen
een verrassing voor moeder zijn. Daar
na sloop ze naar haar bedje, stopte
haar duimpje in haar mond en sliep
lang en vast.
TJoen ze 's morgens wakker werd was
het eerste, wat ze deed naar haar ster
retjes kijken De gordijnen waren nog
toe. maar toch drong het licht van de
eerste zonnestralen door de kier van de
gordijnen naar binnen.
Wat schrok die Inge. Dat had ze niet
gedacht. Had ze nu maar naar de
smeekbeden van de sterretjes geluisterd.
Alle sterretjes op één na waren ver
dwenen. Dat ene sterretje was het
Kerststerretje, dat al lange, lange jaren
aan de hemel had gestaan, zelfs als
het zonnetje al plannen maakte, om
te voorschijn te komen. De drie konin
geen had het, toen het Kerstkindje ge
boren was, al de weg gewezen.
De andere sterretjes waren, onder de
eerste stralen van de zon in tranen
versmolten.
Nu rolden ook bij Inge de waterlan
ders over haar wangen. Zo had ze het
niet bedoeld. Ze had moeder willen
verrassen en had daarbij heelemaal
niet aan de sterretjes gedacht. Ze her
innerde zich nog goed. wat de sterretjes
haar hadden gesmeekt. Wat had ze een
berouw, dat ze zó koppig, zó stout was
geweest.
Snel nam ze nu het vaasje met het
Kerststerretje in haar hand en op haar
tenen sloop ze naar een donkere kle
renkast. .Zo", zei ze geruststellend.
I „hier kan de zon Je geen kwaad meer
I doen".
Daar stond het nu eenzaam en stil
letjes de ganse dag in het donker te
flonkeren.
En het was wel heel erg blij, dat Inge
haar nieuwsgierigheid kon bedwingen
om, al was het dan ook maar heel even
tjes, te kijken, hoe het Kerststerretje
het maakte. Want voor de middagzon,
daarvoor is ook het Kerststerretje bang
en moet het wel even naar zijn slaap
kamertje gaan.
's Avonds toen het al weer erg, erg
donker was en het maantje dikker en
ronder dan de vorige dag aan de hemel
stond, kwam Inge op haar zachte pan
toffeltjes naar de kast geslopen. Ze
nam het sterretje bij zijn steeltje, en
ging er mee naar het raam. De maan
„Zal ik eens naar je toekomen, maantje," vroeg Inge en ze klom
op de vensterbank.
Tussen droom en iverkelijklieid
„Als jullie niet gaan slapen doe ik het ook niet," zei Inge.
Maar Inge was in het donker helemaal
niet bang. Vooral nu zij zag, dat het
maantje het gordijn even oplichtte en
naar binnen gluurde Niet, dat het
maantje boos was, o, neen. Het was pure
nieuwsgierigheid. Het had een klein
meisje ontdekt, dat niet slapen kon. Dat
gebeurde niet zo heel vaak en het maan
tje wilde wel eens een praatje maken
,Dag kleine Inge", zei het maantje,
wil je wel eens gauw gaan slapen. Klaas
Vaak is toch allang geweest"?
Kleine Inge eing rechtop in bed zit
ten. Ze wist wel, dat dit niet mocht, als
moeder haar al had toegestopt, maar
het maantjes zei er niets van. Ze had
zelfs ontdekt, dat het maantje een oogje
dichtkneep om niet alles te zien als klei
ne kindertjes iets deden, wat niet mocht.
Met een piepmiezerig stemmetje zei ze:
„Dag maantje". Toen deed ze iets, wat.
volstrekt verboden was. Ze klom uit haar
ledikant je en dribbelde naar het raam
en schoof het gordijn een ietsepietsje
opzij, om nog beter naar het maantje
en de vele sterretjes te kunnen kijken.
Wat zou moeder boos zijn als ze het
wist, maar moeder zat stil in de huis
kamer de sokken van vader te stoppen.
Ze hoorde Inge niet praten en ook het
manestemmetje niet. Dat kunnen alleen
maar heel kleine kleutertjes horen en
die ook nog niet eens altijd.
„Wat ben je nog klein, maantje", zei
Inge. „o wat klein, Je bent nog niet
helemaal een half maantje."
,Dat. kan uitkomen", antwoordde het
maantje, dat eigenlijk nog maar een
sikkel was. .De grote mensen noemen
mij: Eerste Kwartier, maar ik groei
iedere avond. Ik groei zó hard, dat ik
mij voel groeien. Elke minuut- Over een
week ben ik al bol en rond. Kam dan
maar eens buiten kijken. Dan is het
Kerstnacht, als de klokken lulden.
Aan de hemel flonkerden en glinster
den de sterretjes. Wat hadden ze een
pret om kleine Inge, die zo maar met
het maantje stond te praten en zeggen
durfde, dat de maan klein was. Inge waS
ook zo ver, zó ver van de maan van
daan, dat. het niet anders kon, de maan
moest wel klein voor haar zijn. Ja, als
ze met sterrenoogjes had kunnen kijken,
dan zou ze dat zeker niet gezegd heb
ben. Mensenkinderen hebben even
wel geen sterrenogen en bezien de he
mel heel anders.
De sterretjes trippelden en dansten
van plezier. Een enkele maakte zelfs
een sprongetje in de lucht en viel dan
van ziln steeltje af. Want dat moeten
jullie weten, de sterretjes staan immers
allemaal op steeltjes in de grote hemel-
tuin geplant en de meesten groeien
langs de grote weg aan de hemel, die,
dat zal je later wel leren, de Melkweg
wordt genoemd. Als de grote mensen
zien. dat er een sterretje van zijn steel
tje valt. dan zeggen ze: „Kijk eens. een
vallende ster!" Maar de grote mensen,
die zo heel veel weten, weten niets van
sterretjespret Dat weten alleen maar de
heel kleine kindertjes.
Een enkel sterretje, dat vlak bij de
maan stond, probeerde zelfs „dag In-
getje" te roepen, maar zijn stemmetje
was nog kleiner dan dat van het aller
kleinste muisje en het was zo ver weg
aan de hemel, dat Inge het niet kon
horen.
„Zal ik eens naar Je toe komen, maan
tje?" vroeg Inge en ze klom op de vens
terbank. „Ik zou eo graag willen. Ik zou
best willen weten, hoe de sterretjes er
van dichtbij uitzien."
„Wil je het echt, heus, werkelijk?"
troeg het maantje. „Dat zou heel leuk
pen. anders vat je kou en als je kou
gevat hebt, moet je ook overdag, als de
andere kinderen buiten spelen, in je
bedje liggen."
Met hele. hele kleine stapjes klom ze
langs de manestralen omhoog. Dat ging
lang niet gemakkelijk. Ze moest vaak
rusten, zo moe werd ze. Ook moest ze
oppassen, dat zc weer niet naar beneden
zou glijden, en toch was het wel een
beetje koud buiten ook.
Eindelijk, de koekoek uit het klokje
moest zeker wel een paar keer geroepen
hebben, was ze dan toch boven. En ze
zag ver, heel ver beneden, verpakt in
watten, de kleine huisjes van de grote
mensen glanzen in het zilveren maan
licht. Het leken wel de huisjes uit haar
speelgoeddoos, die op een plank in het
kastje stond. Nog veel mooier echter
waren de vele, vele sterretjes. En al kon
Inge nog niet tellen, ze wist. dat het er
wel duizend waren en een boel er bij,
die en dat zag ze toch wel heel goed. alle
maal op steeltjes stonden. Ze knikten
met hun glinsterende sterrenkopjes en
riepen: „Daar heb Je Inge-pinge". Dat
was wel niet zo bijzonder leuk, want
daarmede plaagde vader haar ook al
tijd. maar ze kon toch niet boos worden
op de sterren, zoals ze dat dan op va
der wel kon zijn. Boos zijn mag een
klein meisje nooit!
„O, wat zou ik graag die sterretjes
willen plukken voor moeder", zei Inge,
„wat zal ze daar blij mee zijn en wat
zullen ze mooi staan in de Kerstboom.
Ze stak haar handje uit en plukte al
dadelijk een sterretje, dat vlak aan de
kant van de manestralen stond, waar
langs ze naar boven was geklommen.
„Inge, Inge, zou je dat wel doen",
vermaande het maantje, dat nu zo
dichtbij was, dat het leek of moeder
sprak, terwijl ze over het kinderledi-
kantje gebogen stond. „Ik geloof niet.
dat de sterretjes dat prettig vinden, zij
blijven liever aan de hemel staan om
met Kerstnacht te schitteren en de
mensen de weg te wijzen."
Maar Inge liet zich niet vermanen.
Ze wou en ze zou sterretjes plukken.
Dan zou moeder vast niet boos worden,
als ze bemerkt had. dat zij uit haar
bedje was gegaan. En de sterretjes, die
eerst zoveel schik in de kleine Inge had
den, kregen tranen in de ogen van ver
driet. De late wandelaars, ver beneden
op de aarde, die de sterretjes-tranen
zagen glinsteren en spiegelen en in het
zachte maanlicht naar boven keken
fluisterden tegen elkaar: „Wat een
prachtige sterrenhemel vanavond, mor
gen is het weer mooi weer. Dat belooft
wat voor Kerstmis. „Kijk eens hoe de
sterren verschieten" Dat deed Inge. die
eigenlijk stout was en steeds meer ster
retjes plukte. Zeven had ze er al in haar
handje. „Daar heb je de Zevenster ook",
zeiden toen de mensen beneden weer
tegen elkaar.
De sterretjes werden hoe langer hoe
verdrietiger. „Toe Inge-pinge, laat ons
toch staan", smeekten ze. „Neem ons
niet mee naar beneden Straks gaat de
zon weer schijnen, dan kunnen wij niet
meer naar het sterren-slaapkamertje.
En als de zon schijnt, dan smelten wij
zeker". Inge deed evenwel of zij de ster
renstemmetjes nu ook niet hoorde en
dat was toch heus wèl zo. Ze plukte een
grote ruiker en bedankte het maantje,
dat met grote diepe rimpels in zijn voor
hoofd toekeek en niets meer zei Daarna
gleed ze voorzichtig langs een mane
straal naar beneden, precies weer in
haar kamertje.
En overal op de aarde keken heel
knappe, geleerde mensen met grote
TEGEN KERSTMIS komen de vele vieringen in herinnering, die het
leven ons schenkt.
Daar zün de gelukkige: uit de tijd. dat in de vertrouwde beslotenheid
van het ouderlijk huis de ganse familie in een kring rond de Kerstboom
zich schaarde, het licht van kaarsen flonkerde over zilveren slingers en
de Kerstengel od de kroon van de boom zacht te wiebelen stond van stille
tevredenheid over de harmonie van hen, die in innerlijke rust naar hem
opzagen.
Maar ook de ongelukkige: uit de tijd, dat géén kaarsen brandden, geen
haardvuur de kamer verwarmde, mannen en vrouwen uiteen gerukt wa
ren, de oorlog raasde over landen en wateren.
Er waren lichte Kerstnachten, zó stil en rein, dat 't tinkelen der arre-
slebelletjes op een half uur afstand gehoord werd en de klank van de
kerkklok 't hart van elkeen te bereiken wist.
Daarnaast donkere nachten, waarin het somber brommen der vliegma
chines de zuiverheid der Ket;tgevoelens vertroebelde en beangstigde, flui
tende granaten de harten der mensen van vrees verscheuren deed en
explosie's van bommen zelfs de hechtstc kerkmuren uit elkander reten
Doch die voor het behoud ons geloof van dieper betekenis waren.
WAAROM aan verschrikkingen te
herinneren, nu de mensheid, nau
welijks van een voorgaande cata
strophe bekomen, misschien alweer een
nieuwe in 't vooruitzicht heeft?
Neen: laat de gedachten liever te
rug gaan naar lang geleden, toen wij in
de veronderstelling leefden, dat op aarde
nog iets van de Kerstgedachte verwe
zenlijkt kon worden en iedereen kosten
noch moeite spaarde om „thuis" te zijn
op Kerstavond .temidden der ziinen het
Kerstfeest wilde vieren, om uit te rus
ten van drukkende zorg.
Het was tijdens een der omzwervin
gen in den vreemde, dat ik gegrepen
werd door de fascinerende idèe, met
Kerstmis „thuis" te zijn.
DA&r het heimwee te stéllen
Ik wist, dat 't er als van-ouds toe zou
gaan:
eerst de kerkgang, 's middags en mis
schien ook 's avonds de verlichte Kerst
boom met klein en groot in 't rond. de
zang van liederen bil de piano, de ouwe
Sientje, rondgaand met stukjes Kerst
krans en tot besluit de kalkoen, de Bour-
gonje en de plumpudding.
Goede, lang vergleden tijd. die in deze
vriendelijk vertrouwde vorm wel nooit
terugkeren zal
Het koste enige moeite alles zó te rege
len. dat 't er van komen kon. gelijk ik
mij had gedacht: onafgedane zaken in
een ruk regelen, plaatsbespreken in de
Wagons- Lits die me in 24 uur naar
huis zou brengen, mijn koffer pakken
en haastig afscheid nemen van vrien
den in het verre land.
Maar toen ik eenmaal, klam en door
nat na een tocht door de stad tijdens
een stormachtige sneeuwjacht, amechtig
en veilig geborgen in mijn warme coupe
zat. de gordijntjes omlaag getrokken
waren en de conducteur zijn tip ontvan
gen had, om andere passagiers in aan
grenzende coupé's een plaats te geven,
opdat ik zonder zinloos praten reizen
kon, was ik blij eindelijk tot rust te
kunnen komen
Ik genoot van het denkbeeld, alleen
de komende nadht in een door witte
stormen voortrazende trein te mogen
doorbrengen, gaapte door de ontspan
ning. ook omdat een dodelijke vermoeid
heid mij plotseling overvallen had.
Maar uit gewoonte begroef ik mij eerst
in de schokkende gebeurtenissen, waar
van het avondblad met schreeuwende
koppen een pakkend résumé gaf.
Wat zou ik anders lezen dan over mis
lukte conference's, branden, llefdestra-
gedie's. aanrildingen: enfin, over alles
wat een courant zijn lezers nu eenmaal
te lezen geeft, ook over een lugubere
bankoverval, waarbij twee bewakers ver
moord waren
Een opwindende reportage, vol sensa
tionele détails, waaraon buitenlandse
boulevard-bladen zich met liefde schul
dig maken.
Om u de finesse's te besparen: 't kwam
hierop neer. dat de daders op vreselijke
wijze te keer gegaan waren. De hoop
werd natuurlïlk uitgesproken, dat de po
litie hen spoedig vinden zou. want zulke
maatschappelijke ontaarden dienden uit
de menselijke samenleving gebannen te
worden.
De gedachte, dat dergelijke misdadi
gers nog vril rond liepen, werkte als een
obsessie en zou onherroepelijk een af
grijselijke druk op de Kerstviering van
de stad leggen.
Met deze ietwat pathetische tirade
eindigde het uitvoerige relaas.
PLOTSELING ging behoedzaam de
deur open en een man trad binnen.
Hij zag er doodsbleek uit. had zware
wallen onder de ogen. transpireerde
sterk en liet zioh met een zucht in de
andere hoek aan de overzij vallen.
Hij zweeg en staarde onafgebroken in
mijn richting
Een vreemde glans overwaasde zijn
ogen, een huiveringwekkende glans
Toen de man de courant zag, die
naast me lag. schoof hij naar me toe
en fluisterde hees: „mag ik zien, wat
er in staat?"
Een afschuwelijke grijns kwam over
zijn gezicht, de grijns van een gek
De man keek naar me met zulk een
doorborende dreiging, dat ik onmoge
lijk durfde opspringen om aan de
noodrem te trekken of door schreeu
wen de aandacht van anderen wilde
oproepen.
't Leek. alsof mijn keel dicht ge
schroefd werd.
Trouwens, wie 't geraas in een
nachttrein kent. weet dat dit niet ge
holpen zou hebben.
Zo zaten wij een tijdlang loerend
en zwijgend tegenover elkaar.
't Was, alsof wjj onze krachten wil
don meten.
Toen klonk 't eindelijk schor: „Je
weet natuurlijk allang, dat ik bij dat
geval betrokken ben en daarom zal
ik
De man zweeg en haalde ziin revolver
uit z'n jaszak.
Zün vreeselijke bedoeling was dui-
delyk
Toen ontwaakte ik als uit een zware,
slaap.
Maar de coupé was leeg en ik reali
seerde mij op 't zelfde ogenblik, deze
lugubere scène slechts gedroomd te
hebben.
Het deed aan ais een weldadige ver
rukking tot dit bevrijdende besef te
komen en te weten, héél zeker te we
ten. dat deze ontmoeting alleen maar
een boze nachtmerrie geweest was.
Gevolg van dat verschrikkelijke ver
haal ln de courant, na de drukke uren,
vlak voor mijn vertrek.
Maar nóg meer onheil zou deze merk
waardige rit brengen.
De sneeuwstorm was ln hevigheid toe
genomen, zodat de trein telkens lang
zamer moest rijden, zelfs een enkele
maal stopte, totdat de machinst ten
slotte niet dan met de grootste moeite
het grensplaatsje P- kon bereiken.
Het „allen uitstappen" klonk langs de
-ramen, met een zucht van teleurstel
ling pakten de passagiers hun bagage
en worstelden zioh in de orkaan naar
buiten, naar de wachtkamer.
Het bleek, dat verder rijden absoluut
iitoesloten was: de madhinist durfde
onder géén voorwaarde in deze wilde
nacht de komende rit door de bergen
aan.
Het had töoh al heel weinig gescheeld,
of de trein was ingesneewd
De teleurstelling nu niet meer op tijd
vóór Kerstmis „tnuis" te kunnen zijn,
werd gedeeltelijk vergoed door een schit
terende Kerstboom die de sombere pas
sagiers in de wachtkamer begroette.
In een land. waar &Ues op het Kerst
feest geconcentreerd is. kon zij vanzelf-
•end ook daar niet ontbreken.
De stationschef - had onmiddellijk de
éleotrisohe lichtj es ingeschakeld, deed
wat hij kon, het ons gezellig te maken
en ook de restaurateur liet zioh niet
onbetuigd.
Hij schonk een warme dronk, want het
liet zich aanzien, dat velen de nacht op
het station zouden moeten doorbrengen
omdat het dorpshótelletje maar enkele
kamers bevatte.
Wij kwamen dus. ondanks de enorme
tegenvaller, onmiddellijk -in een zekere
Kerststemming.
Ik maakte me al geheel vertrouwd met
de gedachte in dit schilderachtige plaats
je nu oo[k maar het échte Kerstfeest te
vieren.
We maakten ,'t ons dus in de gegeven
omstandigheden zo genoeglijk mogelijk,
genoten van de hete groc. schaarden
ons in een kring rond de verlichte Kerst
boom. waarvan op dit moment werkelijk
de vertouwde sfeer uitging, die bij een
Kerstviering past.
Op deze manier zou 't toch nog een
goede nacht worden:
zelfs 't Kerstengeltje keek uit de top
van de boom op ons neer en ook dat
werkte ertoe mee. de opgewonden ge
moederen te kalmeren.
Na enige tüd begon ik honger te
krijgen, volgde dus 't voorbeeld van
enkele andere passagiers en ging naar
de eetzaal, waar de restaurateur voor
een hartige hap zorg zou dragen.
Ik wandelde de eetzaal binnen en
Nooit, nooit zal ik dit moment ver
geten.
Er waren daar maar enkele mensen,
maar toen ik ze opnam, schrok ik.
Daar in de verste hoek, met zijn
rug naar me toegekeerd, zat een man.
Toen ik in de spcigelruit vóór hem
keek, zag ik
Dezélfde van daarstraks, dezélfde
vreemde glans in zijn ogen.
Mijn man uit de coupé, met het
grijnzende gezicht van een paar uur
geleden.
Waakte of droomde ik?
Was hetgeen zich in de coupé afge
speeld had, dan toch géén droom, géén
hallucinatie, maar bittere werkelijk
heid?....
Iets in me zei met onontkoombare
zekerheid, dat dit de dader of één
der daders van de overval was.
Hóe het me lukte eerst de restaura
teur. dan de stationschef en de conduc
teurs te overtuigen van de noodzakelijk
heid hem te grij penen tenslotte te over
meesteren want de man verweerde
zioh als een krankzinnige en bleek over
een razende kraoht te besohikken
weet ik niet meer precies.
Maar 't lukte en hij kon aan de po
litie overgeleverd worden.
Ik moest vanzelfsprekend mee om te
getuigen en de anderen rond de vrien-
delijk-stralende Kerstboom achterlaten.
HET wonderlijke nu is dat onze ar
restant na korte tüd bekende inder
daad de hoofdader geweest te zijn.
,Hoe kón u in 's hemelsnaam weten,
dat ik schuldig was? Want Ik sloob al
leen maar uw coupé binnen toen u
sliep, deed verder niets anders dan u
aanstaren, las even de courant, die naast
u lag en verdween na ongeveer een half
uur. toen u tekenen gaf wakker te zul
len worden
Een antwoord kón ik niet geven.
En nóóit zal ik dit kunnen
Want sindsdien vraag ik me af:
„Bestaat er dan tóch zo iets als ge-
dachtenkracht, die zich manifesteert of
openbaart in een droom?"
„Of zweefde ik alleen maar tussen
droom en werkelijkheid?"
Raadsel der raadsels
En ik heb hem n'.et meer gevraagd,
of hü werkelijk nog het plan heeft ge
had. mij met ziln revolver neer te schie
ten
Want wat schiet een mens ermee op,
dó-t te weten?
t
Zo gebeurde 't. dat ik nu lang ge
leden mijn Kerstfeest „thuis" gemist
heb.
Géén familie begroette, géén zang van
liederen bij de piano meemaakte, geen
kaarsjes van miln vertrouwde Kerst
boom in 't eigen land zag branden en
niet Sientje's zaliger nagedachtenis
kalkoen en plumpudding kon ver
orberen.
kneep één oog weer dicht en sperde
het andere nog wijder open dan de
avond te voren. Voetje voor voetje
klauterde Inge naar boven, langs de
sterke manestraal, die door het open
staande raam naar binnen was gedron
gen. En de sterretjes, die nog aan de
hemel waren blijven staan, lachten en
keken allemaal blij.
„Is het zo goed maantje?" vroeg ze
toen ze het Kerststerretje vlak bij de
maansikkel in de hemeltuin plantte.
De maan lachte met een brede glim
lach, de blijdschap straalde in een grote
krans om haar uit. En de mensen be
neden zelden: „Een krans om de maan,
dat zal wel gaan".
Sinds die tu'd staat er altijd vlak b'ü
het maansikkeltje maar één sterretje
en verder om de maan heen is er geen
ster te zien. Die zijn toch immers
door Inge weggeplukt en in 't vaasje
op haar kamertje gesmolten In de
eerste stralen van de zon. Alleen ver
der op in de hemeltuin glinsteren en
schitteren en glanzen en fonkelen de
sterren, dat het een lieve lust is.
En 's avonds als Inge in haar bedje
ligt en de maan gluurt naar binnen,
denkt ze: „Ik ben blü. dat ik niet zo
heel ver in de hemeltuin kon lopen,
want dan zouden er nog meer ster
retjes gesmolten zün.
Het maantje lacht haar nu vrien
delijk toe, al was het eerst wel een
beetje boos. Het Kerststerretje is wel
het allerliefste. Dat wekt haar elke
morgen met een zoet kusje en roept
met een kristallen stemmetje: „Goe
de morgen!" En straks als het feest
gevierd wordt, van het Kindeke dat
geboren werd, dan zal het extra schit
teren en nog meer stralen naar de
aarde zenden, dan ooit de maan heeft
kunnen doen. De klokken pillen lul
den en de mensen zullen zingen: „O,
Kerstnacht, schoner dan de dagen!"
P. H. DE WIT.
De donkere dagen vóór Kerstmis
liggen achter ons: nti komt het
„Licht"
De Kerstboom staat gereed: in de
huiskamers van duizenden ge
zinnen flikkeren straks de lich
tjes.
De gloed daarvan zal stralen over
de gezichten van jong en oud.
Hen verwarmen.
Wél ls het „Vrede op aarde" verre
te zoeken, maar allen gaan wij
proberen wat vrede in het eigen
huis te vinden.
Als we rond de Kerstboom ge
schaard zitten, mengt zich in
onze gedachten het verleden, het
heden en de toekomst dooreen.
Er is weemoed om wat verging,
bezorgdheid om wat nu rond ons
gebeurt en ernst om nieuwe com
plicaties, die de mensheid mis
schien te wachten staan.
Maar er is óók de Kerstboom!
Die geeft tenminste enig houvast
in de maalstroom van ellendige
sitouatie's, waarin de wereld ver
ward lijkt.
De Kerstboom, waarheen wij zul
len staren, wanneer ln de stilte
van de huiskamer, de sfeer van
het goede en het reine de over
hand zal krijgen op al datgene,
wat in het „zuivere" van Kerst
mis niet thuis hoort.
De Kerstboom zal ons met zijn
schittering het innerlijk welbeha
gen sohenken zij het missohien
maar héél kort waarnaar het
verlangen in deze duistere wereld
uitgaat.
Die mengeling vain sparregroen,
lan zilveren en gouden slingers,
rode appels, zacht wiebelende ver
sieringen en glinsterende sneeuw
onder het schijnsel der kaarsen,
versterkt onze illusie, dat 't een
maal ook op aarde goed en mooi
zal worden.
Zelfs het Allerkleinste Kerstboom
pje (helpt ons daarin te geloven.
Als wij maar dat „Kerstboom-
gevoel" ook in de kille maat
schappij kunnen bewaren.
.Daarom was 't prettig te zien,
dat velen hun kleine Kerstboom
pjes in de afgelopen dagen de
huizen hebben binnen gedragen.
Het is góed te weten, dat dui
zenden, hetzij groot of klein, hun
boompje omziohtig droegen, als
gold 't iets héél kostbaars, dat
teder en zacht behandeld moest
worden, omdat 't o! zo breek
baar is.
Is 't niet altijd zó op deze harde
wereld:
dat het tedere en zachte een lief
devolle koestering moet ondervin
den, wil het voortdurend teder
en zacht blijven en niet wreed
kapot geslagen worden?....
Laat ons daarom beseffen, dat
wij in de dagen die komen gaan,
het Kerstboompje dringend-nodig
hebben.
Vooral nu de wereld inderdaad
kapot geslagen ligt., maar dit
boompje er tóch weer staat, om
de juiste en énige weg te wijzen
naar een wereld, waarin 't goede
triomfeert over de duivelse mach
ten, die de handelingen en drif
ten der mensen te dikwijls haar
richting geven.
Wie zou zó bezien zijn
Kerstboom kunnen missen?
FANTASIO
Maar ik maakte de Kerstviering mee
in dat kleine grensdorpje. waar een
moordenaar samen met mij in een
sneeuwnacht de trein uitstapte en ik de
volgende morgen stil naar de kerk ging,
om na te denken over de wonderbaar
lijke samenloop van omstandigheden,
waardoor een der gevaarlijkste misdadi
gers van ziin tl1d op zulk een vreemd
soortige wijze niet aan de gerechte straf
voor zijn afgniselijke schuld kon ont
komen
En toen ik, na twee dagen. werkeUjk
naar huis vertrok, zag ik nog eenmaal
de Kerstboom in de wachtkamer, nu
ontdaan van elke feesttooi.
Maar ik keek er naar met 't ge
voel, alsof ik een goede vriend achter
liet. die me od onverklaarbare wijze
geholpen had, een slecht mens on
schadelijk te maken.
Waarmee dus het goede over hol
boze getriomfeerd had!
Dat heeft mc een ogenblik héél ge
lukkig femaakt
FANTASIO