stil staan
Laat 'ie blij zijn
Grepen uit het
Radio-programma
Wie de onlogische fantasie niet waar
deert. late dit ongelezen.
Want het zal hem doodeiyk vervelen.
Maar misschien kan hij er tóch iets
van leeren!
Een vermoeide grijsaard sleept zich
Voort.
Een héél oude man. Diep bezorgd is
zijn blik.
In zijn grauwe pij zou men hem voor
een pelgrim kunnen houden.
Dat is hij, hoewel zijn omzwervingen
Blechts één jaar duurden.
En nü al zoo zwaar beladen?
Ook op „Vadertje 1946" drukt een
looden stempel. Want hóe anders had
hij zijn weg gedacht!
Zeker: zijn last was lichter dan die
van voorgangers in oorlogstijd. Zij gin
gen op 31 December, telkenmale neer-
-vallend, hun laatsten gang. Hij kan
nog voort: er was toch weer 't „dage
lij ksch brood", dat hem lichaamskracht
schonk?
Maar in zijn hart brandt het woord
„desillusie"teleurstelling.
Want wét kwam terecht van alle goe
de voornemens?
De avond, is vergleden.
Nóg ziet de pelgrim geen spoor van
het vurige lichtschijnsel, dat deze snelst
denkbare machine vooruit moet werpen.
Toch slaat over luttele seconden de
klok haar twaalf zware slagen.
Een moordend angstgevoel bevangt
hem.
Wét staat met de menschen te gebeu
ren, als de techniek, welke de natuur
verdrong, mocht falen?
Daar staat een gebroken man.
Want snijdend drong plotseling het
besef tot hem door: de machine kén,
hóe adembenemend haar vaart ook zijn
moge, niet meer op tijd zijn.
Hij wil een waarschuwing uitschreeu
wen
Maar op dat zelfde oogenbjik bezit
zijn stem die van 1946 al geen
draagkracht meer.
Noodlottig woord: te laat! te laat!
Reeds hééft de klok geslagen
Nu gaat hij zijn laatsten gang.
Waarheen?
Naar den top van den berg. Daar zal
hij de 365 vervlogen dagen peinzend
overzien.
En tot middernacht uitktijken naar de
komst van zijn opvolger: een van levens
kracht bruisende, moedige, enthousiaste
k6Deze jeugdige leerling in het eeuwen
oude gilde der „Jaardragers" zal zich
misschien eindelijk weer eens.tot „Mees
ter" ontwikkelen.
Straks neemt hij het nu
armzalig walmende pitje,
dat éénmaal een 'bran
dende fakkel was. van
hem over. Met een plot
selinge vlaag zal het haast
uitgedoofde vuur weer op
laaien tot een toorts, die
fel vlammend de jaren
overbrugt.
Maar de toekomstige
fakkeldrager mag géén seconde te laat zijn
Want de tijd kan niet stil staan.
Zoo ja, dan zou de gebrokenheid in de
jaarwisseling menschen en aarde verscheu
ren.
Zoo wacht de oude man.
Aan zijn voeten ligt de stad. Daar vecht
een wriemelende menschenmassa om het
naakte bestaan, dat zelfs in vredestijd héél
weinigen geluk bracht. Wét al chaos, mis
verstand. afgunst, haat.
Heilige beloften, in jaren van druk afge
legd, vergeten. Niet of nauwelijks ingelost.
Het gonst in zijn ooren.
Want in den geest hoort hij klachten op
stijgen naar den reinen sterrenhemel.
En zijn speurend oog is verwonderd, de
schoonheid daarboven en de slechtheid be
neden zóó nauw vereend te zien, maar toch
Op de gansche wereld treedt verstij
ving in.
De menschheid staat bewegingloos.
Men kan elkaar slechts verstard, ver
bijsterd in de oogen zien.
Alleen de hersens werken koortsach
tiger dan ooit.
Als door een wonder getroffen komt
elkeen tot bezinning.
Herinnert zich zijn zelfzucht, zijn fou
ten, tekortkomingen. Oneindig in getal.
In deze enkele minuut zien millioenen,
grimmig reëel, wat zij anderen misde
den.
Maar in hun onmeetbare doodsangst
bezweren zij, beginnend met zichzelf, de
wereld beter, gelukkiger, vóór alles vre
diger te zullen maken, als nog éénmaal
de mogelijkheid daartoe geboden wordt.
Zestig eindeloos lijkende seconden
duurt hun rampzalige versteening.
Want „1947" kwam ditmaal juist één
minuut over tijd.
Zijn machine was opgehouden door
Ingezonden Mededeeling
Oor zelfde opgewekte gevoel
zult óók VI krijgen als Uw (dee
ding bij ons cnemisch is gerei
nigd en geperst.
AHSTERMM IQ. 2Z28A IflDB* TTL B88S
HAAILB4 ra. 20220 I 8EYERWUK TE. 3473
HkVBBlM TE. 8704 I HEMSTEDE TEL 29310
"WRAVENHA6E EL 336410
0One llour (V)
CleaningÓereicr*-'
als door peillooze afgronden gescheiden.
De avond verglijdt.
De pelgrim denkt met weemoed aan
het spoedige afscheid.
Want ondanks allea kreeg hij „zijn"
jaar lief. Hóe zwaar net ook was
Vroeger naderde de nieuwe „Jaardra-
ger", gezeten op een wolk, langzaam den
berg. Deze zette behoedzaam en zacht
den nieuweling af. Hij. die zijn zwaren
plicht reeds vervulde, werd dan even be
hoedzaam weggevoerd.
Onherroepelijk te middernacht vond
deze vreemdsoortige „aflossing" plaats.
Want de natuur vergièt zich nooit.
Zóó geschiedde het in rustiger tijd-
Maar in déze periode van bliksemend
tempo hebben zelfs de „Jaardragers"
haast: in dit opzicht zijn zij door den
„vooruitgang" besmet.
Dus speurt zijn oog het hemelruim
af naar de machine, welke sneller dan
de snelste recordbreker, de „Gloster
Meteor" aan den einder zal verschijnen,
om den voortvarenden 1947'er af te zet
ten en hemzelf mee te nemen naar
stiller oord.
een niet voor mogelijk gehouden „pan
ne".
Alle technische volmaaktheid ten spijt!
De gecompliceerde techniek moest in
den eenvoud der natuur haar meerdere
erkennen.
Maar nog éénmaal betoonde die na
tuur medelijden.
Zij verscheurde de menschheid niet,
doch deed haar ontwaken als uit een
angstigen droom, schonk haar een aller
laatste kans
Tóen geschiedde het onbegrijpelijke won
der: de menschheid deed waarlijk haar
eed gestand.
Zoodat 1947 werkelijk en dat voor 't
éérst: „Beter, gelukkiger, vrediger" werd.
Deze kleine fantasie kén zich straks,
aan het einde van uw Oudejaarsavond
afspelen.
O! Menschen denkt daaraan!
Ik heb u er op voorbereid.
Zult u handelen, als hier voor-zegd
werd?
Alleen dén kan het met ons allen
goed worden
Th. J. H.
Ik wierp een laatsten blik in. den spie
gel op mijn slaapkamer.
Met bescheiden trots keek ik naar
een niet al te leelijken jongeman van
goed dertig jaar. M'n smoking zat keu
rig en het dasje op mijn hagelwitte
front was een juweeltje.
Ik maakte een lichte buiging tegen
mezelf en zei losjes: „Mijn naam is
Hugo Leeuwendaal. Hoe maakt U het?"
Tegelijkertijd hoorde ik achter me een
helderen lach.
„O Huug, doe toch niet zoo mal! Je
ziét er heusch keurig uit, en je manie
ren zijn werkelijk niet al te slecht. Je
doet net of je bij de Koningin op visite
moet. Maak je toch niet zoo bezorgd.
Het komt allemaal prachtig voor me
kaar natuurlijk!"
In den spiegel keek ik naar Winny,
mijn vrouw, die op een laag stoeltje
haar nagels zat bij te vijlen. Ik bekeek
haar wat critischLeuk vrouwtje om
te zien Dat blonde, springerige haar,
het pikante neusje en vooral die altijd
lachende oogennee, zij was werke
lijk een aanwinst voor me. Vooral op
een avond als dezen, waarop het aan
komt. Ze zou er straks in haar donker
blauwe avondjapon weer schattig uit
zien. „Dag, meneer Wolf! Hoe maakt U
het?" Eén ferm handje en een stel leu
ke kijkers, die iemand onbevangen aan-
m<Och, die goeie, ouwe Wolf moest al
een hart van steen hebben, als hij
daardoor niet ingepalmd werd. Hoe
vaak was het niet gebeurd, dat een
auteur zijn roemrijke loopbaan begon
nen was met behulp van het aardige
snuitje en de lieve maniertjes van zijn
vrouw? Het is precies zooals ik in mijn
manuscript heb doen uitkomen: het
zijn vaak de bijkomstigheden, die meer
waarde blijken te bezitten dan de kèrn
van de zaak. Dingen, waarop wij niet
rekenen en waaraan wij niet denken,
bepalen vaak ons lot; geven richting
aan ons leven
„Waarom geef je geen antwoord?"
klonk het achter me.
Winny keek lachend naar me op.
„Aan het piekeren? Hugo Leeuwendaal,
Nederlands grootste auteur, schrijver
van het bekende boek „Levensklippen",
in diep gepeins verzonken", spotte ze.
Ik draaide me om.
„Schiet liever maar een beetje op!",
"zej ik, ietwat nerveus. „We kunnen
toch waarachtig op een oudejaarsavond
soupeetje niet te laat komen! Vooral
niet bij Wolf!"
Winny legde haar vijltje neer. Bekeek
het nageltje van haar linkerpink mi-
nitieus. En zweeg. Maar aan de rimpel
tjes, die zich bij haar ooghoeken vorm
den. zag ik dat ze zachtjes lachte.
1 „Hoor je me niet?", schoot ik wat uit.
„Geef nou toch eens antwoord, en hou
alsjeblieft op met dat stomme gegrin
nik!"
Winny stond op. Sloeg haar peignoir
wacht dichter om zich heen en legde
haar kleine, blanke handen op mijn
schouders. Ze keek nu heel ernstig.
„Luister nu eens goed, jongen", zei ze,
,tik kan best begrijpen, dat je een beetje
zenuwachtig bent. En ik voel heel goed,
dat het heel belangrijk is, dat die oude
Wolf, die pas jouw manuscript ontvan
gen heeft, van jou en mij, maar vooral
van jou, een goeden indruk moet heb
ben, Je weet best, dat ik evenzeer hoop
als jij, dat hij jouw boek zal uitgeven.
En natuurlijk zél hij dat doen. Want
het is goed. Hèèl goed zelfs. En daarom
zullen wij beiden dezen avond ons beste
beentje voorzetten. Maak je niet onge
rust. Het komt in orde. Dat zegt jouw
vrouwtje je!" Een paar frissche lippen
drukten zich op mijn mond. „En maak
nu dat je wegkomt, want anders kom ik
niet klaar".
Het avondje verliep uitstekend.
Dat wil zeggen, tot ongeveer elf uur,
toen we aan tafel gingen.
De heer Wolf, oudste firmant van de
Firma Wolf en Zoon, de man. die uit
eindelijk in alles besliste, was een gezel
lige baas van tegen de zeventig. Van
over een gouden bril keken een paar
kraaloogjes vol humor de wereld in.
Zijn avondkleeding, uit een eerste klas
zaak, vermocht niet het buikje te ver
bergen, waarop hij. als hij op zijn praat
stoel zat, zijn beide wonderlijk goedge
vormde handen placht te leggen.
Zijn twintig jaar jongere vrouw, die
hij eerst op bijna vijftigjarigen leeftijd
getrouwd had, was een schoonheid, vol
gens deskundigen. Op de soos, onder een
vertrouwelijk borreltje, moet de heer
Wolf evenwel eens gezegd hebben tegen
notaris Wilmers, dat zij even makkelijk
is als een vurige hengst met een beu-
kenootje onder het zadel Hoe het ook
zij. dat de heer Wolf in zijn zaak meer
te vertellen had dan thuis, stond vast.
We hadden gezellig rond den open
haard gezeten en weldra was er een
geanimeerd gesprek ontstaan bij een
goed glas wijn en een enorme schaal met
sandwiches, snippers haring, blokjes
kaas, zoute amandelen, schijfjes augurk
en minuscule slaatjes in schelpen. Het
bleek al spoedig, dat achter het gemoe
delijke uiterlijk van onzen gastheer een
geweldige belezenheid en een niet min
der groote levenswijsheid school, en wij
luisterden genoeglijk naar de geschiede
nis van zijn loopbaan, die hij doorspekte
met allerlei anecdotes. Zonder eenige
terughouding vertelde hij van zjjn moei-
Wil maken er onze lezers op attent,
dat met Ingang van 1 Jan. door de KRO
en NCRV wordt uitgezonden over Hilver
sum I (301 M.) en door AVRO, VARA en
VPRO over Hilversum II (415 M.).
VOOR WOENSDAG 1 JANUARI 1947.
Hilversum I (301 M.) KRO 8.30
'-30Hoogmis in Groot Seminarie te
Liesbosch-Princenhage; NCRV 10 00
11.30: dienst uit Kerk v. d. Vrile Evang.
Gem. te Utrecht, voorg. ds. Jac. Ver
boom: 11.5512 40: Hllversumsche Dla-
conessenkoor; 13.1514.00: verzoekpro
gramma: 14 0014.45: Metropole-Orkest;
14.4515 00: declamatie van nieuwjaars-
gedachten ln gedichten, door mevr. J.
HooftmanFransen; 15.0015.35: can
tate no. Ill van Bach; 16.45—17.45: Ka
merorkest; 17 4518.00: George Robert
bespeelt orgel St. Bavo te Haarlem: 20.15
21.15: nieuwjaarsboodschap Nederland
Amerika en AmerikaNederland; 21.15
22.15: Radio Philharm. Ork.; 22.15
22.30: actueel geluld; 22.30—22.45:
Eileen Joyce, piano; 22.45—23.00: avond-
overdenking; 23.1524.00: gewilde mu
ziek.
Hilversum II (415 M.) VARA 9 30
10.00 orgelspel door Johan Jong; VPRO
10.0010.20: morgenwijding door ds. A.
L. Broer; VARA 10.2011.00: programma
voor zieken: 11 1512.00: A'damsch
Strijkkwartet; 12.0012 30: gramofoon-
muziek; 12.3013.00: burgers wenschen
elkaar heil en zegen ln 1947; 13.1514.00
Omroeporkest; 15 0015.50: luisterspel
..Dorpsvrijage"; 15.50—16.15: klein vrou
wenkoor „Vox Jubilaris"; 17.4518 00: A
G. H. Bachrach over de gebeurtenissen
in Indo China; 18 4519.30: nieuw
jaarsgroeten uit Zweden. Engeland. Bel
gië en Nederland; VPRO i9.3020.00:
nieuwjaarstoespraak door mej. dr. N A.
Bruining. voorzitster van de VPRO; VA
RA 20.0521 55: „De bruiloft van Kloris
en Roosje: 21.1521.50: Stradlva Sextet;
21.5022.40: „Het kind" naar Herman
Heliermans: 22.4023.00: koorzang
door The Kentucky Minstrels; 23.15
24.00: gevarieerde avondklanken.
VOOR DONDERDAG 2 JANUARI.
Hilversum I (301 M.) KRO. 9.05
9 45: opgewekte muziek: NCRV 10.15
10.45: morgendienst o. 1. v. ds. F. H. von
Meyenfeldt; KRO. 11.00—11.45: zieken
bezoek; 12.03—12.30: Lody Laguna. viool;
12.3012.55 en 13.1513.45: Vaudeville
Orkest: NCRV 14.00—14.40: Cinderella:
15 1516.00: Sini van den Brom. piano;
17.15—18.00: The Travellers; 18.00—18.30:
Vereenlgde Zangers; 19.2519 45: bul-
tenlandsch overzicht door dr. L. W. G.
Scholten; 20.0821.30: afwisselend pro
gramma; 21.3022.00: verzoekprogram-
ma; 22 3022.45: Rla Glnster, sopraan:
22.4523 00: avondoverdenking: 23.00
23.35: nieuwe Ned. muziek; 23.3524.00:
onvoltooide symphonle no. 8 in b kl. t.
van Schubert.
Hilversum II (415 M.) AVRO. 8 15
8.20: AVRO's nieuwJaarswensch; 8.45-
9.15: muziek van J. Offenbach; 9.15
9.30: morgenwijding door ds. I. J. Vas-
seur: 9.5010.30: arbeidsvitaminen; 11.00
12.00: ensemble Jetty Cantor: 12.00
12.30: Kors Monter, plano; 12.3513.00:
Pierre Palla, orgel: 13.15—13.45: Metro-
pole orkest; 14.2015.00: Marie Grebe
de Lange, sopraan. Willy Grebe, cello,
Hans Leerlnk, clavecimbel; 16.1517.00:
filmprogramma; 17.50—18.00: Rijk Over
zee; 18.1518.45: Skymasters; 20.15—
21.05: Radio Philharm. Orkest: 21.05
22.15: fragmenten uit Vondel's „Gils-
brecht van Aemstel" o. 1. v. Kommer
Kleyn; 22.1522 45: Renova Septet:
22.4523 00: D J. Wanslnk over het In
ternationale landverkeer; 23 1523.30:
BBC Theater Orkest; 23.3023.45:
„Hoogste ti|d, heeren": 23.4524.00:
Mills Brothers and Andrew Sisters.
XIX.
„Cheerio" zei de Amerikaan aan een
wel uitermate cosmopolitisch hoektafel
tje in een overigens te goeder naam en
faam bekend staande bar aan het Leid-
sche Plein te Amsterdam. De andere
leden van het internationale gezelschap
hieven hun glazen op en dronken ad
fundum op het komend jaar.
„Yes sir", meende de Yankee verder,
„Wü gaan een goed jaar tegemoet.
Amerika herstelt zich weer. John Lewis
zal de Volgende ronde óók wel weer
verliezen en onze arbeidsprestaties zijn
gestegen sinds
„Sinds jullie een staking ook als se
rieuze bezigheid meetellen zeker",
smaalde het Europeanenkoor.
„Not a word of it; sinds wij weer mo
gen kauwen onder den arbeid. Dat was
in de oorlogsjaren verboden, omdat de
kauwgumindustrie meat and kidney-
pudding maken moest voor jullie, hon
gerige ruziezoekers. Maar in 1946 pro
duceerden wij weer dertien en een half
milliard pakjes, dat is alle stukjes
achter elkaar gelegd ruim een mil-
lioen kilometer". Een stevige maal-
beweging van zijn kaken onderstreepte
het effect van deze kauwgum-ode. „En
dan, we hebben net 3000 arbeiders uit
de atoombomindustrie ontslagen. Die
komen nu ook weer vrij voor normale
productie, waaruit je toch maar weer
zien kunt, dat we erg vredelievend zijn".
„Zou wat", meende een Engelschman,
„en wat doen die 33.000 dan, die je nog
niet ontslagen hebt? Die maken toch
zeker atoombommen? Of wou Je be
weren. dat dat een afwikkelingsbureau
is?"
„Ja, van de beschaving!" hoonde het
Poolsche hoekje, waarop een paar Zwe
den iets ginnegapten over afwikkeling
van de vliegende-bommen-industrie
door een zekere groote mogendheid,
maar dat was ten onrechte, daar had
de Amerikaan niets mee uitstaande, en
Polen was geen groote mogendheid. De
Rus, die luisterde juist even niet. Die
had net met de asch van zijn sigaar
een gaatje gebrand in het Perzische ta
felkleedje en keek nu schichtig rond of
niemand het had gezien. De kellnerzag
het wel. maar zei niets: hij wilde geen
ruzie zoeken, vooral niet omdat er net
een herrietje was geweest in een an
deren hoek met een klant, die zijn Duit-
sche biefstuk te bruin gebakken vond.
Inmiddels waren de Grieken hevig
aan het redetwisten geraakt en het
kostte den anderen kennelijk moeite,
om er zich niet te veel mee te bemoeien.
Een Frangaise maakte van het inter
mezzo gebruik om het effect van wat
meer rouge eens te onderzoeken, maar
dat bleek niet bevredigend. Met een re
solute veeg was het weer verdwenen.
Haar stemming, waar ze over het al
gemeen veel aandacht aan besteedde,
was niet. zoo goed. Je kon duidelijk mer
ken, dat haar constitutie wat te wen
schen overliet en ze zag dan ook wat
bleekjes. De Rus had nonchalant zijn
arm over het brandgaatje gelegd en
betuigde tegen haar dat het ook hee-
lemaal niet goed was. dat ze zooveel
Aqua Vite nam en dat ze het beter aan
hem kon geven. Toen ze het tóch op
dronk. deed hij maar wat water in zijn
wijn, zoodat hij ook wat kon drinken.
Inmiddels zat een Belg nog altijd te
overwegen, of hij nu een King-peper-
muntje zou nemen tegen de vieze
smaak in zijn mond, of niet.
De harde nootjes, die bij de borrel
geserveerd waren, verdwenen succes
sievelijk, waarbij een conferencier uit
Parijs er héél veel voor zijn rekening
nam. Uiteindelijk bleef er maar één
heel groote over. en dat was een Triëst-
gezicht. Men kon het echter niet eens
worden over de verdeeling, en dieeene
groote bleef en bleef maar liggen. Een
Yoegoslaaf wilde hem toen maar hee-
lemaal nemen, maar dat vonden de an
deren niet goed en toen werd hij boos
en liep weg zonder te betalen.
Er werd besloten om dan maar wat
Duitsche nootjes te laten komen en
daar opnieuw allemaal van te eten. Het
was wel jammer dat de Dultschers er zelf
niet van konden gebruiken, maar die
moesten op advies van hun Amerikaan-
schen arts vasten, om wat lichtere ge
vallen te worden.
Maar vóórdat de nootjes kwamen sloeg
de klok 12 uur. en er werd overal in de
zaal gejuicht. En omdat iedereen dat nu
deed, juichte het hoektafeltje ook maar.
De portier van de bar. die juist het
nummer 1946 op zijn pet wat stond op
te poetsen, grinnikte. Hij wist dat de
klok. zooals in iedere fatsoenlijke kroeg,
vijf minuten vóór stond.
Tja, ze hadden allemaal te vroeg ge
juicht, en ze wisten het niet
Vijf minuten later klonken er buiten
allemaal donderbussen en zware dreu
nen, en toen wisten de anderen het ook.
Neen. ze hadden niet allemaal ge
juicht!
Eén hoekje van de zaal had het veel
te druk met zichzelf om de klokslagen
en het gejuich te hooren, laat staan om
te merken, dat het vijf voor twaalf was.
Er was daar een druk debat aan de gang
om een heer In een bruine fauteuil.
Het waren Hollanders en Indonesiërs.
Ze hadden eerst buiten gepraat, daar
na in een kamer, maar daar was het
erg rommelig geweest, en waren ze niets
opgeschoten, zoodat ze maar een borrel
tje waren gaan pikken.
Vóór de fauteuil lag een leeuwtje,
en een Indopesiër. die bij de heele
buurt bekend stond als een groot sja
cheraar, probeerde het beest op stang
te jagen. Hij zat maar aldoor tegen het
dier te sissen: „Tri, tri", zonder op het
gesprek te letten. Overigens was dat ge
sprek niet veel zaaks, want Iemand had
nu al tienmaal gezegd, dat hij het wel
in hun hoofden zou mokeren, als ze niet
luisteren wilden, terwijl een ander al
door riep: „Maar dat is toch logisch,
man". Met dat schermen met woorden
schoot het gesprek werkelijk niet op.
Een groote Oosterling zag dat blijkbaar
in. en ging elders maar eens zoeke wat-
tie zou gaan doen.
Terwijl een heeleboel menschen in dat
hoekje luidkeels lachten om een opmer
king uit de fauteuil, en riepen dat het
koninklijk was, keken de anderen van
het gezelschap zuur en boos.
Onderwijl sloeg de klok twaalf.
Deze eene hoek hoorde het niet en
juichte niet. Zij wisten immers óók niet,
dat het vijf voor twaalf was?
Wat natuurlijk ook weer het voordeel
had, dat ze niet te vroeg juichten
Terwijl de portier zijn collega blnhen
het, die de volgende dienst had, over
peinsde hij. dat al deze menschen den
volgenden dag weer in hun eigen land
zouden zitten. Hij dacht aan de vlieg
tuigen en treinen, schepen en telefoons,
die de geheele wereld tot één groote bar
hadden gemaakt, met vele aparte hoek
jes.
En hij vond het jammer, dat de
mensch er in was geslaagd met de tech
niek de wereld klein te maken, doch te
zelfdertijd had gefaald, het menschdom
door de beschaving groot te doen zijn...
Direct nadat de nachtportier met
nummer 1947 binnen was gekomen, riep
hij luidkeels in de zaal: „Hoogste tijd,
heeren, het is hoogste tijd!"
lijke jeugd, die hij moest beëindigen als
schoenmakersleerling.
Af*en toe wisselde ik een blik met
Winny. En dan keek ze me aan. Heel
even, alsof ze zeggen wilde: „Het gaat
goed! Hij is ons welgezind!"
Meer dan eens betrapte ik me erop,
dat ik niet luisterde. Dan waren mijn
gedachten bij mijn manuscript, mijn
eerste geesteskind, dat ik met een hart
vol bange vrees en blijde hoop ter we
reld had gebracht. Trotsch als een
pauw, en tegelijkertijd met een hart
vol twijfel had ik het op een kouden
Decembermorgen verzonden naar de
Firma Wolf en Zoon, Uitgevers.
Sindsdien kende ik geen rust meer.
Angstvallig spiedde ik vanuit onzen er
ker naar den postbode, en als ik zag,
dat hij een plat pakje in zijn handen
had, wist ik zeker, dat het mijn ma
nuscript was. Retour. „Wij ontvingen
Uw manuscript, getiteld „Levensklip
pen". Tot ons leedwezen evenwel
Maar wat de post ook bracht, geen
manuscript.
Totdat hij, twee dagen na Kerstmis,
een groote gele envelop in mijn bus
stopte. „Wolf en Zoon", stond erop. Als
kinderen, die een Sinterklaaspakje kre
gen, hadden we samen den brief open
gemaakt. Een uitnoodiging van den
heer Wolf om het oudejaar bij hem te
vieren met een klein souper intime.
„Het is in orde!", had Winny gejuicht.
„Uitgevers willen altijd kennis maken
met hun auteurs! O Huug, wat fijn!"
Als wilden dansten we door de kamer,
tot we naar adem snakkend op de divan
neervielen Die goeie Winny. Eenoogen-
blik later zat ze te huilen. Met kleine
schokjes. „Van blijdschap", zei ze. „Om
dat ik het zoo heerlijk vind voor jou
en omdatomdat ik een beetje
trotsch ben met een auteur getrouwd
te zijn
Dien avond hadden we het ervan ge
nomen Met een roekeloosheid en on
verschilligheid, alsof we een fortuin op
de bank hadden staan, waren we gaan
dineeren in de stad. Wiener Schnitzel,
doperwtjes, vruchten, ijs en mokkéT.
Daarna orkestfauteuil in den Stads
schouwburg.
„Gunst", schrok onze gastheer op,
middenin een belevenis uit de vorige
eeuw, „het is al bij elven! Wat zou je
er van denken, Juliette, als we aan
tafel gingen?"
En, och lieve menschen, opeens zaten
we middenin de misère. Al dadelijk bij
het begin. Door een onhandige manoeu
vre mijnerzijds kwam de schotel met
hors d'oeuvre, die ik mijn gastheer wil
de toereiken, niet in zijn welgevormde
hand terecht, maar... op zijn schoot...
Zoodat garnaal en tomaat, sla en ha
ring. mayonnaise en augurk zich broe
derlijk nestelden op zijn korte, vlee-
zige knietjes.
Ik zag hoe Winny vuurrood werd en
me verwijtend aankeek.
Mevrouw Wolf gaf een gilletje. Haar
man vloekte zachtjes.
En ik?
Wel, ik deed het stomste, wat ik ooit
kon doen. Ik begon onbedaarlijk te la
chen. Te lachen, dat me de tranen over
de wangen liepen. Wie mij kent. weet.
dat dit een zenuwuiting van me is Bij
gelegenheid wil ik U wel eens het geval
vertellen, waarbij ik mezelf in de ge
vangenis lachte
Ik zag door mijn tranen heen hoe on
ze gastvrouw vol afschuw naar me keek,
haar man met moeite zijn drift inhield
en Winny in wanhoop haar oogen ten
hemel sloeg.
En al lachende voelde ik, dat ik red
deloos verloren was.
Goedendag, manuscript! Aju, werk
van zooveel maanden! Halve nachten
van verbeten zwoegen! Uren van moei
zaam piekeren over een goede intrige!
lachen en een sufferig gevoel maakte
zich van mij meester.
Toen voelde ik opeens de koele hand
van mijn vrouw in mijn nek en hoorde
ik haar zachte stem: „Kom Huug! Nu
is het weer over. Meneer en mevrouw
Wolf hebben begrepen, dat je een beet
je overwerkt bent. Hier, drink eens".
Vol schaamte, nu ik kalmer was gewor
den, richtte ik mijn hoofd op en dronk
klappertandend uit het glas, dat mijn
vrouw mij voorhield.
Mevrouw Wolf keek mij misprijzend
aan.
„Ik hoop, dat U nu wat beter is. Wilt
U mijn man even excuseeren; hij is zich
gaan verkleeden".
Ik knikte stom.
Ik voelde me diep ellendig. Wilde
naar huis. Verlangde naar mijn werk
kamer, waar ik alleen zou kunnen zijn
met mezelf. Waar ik me kon verbergen
voor de menschenen voor Winny.
Ik wist hoe er een ontzettende teleur
stelling in haar hart moest wezen om
dezen zoo grandioos verprutsten avond.
En ik nam me voor, nooit, iriaar dan
ook nooit me weer te wagen aan ro
manschrijverij. Volgende week, als ik
het manuscript terug zou krijgen, zou ik
het tegelijk verbranden in den haard.
En van de enorme stapels papier, die ik
had aangeschaft, „voor de volgende
werken", zou ik een pracht van een
vuur stoken, achter in den tuin. „Prut
ser", schold ik mezelf woedend uit. „Je
bent -nog niet eens een middelmatig ad
vocaat. Wou jij een roman schrijven?"
Ik steunde mijn hoofd in m'n han
den. Zag een glimp van den heer Wolf,
die in een grijs colbert binnentrad.
Zalig uiteinde, Hugo Leeuwendaal en
een gezegend Nieuwjaar, o bloem der
Hollandsche auteurs!
Daar zat ik. Lachte als een idioot.
Ik. in mijn opgeperste smoking en mijn
gesteven overhemd. Och, och, wat ge
lukkig, dat mijn dasje zoo mooi zat!
Tjonge, tjonge, wat een geluk! En plot
seling laaide een hevige driftbui in me
op. Stikken konden ze allemaal! Wolf
en zijn vrouw en alle uitgevers! Dan
maar geen boek. Geen roem. Ha ha,
moest je die stomme Wolf zien kijken!
En zonder me te bedenken, stak ik mijn
beide handen ln de lucht en gilde, tus-
schen mijn gierend lachen door: „Eén
hoeraatje voor de „Levensklippen" van
Hugo Leeuwendaal!"
Toen legde ik mijn hoofd voorover op
tafel. Vlak naast mijn bord.
Even was het doodstil.
Dan hoorde ik stoelen verschuiven; de
zachte stem van mijn vrouw, veront
schuldigend; af en toe onderbroken door
een zacht gemompel van onzen gast
heer.
Mijn rug deed ontzettend pijn van het
„Als U weer watehhersteld
bent, zouden we misschien verder kun
nen gaan", wendde zijn vrouw zich
uitermate koel tot mij.
„Ja. dat zal wel gaan, hè Huug?",
antwoordde Winny voor mij. En ik
knikte weer. Knikken kon ik nog. -En
ook met mijn knieën, als ik ging staan.
Dat wist ik zeker.
Het souper verliep ijzig vormelijk.
Onze gastheer trachtte telkens weer
het gesprek in gemoedelijker banen te
leiden. Maar vergeefs.
Winny wendde verwoede pogingen
aan om te redden wat te redden viel,
door meesleepend te vertellen van mijn
harde werken en te zinspelen op het
verdiende loon. dat op eiken arbeid vol
gen moet.
Maar het was hopeloos. Zoo hopeloos
als een mislukt souper intime maar zijn
kan. Ondanks het wijntje van '21 en de
geurige mokka, in ragfijne, Chineesch-
porceleinen kopjes rondgediend.
Juist, toen onze gastvrouw de tafel op
hief, sloeg de klok twaalf uur.
We wenschten elkaar een gelukkig
nieuwjaar. Winny, schat die ze is, sloeg
haar beide armen om me heen, zoende
me op beide wangen en fluisterde: „Hou
je taai, jongen"!
We gingen naar den salon, waar een
schitterende Bechstein stond.
„Wilt u misschien wat voor ons zin
gen?", vroeg Juliette, nogal stijf, aan
Winny.
En alsof er geen hors d'oeuvre op de
wereld bestond, antwoordde ze, met een
opgewekte stem: „O graag! Maar na
tuurlijk!".
De heer Wolf en ik schikten ons bij
den haard. Juliette assisteerde Winny
bij het omslaan van de muziek.
Daar speelde ze de eerste maten. Ik
hief mijn hoofd op. Het „Nonnenkoor"!
Mijn lievelingslied! Haar succesnum
mer!
„Lieve, trouwe Winny", zei ik zacht.
„Nóg heb Je den moed niet opgegeven!
Met dit lied doe je een laatste wan
hoopspoging. Je zit daar zoo onbezorgd,
met je lieve kopje een beetje voorover
gebogen. Maar binnenin Je trouwe
hartje stormt het en staan duizend
vraagteekens recht overeind.... Geluk-,
kig. je zingt het üi 't Hollandsch. Wolf
heeft een gruweiyken hekel aan Dultsch.
Hoe eerbiedig en teer klinkt jouw zilve
ren stem, my zoo vertrouwd en zoo
oneindig lief:
„Jub'lend rond der heem'len troon
„Zingen eng'len wonderschoon
Ik voelde hoe tranen naar myn oogen
drongen. Een mengeling van geluk om
het bezit van deze vrouw en ellende om
het falen van dezen avond welde op in
mijn hart. Ik zag hoe de oude man
tegenover me luisterde met gesloten
oogen. Een vredige trek ktfam over het
rimpelige gelaat, en ik voelde hoe hfj
ontroerd werd door dit reine, ongekun
stelde zingen.
Toen het lied uit was, deed hU zijn
oogen open en zei zachtjes: „Mooi!
Wondermooi!"
En toen Winny een oogenblik later
luchtig en schalks „Eine kleine Früh-
lingsweise" inzette, boog hy zich naar
my over, legde een hand op myn knie
en zei zacht, vertrouwelyk: „Leeuwen
daal. je hebt een prachtvrohwtje!" Even
keken zyn oogen me ernstig aan. Dan
vervolgde hy: „Luister eens even. Ik
moet je ook nog iets zakelijks zeggen. Ik
heb je manuscript gelezen en ik moet
eerlijk zeggen, dat ik eerst van plan
was het je weer terug te sturen, omdat
ik nu eenmaal niets moet hebben van
stelregels, als die jy erin hebt uitgewerkt
zooals: het zijn vaak bykomstigheden,
die iemands levenskoers bepalen.
Ik ben een nuchter zakenman en
sta met beide beenen stevig op den
grond. Maar vanavonden hy boog
wat dieper naar me over, terwijl zyn
oogen even in de richting van zyn
vrouw keken, „vanavond ben Ik er an
ders over gaan denken. Kyk eens", en hy
schoof nog een eindje dichter naar me
toe, „ik heb gruweiyk het land aan een
smoking. Maar myn vrouwoch",
klonk het vergoelykend, „die ziet my nu
eenmaal graag op myn paaschbest. Zoo
ook vanavond. Ik moest en ik zou dit
narrepak aanVergeef me; Jou, jon
ge kerel, staat het wel Maar ik ben een
oud man. Liep vroeger in een overall
Ik zei nog tegen haar, voor de grap, dat
je nooit iets tegen Je zin in moet doen,
omdat daar ongelukken van komen.
Maar jamyn gepraat hielp niet. En
toen kwam jy. beste kerel, met die hors
d oeuvre aanzwaaien. Prachtig was het!
Speelde ik niet keurig komedie? Want
ju dacht natuurlijk, dat ik spinnijdig
was.... Afyn, nu is Juliette erg bijge-
loovig. zy denkt natuurlijk, dat mijn
woorden waarheid bevatten, en ik weet
zeker, dat ik nu in het vervolg niet
alleen m'n smoking niet meer hoef aan
te trekken, maar dat ik voortaan veel
meer mijn zin kan doordrijven, dan
vroeger. Ik heb maar te reflecteeren
naar dezen avond, en het is in orde'
Begrijp Je wat ik bedoel? En daarom,
„Leeuwendaal, wat zou je denken
yan 1500 gulden en 10% by eiken her
druk?"
Ik ben thans een gevierd auteur, en
als ik van adel was. zou mijn wapen als
volgt er uit zien; een hors d'oeuvre op
zwart fond, omgeven door een nonnen
koor
ALEED VAN RHIJN, I