stil staan Laat 'ie blij zijn Grepen uit het Radio-programma Wie de onlogische fantasie niet waar deert. late dit ongelezen. Want het zal hem doodeiyk vervelen. Maar misschien kan hij er tóch iets van leeren! Een vermoeide grijsaard sleept zich Voort. Een héél oude man. Diep bezorgd is zijn blik. In zijn grauwe pij zou men hem voor een pelgrim kunnen houden. Dat is hij, hoewel zijn omzwervingen Blechts één jaar duurden. En nü al zoo zwaar beladen? Ook op „Vadertje 1946" drukt een looden stempel. Want hóe anders had hij zijn weg gedacht! Zeker: zijn last was lichter dan die van voorgangers in oorlogstijd. Zij gin gen op 31 December, telkenmale neer- -vallend, hun laatsten gang. Hij kan nog voort: er was toch weer 't „dage lij ksch brood", dat hem lichaamskracht schonk? Maar in zijn hart brandt het woord „desillusie"teleurstelling. Want wét kwam terecht van alle goe de voornemens? De avond, is vergleden. Nóg ziet de pelgrim geen spoor van het vurige lichtschijnsel, dat deze snelst denkbare machine vooruit moet werpen. Toch slaat over luttele seconden de klok haar twaalf zware slagen. Een moordend angstgevoel bevangt hem. Wét staat met de menschen te gebeu ren, als de techniek, welke de natuur verdrong, mocht falen? Daar staat een gebroken man. Want snijdend drong plotseling het besef tot hem door: de machine kén, hóe adembenemend haar vaart ook zijn moge, niet meer op tijd zijn. Hij wil een waarschuwing uitschreeu wen Maar op dat zelfde oogenbjik bezit zijn stem die van 1946 al geen draagkracht meer. Noodlottig woord: te laat! te laat! Reeds hééft de klok geslagen Nu gaat hij zijn laatsten gang. Waarheen? Naar den top van den berg. Daar zal hij de 365 vervlogen dagen peinzend overzien. En tot middernacht uitktijken naar de komst van zijn opvolger: een van levens kracht bruisende, moedige, enthousiaste k6Deze jeugdige leerling in het eeuwen oude gilde der „Jaardragers" zal zich misschien eindelijk weer eens.tot „Mees ter" ontwikkelen. Straks neemt hij het nu armzalig walmende pitje, dat éénmaal een 'bran dende fakkel was. van hem over. Met een plot selinge vlaag zal het haast uitgedoofde vuur weer op laaien tot een toorts, die fel vlammend de jaren overbrugt. Maar de toekomstige fakkeldrager mag géén seconde te laat zijn Want de tijd kan niet stil staan. Zoo ja, dan zou de gebrokenheid in de jaarwisseling menschen en aarde verscheu ren. Zoo wacht de oude man. Aan zijn voeten ligt de stad. Daar vecht een wriemelende menschenmassa om het naakte bestaan, dat zelfs in vredestijd héél weinigen geluk bracht. Wét al chaos, mis verstand. afgunst, haat. Heilige beloften, in jaren van druk afge legd, vergeten. Niet of nauwelijks ingelost. Het gonst in zijn ooren. Want in den geest hoort hij klachten op stijgen naar den reinen sterrenhemel. En zijn speurend oog is verwonderd, de schoonheid daarboven en de slechtheid be neden zóó nauw vereend te zien, maar toch Op de gansche wereld treedt verstij ving in. De menschheid staat bewegingloos. Men kan elkaar slechts verstard, ver bijsterd in de oogen zien. Alleen de hersens werken koortsach tiger dan ooit. Als door een wonder getroffen komt elkeen tot bezinning. Herinnert zich zijn zelfzucht, zijn fou ten, tekortkomingen. Oneindig in getal. In deze enkele minuut zien millioenen, grimmig reëel, wat zij anderen misde den. Maar in hun onmeetbare doodsangst bezweren zij, beginnend met zichzelf, de wereld beter, gelukkiger, vóór alles vre diger te zullen maken, als nog éénmaal de mogelijkheid daartoe geboden wordt. Zestig eindeloos lijkende seconden duurt hun rampzalige versteening. Want „1947" kwam ditmaal juist één minuut over tijd. Zijn machine was opgehouden door Ingezonden Mededeeling Oor zelfde opgewekte gevoel zult óók VI krijgen als Uw (dee ding bij ons cnemisch is gerei nigd en geperst. AHSTERMM IQ. 2Z28A IflDB* TTL B88S HAAILB4 ra. 20220 I 8EYERWUK TE. 3473 HkVBBlM TE. 8704 I HEMSTEDE TEL 29310 "WRAVENHA6E EL 336410 0One llour (V) CleaningÓereicr*-' als door peillooze afgronden gescheiden. De avond verglijdt. De pelgrim denkt met weemoed aan het spoedige afscheid. Want ondanks allea kreeg hij „zijn" jaar lief. Hóe zwaar net ook was Vroeger naderde de nieuwe „Jaardra- ger", gezeten op een wolk, langzaam den berg. Deze zette behoedzaam en zacht den nieuweling af. Hij. die zijn zwaren plicht reeds vervulde, werd dan even be hoedzaam weggevoerd. Onherroepelijk te middernacht vond deze vreemdsoortige „aflossing" plaats. Want de natuur vergièt zich nooit. Zóó geschiedde het in rustiger tijd- Maar in déze periode van bliksemend tempo hebben zelfs de „Jaardragers" haast: in dit opzicht zijn zij door den „vooruitgang" besmet. Dus speurt zijn oog het hemelruim af naar de machine, welke sneller dan de snelste recordbreker, de „Gloster Meteor" aan den einder zal verschijnen, om den voortvarenden 1947'er af te zet ten en hemzelf mee te nemen naar stiller oord. een niet voor mogelijk gehouden „pan ne". Alle technische volmaaktheid ten spijt! De gecompliceerde techniek moest in den eenvoud der natuur haar meerdere erkennen. Maar nog éénmaal betoonde die na tuur medelijden. Zij verscheurde de menschheid niet, doch deed haar ontwaken als uit een angstigen droom, schonk haar een aller laatste kans Tóen geschiedde het onbegrijpelijke won der: de menschheid deed waarlijk haar eed gestand. Zoodat 1947 werkelijk en dat voor 't éérst: „Beter, gelukkiger, vrediger" werd. Deze kleine fantasie kén zich straks, aan het einde van uw Oudejaarsavond afspelen. O! Menschen denkt daaraan! Ik heb u er op voorbereid. Zult u handelen, als hier voor-zegd werd? Alleen dén kan het met ons allen goed worden Th. J. H. Ik wierp een laatsten blik in. den spie gel op mijn slaapkamer. Met bescheiden trots keek ik naar een niet al te leelijken jongeman van goed dertig jaar. M'n smoking zat keu rig en het dasje op mijn hagelwitte front was een juweeltje. Ik maakte een lichte buiging tegen mezelf en zei losjes: „Mijn naam is Hugo Leeuwendaal. Hoe maakt U het?" Tegelijkertijd hoorde ik achter me een helderen lach. „O Huug, doe toch niet zoo mal! Je ziét er heusch keurig uit, en je manie ren zijn werkelijk niet al te slecht. Je doet net of je bij de Koningin op visite moet. Maak je toch niet zoo bezorgd. Het komt allemaal prachtig voor me kaar natuurlijk!" In den spiegel keek ik naar Winny, mijn vrouw, die op een laag stoeltje haar nagels zat bij te vijlen. Ik bekeek haar wat critischLeuk vrouwtje om te zien Dat blonde, springerige haar, het pikante neusje en vooral die altijd lachende oogennee, zij was werke lijk een aanwinst voor me. Vooral op een avond als dezen, waarop het aan komt. Ze zou er straks in haar donker blauwe avondjapon weer schattig uit zien. „Dag, meneer Wolf! Hoe maakt U het?" Eén ferm handje en een stel leu ke kijkers, die iemand onbevangen aan- m<Och, die goeie, ouwe Wolf moest al een hart van steen hebben, als hij daardoor niet ingepalmd werd. Hoe vaak was het niet gebeurd, dat een auteur zijn roemrijke loopbaan begon nen was met behulp van het aardige snuitje en de lieve maniertjes van zijn vrouw? Het is precies zooals ik in mijn manuscript heb doen uitkomen: het zijn vaak de bijkomstigheden, die meer waarde blijken te bezitten dan de kèrn van de zaak. Dingen, waarop wij niet rekenen en waaraan wij niet denken, bepalen vaak ons lot; geven richting aan ons leven „Waarom geef je geen antwoord?" klonk het achter me. Winny keek lachend naar me op. „Aan het piekeren? Hugo Leeuwendaal, Nederlands grootste auteur, schrijver van het bekende boek „Levensklippen", in diep gepeins verzonken", spotte ze. Ik draaide me om. „Schiet liever maar een beetje op!", "zej ik, ietwat nerveus. „We kunnen toch waarachtig op een oudejaarsavond soupeetje niet te laat komen! Vooral niet bij Wolf!" Winny legde haar vijltje neer. Bekeek het nageltje van haar linkerpink mi- nitieus. En zweeg. Maar aan de rimpel tjes, die zich bij haar ooghoeken vorm den. zag ik dat ze zachtjes lachte. 1 „Hoor je me niet?", schoot ik wat uit. „Geef nou toch eens antwoord, en hou alsjeblieft op met dat stomme gegrin nik!" Winny stond op. Sloeg haar peignoir wacht dichter om zich heen en legde haar kleine, blanke handen op mijn schouders. Ze keek nu heel ernstig. „Luister nu eens goed, jongen", zei ze, ,tik kan best begrijpen, dat je een beetje zenuwachtig bent. En ik voel heel goed, dat het heel belangrijk is, dat die oude Wolf, die pas jouw manuscript ontvan gen heeft, van jou en mij, maar vooral van jou, een goeden indruk moet heb ben, Je weet best, dat ik evenzeer hoop als jij, dat hij jouw boek zal uitgeven. En natuurlijk zél hij dat doen. Want het is goed. Hèèl goed zelfs. En daarom zullen wij beiden dezen avond ons beste beentje voorzetten. Maak je niet onge rust. Het komt in orde. Dat zegt jouw vrouwtje je!" Een paar frissche lippen drukten zich op mijn mond. „En maak nu dat je wegkomt, want anders kom ik niet klaar". Het avondje verliep uitstekend. Dat wil zeggen, tot ongeveer elf uur, toen we aan tafel gingen. De heer Wolf, oudste firmant van de Firma Wolf en Zoon, de man. die uit eindelijk in alles besliste, was een gezel lige baas van tegen de zeventig. Van over een gouden bril keken een paar kraaloogjes vol humor de wereld in. Zijn avondkleeding, uit een eerste klas zaak, vermocht niet het buikje te ver bergen, waarop hij. als hij op zijn praat stoel zat, zijn beide wonderlijk goedge vormde handen placht te leggen. Zijn twintig jaar jongere vrouw, die hij eerst op bijna vijftigjarigen leeftijd getrouwd had, was een schoonheid, vol gens deskundigen. Op de soos, onder een vertrouwelijk borreltje, moet de heer Wolf evenwel eens gezegd hebben tegen notaris Wilmers, dat zij even makkelijk is als een vurige hengst met een beu- kenootje onder het zadel Hoe het ook zij. dat de heer Wolf in zijn zaak meer te vertellen had dan thuis, stond vast. We hadden gezellig rond den open haard gezeten en weldra was er een geanimeerd gesprek ontstaan bij een goed glas wijn en een enorme schaal met sandwiches, snippers haring, blokjes kaas, zoute amandelen, schijfjes augurk en minuscule slaatjes in schelpen. Het bleek al spoedig, dat achter het gemoe delijke uiterlijk van onzen gastheer een geweldige belezenheid en een niet min der groote levenswijsheid school, en wij luisterden genoeglijk naar de geschiede nis van zijn loopbaan, die hij doorspekte met allerlei anecdotes. Zonder eenige terughouding vertelde hij van zjjn moei- Wil maken er onze lezers op attent, dat met Ingang van 1 Jan. door de KRO en NCRV wordt uitgezonden over Hilver sum I (301 M.) en door AVRO, VARA en VPRO over Hilversum II (415 M.). VOOR WOENSDAG 1 JANUARI 1947. Hilversum I (301 M.) KRO 8.30 '-30Hoogmis in Groot Seminarie te Liesbosch-Princenhage; NCRV 10 00 11.30: dienst uit Kerk v. d. Vrile Evang. Gem. te Utrecht, voorg. ds. Jac. Ver boom: 11.5512 40: Hllversumsche Dla- conessenkoor; 13.1514.00: verzoekpro gramma: 14 0014.45: Metropole-Orkest; 14.4515 00: declamatie van nieuwjaars- gedachten ln gedichten, door mevr. J. HooftmanFransen; 15.0015.35: can tate no. Ill van Bach; 16.45—17.45: Ka merorkest; 17 4518.00: George Robert bespeelt orgel St. Bavo te Haarlem: 20.15 21.15: nieuwjaarsboodschap Nederland Amerika en AmerikaNederland; 21.15 22.15: Radio Philharm. Ork.; 22.15 22.30: actueel geluld; 22.30—22.45: Eileen Joyce, piano; 22.45—23.00: avond- overdenking; 23.1524.00: gewilde mu ziek. Hilversum II (415 M.) VARA 9 30 10.00 orgelspel door Johan Jong; VPRO 10.0010.20: morgenwijding door ds. A. L. Broer; VARA 10.2011.00: programma voor zieken: 11 1512.00: A'damsch Strijkkwartet; 12.0012 30: gramofoon- muziek; 12.3013.00: burgers wenschen elkaar heil en zegen ln 1947; 13.1514.00 Omroeporkest; 15 0015.50: luisterspel ..Dorpsvrijage"; 15.50—16.15: klein vrou wenkoor „Vox Jubilaris"; 17.4518 00: A G. H. Bachrach over de gebeurtenissen in Indo China; 18 4519.30: nieuw jaarsgroeten uit Zweden. Engeland. Bel gië en Nederland; VPRO i9.3020.00: nieuwjaarstoespraak door mej. dr. N A. Bruining. voorzitster van de VPRO; VA RA 20.0521 55: „De bruiloft van Kloris en Roosje: 21.1521.50: Stradlva Sextet; 21.5022.40: „Het kind" naar Herman Heliermans: 22.4023.00: koorzang door The Kentucky Minstrels; 23.15 24.00: gevarieerde avondklanken. VOOR DONDERDAG 2 JANUARI. Hilversum I (301 M.) KRO. 9.05 9 45: opgewekte muziek: NCRV 10.15 10.45: morgendienst o. 1. v. ds. F. H. von Meyenfeldt; KRO. 11.00—11.45: zieken bezoek; 12.03—12.30: Lody Laguna. viool; 12.3012.55 en 13.1513.45: Vaudeville Orkest: NCRV 14.00—14.40: Cinderella: 15 1516.00: Sini van den Brom. piano; 17.15—18.00: The Travellers; 18.00—18.30: Vereenlgde Zangers; 19.2519 45: bul- tenlandsch overzicht door dr. L. W. G. Scholten; 20.0821.30: afwisselend pro gramma; 21.3022.00: verzoekprogram- ma; 22 3022.45: Rla Glnster, sopraan: 22.4523 00: avondoverdenking: 23.00 23.35: nieuwe Ned. muziek; 23.3524.00: onvoltooide symphonle no. 8 in b kl. t. van Schubert. Hilversum II (415 M.) AVRO. 8 15 8.20: AVRO's nieuwJaarswensch; 8.45- 9.15: muziek van J. Offenbach; 9.15 9.30: morgenwijding door ds. I. J. Vas- seur: 9.5010.30: arbeidsvitaminen; 11.00 12.00: ensemble Jetty Cantor: 12.00 12.30: Kors Monter, plano; 12.3513.00: Pierre Palla, orgel: 13.15—13.45: Metro- pole orkest; 14.2015.00: Marie Grebe de Lange, sopraan. Willy Grebe, cello, Hans Leerlnk, clavecimbel; 16.1517.00: filmprogramma; 17.50—18.00: Rijk Over zee; 18.1518.45: Skymasters; 20.15— 21.05: Radio Philharm. Orkest: 21.05 22.15: fragmenten uit Vondel's „Gils- brecht van Aemstel" o. 1. v. Kommer Kleyn; 22.1522 45: Renova Septet: 22.4523 00: D J. Wanslnk over het In ternationale landverkeer; 23 1523.30: BBC Theater Orkest; 23.3023.45: „Hoogste ti|d, heeren": 23.4524.00: Mills Brothers and Andrew Sisters. XIX. „Cheerio" zei de Amerikaan aan een wel uitermate cosmopolitisch hoektafel tje in een overigens te goeder naam en faam bekend staande bar aan het Leid- sche Plein te Amsterdam. De andere leden van het internationale gezelschap hieven hun glazen op en dronken ad fundum op het komend jaar. „Yes sir", meende de Yankee verder, „Wü gaan een goed jaar tegemoet. Amerika herstelt zich weer. John Lewis zal de Volgende ronde óók wel weer verliezen en onze arbeidsprestaties zijn gestegen sinds „Sinds jullie een staking ook als se rieuze bezigheid meetellen zeker", smaalde het Europeanenkoor. „Not a word of it; sinds wij weer mo gen kauwen onder den arbeid. Dat was in de oorlogsjaren verboden, omdat de kauwgumindustrie meat and kidney- pudding maken moest voor jullie, hon gerige ruziezoekers. Maar in 1946 pro duceerden wij weer dertien en een half milliard pakjes, dat is alle stukjes achter elkaar gelegd ruim een mil- lioen kilometer". Een stevige maal- beweging van zijn kaken onderstreepte het effect van deze kauwgum-ode. „En dan, we hebben net 3000 arbeiders uit de atoombomindustrie ontslagen. Die komen nu ook weer vrij voor normale productie, waaruit je toch maar weer zien kunt, dat we erg vredelievend zijn". „Zou wat", meende een Engelschman, „en wat doen die 33.000 dan, die je nog niet ontslagen hebt? Die maken toch zeker atoombommen? Of wou Je be weren. dat dat een afwikkelingsbureau is?" „Ja, van de beschaving!" hoonde het Poolsche hoekje, waarop een paar Zwe den iets ginnegapten over afwikkeling van de vliegende-bommen-industrie door een zekere groote mogendheid, maar dat was ten onrechte, daar had de Amerikaan niets mee uitstaande, en Polen was geen groote mogendheid. De Rus, die luisterde juist even niet. Die had net met de asch van zijn sigaar een gaatje gebrand in het Perzische ta felkleedje en keek nu schichtig rond of niemand het had gezien. De kellnerzag het wel. maar zei niets: hij wilde geen ruzie zoeken, vooral niet omdat er net een herrietje was geweest in een an deren hoek met een klant, die zijn Duit- sche biefstuk te bruin gebakken vond. Inmiddels waren de Grieken hevig aan het redetwisten geraakt en het kostte den anderen kennelijk moeite, om er zich niet te veel mee te bemoeien. Een Frangaise maakte van het inter mezzo gebruik om het effect van wat meer rouge eens te onderzoeken, maar dat bleek niet bevredigend. Met een re solute veeg was het weer verdwenen. Haar stemming, waar ze over het al gemeen veel aandacht aan besteedde, was niet. zoo goed. Je kon duidelijk mer ken, dat haar constitutie wat te wen schen overliet en ze zag dan ook wat bleekjes. De Rus had nonchalant zijn arm over het brandgaatje gelegd en betuigde tegen haar dat het ook hee- lemaal niet goed was. dat ze zooveel Aqua Vite nam en dat ze het beter aan hem kon geven. Toen ze het tóch op dronk. deed hij maar wat water in zijn wijn, zoodat hij ook wat kon drinken. Inmiddels zat een Belg nog altijd te overwegen, of hij nu een King-peper- muntje zou nemen tegen de vieze smaak in zijn mond, of niet. De harde nootjes, die bij de borrel geserveerd waren, verdwenen succes sievelijk, waarbij een conferencier uit Parijs er héél veel voor zijn rekening nam. Uiteindelijk bleef er maar één heel groote over. en dat was een Triëst- gezicht. Men kon het echter niet eens worden over de verdeeling, en dieeene groote bleef en bleef maar liggen. Een Yoegoslaaf wilde hem toen maar hee- lemaal nemen, maar dat vonden de an deren niet goed en toen werd hij boos en liep weg zonder te betalen. Er werd besloten om dan maar wat Duitsche nootjes te laten komen en daar opnieuw allemaal van te eten. Het was wel jammer dat de Dultschers er zelf niet van konden gebruiken, maar die moesten op advies van hun Amerikaan- schen arts vasten, om wat lichtere ge vallen te worden. Maar vóórdat de nootjes kwamen sloeg de klok 12 uur. en er werd overal in de zaal gejuicht. En omdat iedereen dat nu deed, juichte het hoektafeltje ook maar. De portier van de bar. die juist het nummer 1946 op zijn pet wat stond op te poetsen, grinnikte. Hij wist dat de klok. zooals in iedere fatsoenlijke kroeg, vijf minuten vóór stond. Tja, ze hadden allemaal te vroeg ge juicht, en ze wisten het niet Vijf minuten later klonken er buiten allemaal donderbussen en zware dreu nen, en toen wisten de anderen het ook. Neen. ze hadden niet allemaal ge juicht! Eén hoekje van de zaal had het veel te druk met zichzelf om de klokslagen en het gejuich te hooren, laat staan om te merken, dat het vijf voor twaalf was. Er was daar een druk debat aan de gang om een heer In een bruine fauteuil. Het waren Hollanders en Indonesiërs. Ze hadden eerst buiten gepraat, daar na in een kamer, maar daar was het erg rommelig geweest, en waren ze niets opgeschoten, zoodat ze maar een borrel tje waren gaan pikken. Vóór de fauteuil lag een leeuwtje, en een Indopesiër. die bij de heele buurt bekend stond als een groot sja cheraar, probeerde het beest op stang te jagen. Hij zat maar aldoor tegen het dier te sissen: „Tri, tri", zonder op het gesprek te letten. Overigens was dat ge sprek niet veel zaaks, want Iemand had nu al tienmaal gezegd, dat hij het wel in hun hoofden zou mokeren, als ze niet luisteren wilden, terwijl een ander al door riep: „Maar dat is toch logisch, man". Met dat schermen met woorden schoot het gesprek werkelijk niet op. Een groote Oosterling zag dat blijkbaar in. en ging elders maar eens zoeke wat- tie zou gaan doen. Terwijl een heeleboel menschen in dat hoekje luidkeels lachten om een opmer king uit de fauteuil, en riepen dat het koninklijk was, keken de anderen van het gezelschap zuur en boos. Onderwijl sloeg de klok twaalf. Deze eene hoek hoorde het niet en juichte niet. Zij wisten immers óók niet, dat het vijf voor twaalf was? Wat natuurlijk ook weer het voordeel had, dat ze niet te vroeg juichten Terwijl de portier zijn collega blnhen het, die de volgende dienst had, over peinsde hij. dat al deze menschen den volgenden dag weer in hun eigen land zouden zitten. Hij dacht aan de vlieg tuigen en treinen, schepen en telefoons, die de geheele wereld tot één groote bar hadden gemaakt, met vele aparte hoek jes. En hij vond het jammer, dat de mensch er in was geslaagd met de tech niek de wereld klein te maken, doch te zelfdertijd had gefaald, het menschdom door de beschaving groot te doen zijn... Direct nadat de nachtportier met nummer 1947 binnen was gekomen, riep hij luidkeels in de zaal: „Hoogste tijd, heeren, het is hoogste tijd!" lijke jeugd, die hij moest beëindigen als schoenmakersleerling. Af*en toe wisselde ik een blik met Winny. En dan keek ze me aan. Heel even, alsof ze zeggen wilde: „Het gaat goed! Hij is ons welgezind!" Meer dan eens betrapte ik me erop, dat ik niet luisterde. Dan waren mijn gedachten bij mijn manuscript, mijn eerste geesteskind, dat ik met een hart vol bange vrees en blijde hoop ter we reld had gebracht. Trotsch als een pauw, en tegelijkertijd met een hart vol twijfel had ik het op een kouden Decembermorgen verzonden naar de Firma Wolf en Zoon, Uitgevers. Sindsdien kende ik geen rust meer. Angstvallig spiedde ik vanuit onzen er ker naar den postbode, en als ik zag, dat hij een plat pakje in zijn handen had, wist ik zeker, dat het mijn ma nuscript was. Retour. „Wij ontvingen Uw manuscript, getiteld „Levensklip pen". Tot ons leedwezen evenwel Maar wat de post ook bracht, geen manuscript. Totdat hij, twee dagen na Kerstmis, een groote gele envelop in mijn bus stopte. „Wolf en Zoon", stond erop. Als kinderen, die een Sinterklaaspakje kre gen, hadden we samen den brief open gemaakt. Een uitnoodiging van den heer Wolf om het oudejaar bij hem te vieren met een klein souper intime. „Het is in orde!", had Winny gejuicht. „Uitgevers willen altijd kennis maken met hun auteurs! O Huug, wat fijn!" Als wilden dansten we door de kamer, tot we naar adem snakkend op de divan neervielen Die goeie Winny. Eenoogen- blik later zat ze te huilen. Met kleine schokjes. „Van blijdschap", zei ze. „Om dat ik het zoo heerlijk vind voor jou en omdatomdat ik een beetje trotsch ben met een auteur getrouwd te zijn Dien avond hadden we het ervan ge nomen Met een roekeloosheid en on verschilligheid, alsof we een fortuin op de bank hadden staan, waren we gaan dineeren in de stad. Wiener Schnitzel, doperwtjes, vruchten, ijs en mokkéT. Daarna orkestfauteuil in den Stads schouwburg. „Gunst", schrok onze gastheer op, middenin een belevenis uit de vorige eeuw, „het is al bij elven! Wat zou je er van denken, Juliette, als we aan tafel gingen?" En, och lieve menschen, opeens zaten we middenin de misère. Al dadelijk bij het begin. Door een onhandige manoeu vre mijnerzijds kwam de schotel met hors d'oeuvre, die ik mijn gastheer wil de toereiken, niet in zijn welgevormde hand terecht, maar... op zijn schoot... Zoodat garnaal en tomaat, sla en ha ring. mayonnaise en augurk zich broe derlijk nestelden op zijn korte, vlee- zige knietjes. Ik zag hoe Winny vuurrood werd en me verwijtend aankeek. Mevrouw Wolf gaf een gilletje. Haar man vloekte zachtjes. En ik? Wel, ik deed het stomste, wat ik ooit kon doen. Ik begon onbedaarlijk te la chen. Te lachen, dat me de tranen over de wangen liepen. Wie mij kent. weet. dat dit een zenuwuiting van me is Bij gelegenheid wil ik U wel eens het geval vertellen, waarbij ik mezelf in de ge vangenis lachte Ik zag door mijn tranen heen hoe on ze gastvrouw vol afschuw naar me keek, haar man met moeite zijn drift inhield en Winny in wanhoop haar oogen ten hemel sloeg. En al lachende voelde ik, dat ik red deloos verloren was. Goedendag, manuscript! Aju, werk van zooveel maanden! Halve nachten van verbeten zwoegen! Uren van moei zaam piekeren over een goede intrige! lachen en een sufferig gevoel maakte zich van mij meester. Toen voelde ik opeens de koele hand van mijn vrouw in mijn nek en hoorde ik haar zachte stem: „Kom Huug! Nu is het weer over. Meneer en mevrouw Wolf hebben begrepen, dat je een beet je overwerkt bent. Hier, drink eens". Vol schaamte, nu ik kalmer was gewor den, richtte ik mijn hoofd op en dronk klappertandend uit het glas, dat mijn vrouw mij voorhield. Mevrouw Wolf keek mij misprijzend aan. „Ik hoop, dat U nu wat beter is. Wilt U mijn man even excuseeren; hij is zich gaan verkleeden". Ik knikte stom. Ik voelde me diep ellendig. Wilde naar huis. Verlangde naar mijn werk kamer, waar ik alleen zou kunnen zijn met mezelf. Waar ik me kon verbergen voor de menschenen voor Winny. Ik wist hoe er een ontzettende teleur stelling in haar hart moest wezen om dezen zoo grandioos verprutsten avond. En ik nam me voor, nooit, iriaar dan ook nooit me weer te wagen aan ro manschrijverij. Volgende week, als ik het manuscript terug zou krijgen, zou ik het tegelijk verbranden in den haard. En van de enorme stapels papier, die ik had aangeschaft, „voor de volgende werken", zou ik een pracht van een vuur stoken, achter in den tuin. „Prut ser", schold ik mezelf woedend uit. „Je bent -nog niet eens een middelmatig ad vocaat. Wou jij een roman schrijven?" Ik steunde mijn hoofd in m'n han den. Zag een glimp van den heer Wolf, die in een grijs colbert binnentrad. Zalig uiteinde, Hugo Leeuwendaal en een gezegend Nieuwjaar, o bloem der Hollandsche auteurs! Daar zat ik. Lachte als een idioot. Ik. in mijn opgeperste smoking en mijn gesteven overhemd. Och, och, wat ge lukkig, dat mijn dasje zoo mooi zat! Tjonge, tjonge, wat een geluk! En plot seling laaide een hevige driftbui in me op. Stikken konden ze allemaal! Wolf en zijn vrouw en alle uitgevers! Dan maar geen boek. Geen roem. Ha ha, moest je die stomme Wolf zien kijken! En zonder me te bedenken, stak ik mijn beide handen ln de lucht en gilde, tus- schen mijn gierend lachen door: „Eén hoeraatje voor de „Levensklippen" van Hugo Leeuwendaal!" Toen legde ik mijn hoofd voorover op tafel. Vlak naast mijn bord. Even was het doodstil. Dan hoorde ik stoelen verschuiven; de zachte stem van mijn vrouw, veront schuldigend; af en toe onderbroken door een zacht gemompel van onzen gast heer. Mijn rug deed ontzettend pijn van het „Als U weer watehhersteld bent, zouden we misschien verder kun nen gaan", wendde zijn vrouw zich uitermate koel tot mij. „Ja. dat zal wel gaan, hè Huug?", antwoordde Winny voor mij. En ik knikte weer. Knikken kon ik nog. -En ook met mijn knieën, als ik ging staan. Dat wist ik zeker. Het souper verliep ijzig vormelijk. Onze gastheer trachtte telkens weer het gesprek in gemoedelijker banen te leiden. Maar vergeefs. Winny wendde verwoede pogingen aan om te redden wat te redden viel, door meesleepend te vertellen van mijn harde werken en te zinspelen op het verdiende loon. dat op eiken arbeid vol gen moet. Maar het was hopeloos. Zoo hopeloos als een mislukt souper intime maar zijn kan. Ondanks het wijntje van '21 en de geurige mokka, in ragfijne, Chineesch- porceleinen kopjes rondgediend. Juist, toen onze gastvrouw de tafel op hief, sloeg de klok twaalf uur. We wenschten elkaar een gelukkig nieuwjaar. Winny, schat die ze is, sloeg haar beide armen om me heen, zoende me op beide wangen en fluisterde: „Hou je taai, jongen"! We gingen naar den salon, waar een schitterende Bechstein stond. „Wilt u misschien wat voor ons zin gen?", vroeg Juliette, nogal stijf, aan Winny. En alsof er geen hors d'oeuvre op de wereld bestond, antwoordde ze, met een opgewekte stem: „O graag! Maar na tuurlijk!". De heer Wolf en ik schikten ons bij den haard. Juliette assisteerde Winny bij het omslaan van de muziek. Daar speelde ze de eerste maten. Ik hief mijn hoofd op. Het „Nonnenkoor"! Mijn lievelingslied! Haar succesnum mer! „Lieve, trouwe Winny", zei ik zacht. „Nóg heb Je den moed niet opgegeven! Met dit lied doe je een laatste wan hoopspoging. Je zit daar zoo onbezorgd, met je lieve kopje een beetje voorover gebogen. Maar binnenin Je trouwe hartje stormt het en staan duizend vraagteekens recht overeind.... Geluk-, kig. je zingt het üi 't Hollandsch. Wolf heeft een gruweiyken hekel aan Dultsch. Hoe eerbiedig en teer klinkt jouw zilve ren stem, my zoo vertrouwd en zoo oneindig lief: „Jub'lend rond der heem'len troon „Zingen eng'len wonderschoon Ik voelde hoe tranen naar myn oogen drongen. Een mengeling van geluk om het bezit van deze vrouw en ellende om het falen van dezen avond welde op in mijn hart. Ik zag hoe de oude man tegenover me luisterde met gesloten oogen. Een vredige trek ktfam over het rimpelige gelaat, en ik voelde hoe hfj ontroerd werd door dit reine, ongekun stelde zingen. Toen het lied uit was, deed hU zijn oogen open en zei zachtjes: „Mooi! Wondermooi!" En toen Winny een oogenblik later luchtig en schalks „Eine kleine Früh- lingsweise" inzette, boog hy zich naar my over, legde een hand op myn knie en zei zacht, vertrouwelyk: „Leeuwen daal. je hebt een prachtvrohwtje!" Even keken zyn oogen me ernstig aan. Dan vervolgde hy: „Luister eens even. Ik moet je ook nog iets zakelijks zeggen. Ik heb je manuscript gelezen en ik moet eerlijk zeggen, dat ik eerst van plan was het je weer terug te sturen, omdat ik nu eenmaal niets moet hebben van stelregels, als die jy erin hebt uitgewerkt zooals: het zijn vaak bykomstigheden, die iemands levenskoers bepalen. Ik ben een nuchter zakenman en sta met beide beenen stevig op den grond. Maar vanavonden hy boog wat dieper naar me over, terwijl zyn oogen even in de richting van zyn vrouw keken, „vanavond ben Ik er an ders over gaan denken. Kyk eens", en hy schoof nog een eindje dichter naar me toe, „ik heb gruweiyk het land aan een smoking. Maar myn vrouwoch", klonk het vergoelykend, „die ziet my nu eenmaal graag op myn paaschbest. Zoo ook vanavond. Ik moest en ik zou dit narrepak aanVergeef me; Jou, jon ge kerel, staat het wel Maar ik ben een oud man. Liep vroeger in een overall Ik zei nog tegen haar, voor de grap, dat je nooit iets tegen Je zin in moet doen, omdat daar ongelukken van komen. Maar jamyn gepraat hielp niet. En toen kwam jy. beste kerel, met die hors d oeuvre aanzwaaien. Prachtig was het! Speelde ik niet keurig komedie? Want ju dacht natuurlijk, dat ik spinnijdig was.... Afyn, nu is Juliette erg bijge- loovig. zy denkt natuurlijk, dat mijn woorden waarheid bevatten, en ik weet zeker, dat ik nu in het vervolg niet alleen m'n smoking niet meer hoef aan te trekken, maar dat ik voortaan veel meer mijn zin kan doordrijven, dan vroeger. Ik heb maar te reflecteeren naar dezen avond, en het is in orde' Begrijp Je wat ik bedoel? En daarom, „Leeuwendaal, wat zou je denken yan 1500 gulden en 10% by eiken her druk?" Ik ben thans een gevierd auteur, en als ik van adel was. zou mijn wapen als volgt er uit zien; een hors d'oeuvre op zwart fond, omgeven door een nonnen koor ALEED VAN RHIJN, I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1946 | | pagina 3