Vijf-jarig kind reisde alleen naar den Haag - Nieuwbouw te Utrecht 82jfe Jaarfs^q LEiDSCH DAGBLAD Tweede Blad Moord op kasteel Entzberg FEUILLETON DE TUINDER is nu druk bezig om zijn producten te zaaien. Maar eerst moet hij voor de stoksnijboonen een heel bouwwerk oprichten. (Polygoon) TERUGKEER VAN EEN VLUCHT BOVEN ENGELAND. Dit VROUWEN AAN DEN LANDARBEID. Op vele landerijen in Noord-Brabant ziet men Duitsche gevechtsvliegtuig is na een vlucht boven Engeland zoo juist de vrouwen ijverig meewerken aan den arbeid op het veld. Brabantsche vrouwen werken weer op zijn basis teruggekeerd. De bemanning verlaat de machine. mee om den oogst in het komende seizoen zoo hoog mogelijk te helpen opvoeren. (Scherl) (Het Zuiden), EEN REISLUSTIGE KLEUTER. Truusje G., een meisje van 5 jaar, verliet haar huis in Rotterdam om op haar eentje een bezoek te brengen aan haar grootmoeder in Pijnacker. De kleine zag kans om ongemerkt in den trein te komen, maar dat was een sneltrein, dus stopte niet in grootmoeders woonplaats. Zoo kwam Truusje in den Haag terecht. De Rotterdamsche politie rekende er uiter aard niet op, dat zij daar kon zijn en de Haagsche politie rekende er niet op, dat het kind uit Rotterdam was ge komen en zoo kon het gebeuren, dat het 2 dagen duurde, voordat de moeder haar spruit terug kon halen. Haar moeder tracht Truusje's belangstelling voor de spoor wegen in goede banen te leiden. (Polygoon) NA DEN GROOTEN BRAND in het gebouw van de Galeries Modernes te Utrecht is men met spoed begonnen met het bouwen van een nieuw, groot warenhuis. Als een glazen paleis is op den hoek van de Oude Gracht het nieuwe groote gebouw verrezen. (Polygoon) ENGELSCHE GEVANGENEN BIJ AGEDABIA BINNENGEBRACHT. Zooals kort geleden het Duitsche Weermachtbericht meldde, kwam het Zuid-Oostwaarts van Agedabia tot een gevecht tusschen een Duitschen en een Engelschen gemotoriseerden vërkenningstroep. Een aantal Engelsche motorvoertuigen, w.o. verschillende pantser- /erkenningswagens, werd vernield. Eenige gevangenen werden ge maakt. Aan Duitsche zijde ontstonden geen verliezen. Onze foto toont twee der bij Agedabia gevangen genomen Engelschen. (Holland) HET WEGEN, SORTEEREN EN IN BALEN DOEN TE OPPERDOES van kuilwortelen, welke den geheelen winter in kuilen onder den grond bewaard zijn. Deze wortelen zijn uitermate voedzaam. (Polygoon) door PETER PAUL BERTRAM. (17 „Dames en heeren!" zei hij. „Het onder zoek waarvoor ik hier ben, verloopt slechts langzaam. Ik ben nog niet in staat geweest alle aanwezigen te hooren. Derhalve moet ik u, hoezeer het mij ook spijt, verzoeken zich te mijner beschikking te houden. En dan wilde ik u verzoeken, mij te veront schuldigen, opdat ik weer aan het werk kan gaan." Hij boog en verliet de eetzaal. In de bibliotheek wachtten reeds eenige beambten. „Wel," wendde Buschroitner zich tot den vingerafdrukkenman, „wat gevonden?" „Ja, commissaris. Op een biljet van hon derd schilling en op de binnen- en buiten zijde van de portefeuille zijn vingerafdruk ken, die gelijk zijn aan de afdrukken, wel ke hij in de kamer gevonden hebben." „Hm. Duschinsky?" „De bediende Untermoser?" „Ook niet." „Fijn. Ais het zoo door gaat zullen we de vingerafdrukken van alle aanwezigen moe ten némen. Is die Kriegler al weer terug?" „Ja, hij is aan het eten." „Als hij klaar is moet 'hij hier komen. Stuur me eerst maar den chauffeur van de autobus." Een bediende kwam binnen met koffie, likeur en sigaren. „Het heeft zijn voordeelen om op kasteel Entzberg te moeten werken," merkte Busch roitner waardeerend op. Zeilmoser opende de deur. „De chauffeur is er, commissaris." „Laat maar binnen." Wieninger kwam binnen. Hij liep aarze lend naar de schrijftafel en bleef daar on zeker staan. Buschroitner keek hem lang zwijgend aan. Toen wees hij op een stoel. „Om u te dienen," zei Wieninger en ging zitten. „Hoe heet u?" vroeg de commissaris. „Wieninger, Karl Wieninger, om u te dienen." Inspecteur Haberler begon op zijn ma chine te tikken: Wieninger, Karl, Weenen X, Quellenstrasse 41, chauffeur, geboren 1909 in Schwechat, Oostenrijker." Toen nam hij een potlood ter hand en wachtte. „Hoe heet het reisbureau waarbij u werkt?" „Ueberland, om u te dienen." „Hoe lang bent u daar al in dienst?" „On> u te dienen, nu sedert het voorjaar. Maar verleden jaar ben ik er het heele sei zoen geweest." „En mijnheer Von Ghetaldi, hoe lang kent u dien?" „Verleden jaar om u te dienen, ben ik twee maal met hem naar Dalmatië ge weest. En nu maakte ik de vierde reis met hem." „Vertelt u me eens, Wieninger, is u gis teren of op een vroegeren tocht eens in Dölsach blijven staan?" „Neen, we zijn steeds doorgereden, om u te dienen." „Is u daar zeker van, Wieninger?" „Ja, absoluut zeker, om te dienen." „Is mijnheer Von Ghetaldi verleden jaar hier in de buurt geweest?" Wieninger sohudde het hoofd. „Neen, mijnheer de commissaris, hij heeft op kan toor gewerkt. De eerste maal dat hft reis leider was, was in Dalmatië". „Zoo, hm." Buschroitner zweeg. Wienin ger staarde suffig voor zich heen. „Vertel me eens, wat had mijnheer Von Ghetaldi als reisleider te doen?" „Nou, de kapitein moest met de hotels onderhandelen over verblijf en verzorging, van Weenen uit, en als we er dan kwamen lette hij er op, dat alles naar tevredenheid van de gasten was." „En hoe ging het met de betaling? Heeft mijnheer Von Ghetaldi de rekeningen be taald of „Neen, de hotels waarmede het bureau regelmatig zaken doet, hebben hun reke ning naar Weenen gestuurd. Maar de ho tels, waar we toevallig kwamen, heeft de kapitein betaald." Buschroitner nam ëen stuk papier en be gon te schrijven. Toen gaf hij het papier aan den chauffeur. „Klopt dat? Zijn dit de plaatsen en ho tels waar u ditmaal overnacht heeft?" Wiehinger nam het papier en las. „Jawel, om u te'verdienen." Hij gaf het papier terug. „Nou moet je me eens vertellen, Wienin ger, waarom je zoo verschrikkelijk beleefd bent. „Om u te dienen", zeg je steeds weer. iederen keer dat je je mond opendoet. Wat wil je eigenlijk? Ben je ergens bang voor, heb je iets te verbergen?" Wieninger schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. „Neen," zei hij norsch en koppig. „Kijk eens, als je mijnheer Von Ghetaldi omgebracht hebt, dan komen we daar toch achter. En als je het niet gedaan hebt, dan hoef je niet bang te zijn. Nietwaar? Of is er wat anders?" Buschroitner wachtte, maar Wieninger maakte geen aanstalten te spreken. „Dan gaan we maar verder," zei Busch roitner ten slotte. „Wanneer heeft u mijnheer Von Ghetaldi het laatst levend gezien?" „Toen we op het kasteel aankwamen, om u te dienen". „En wat heb je gisteravond gedaan?" „Eerst heb ik den wagen in de garage ge bracht, toen heeft Jean me mijn kamer ge wezen en toen ben ik naar beneden gegaan naar het bediendenvertrek. Daar heb ik met het personeel gegeten. En toen ben ik naar boven gegaan, om u te dienen." „Waar is je kamer?" „Op de derde verdieping. Als u de achter trap opkomt links, de tweede deur in de gang." „Nou, dat is voorloopig alles. Blijf nog maar beneden, misschien heb ik je nog noodig." „Om u te dienen." Wieninger stond op en ging de deur uit. „Zeilmoser!" riep Buschroitner. „Verzoek mijnheer Maxwell om hier te komen." „Jawel, mijnheer. De bediende Kriegler wacht buiten." „Laat die nog maar even wachten." Buschroitner keek peinzend voor zich. Hij teekende zinlooze figuurtjes op een stuk pa pier, kneep het papier toen tot een prop in een en wierp het in den prullemand. Ten slotte zei hij tegen den inspecteur: „Haberler, vraag een gesprek aan met het hoofdcommissariaat in Weenen en zeg te gen de telefoonjuffrouw, dat het een dienst gesprek is, anders krijgt de graaf de reke ning." Zeilmoser verscheen en liet Maxwell binnen. „Spreekt u Duitsch", informeerde Busch roitner, „of zal ik iemand als tolk vragen?" „Ik hoop dat het niet noodig zal zijn," verklaarde Maxwell. „Ik heb eenigen tijd in Zwitserland gewoond.en tamelijk goed Duitsch geleerd." „U spreekt het uitstekend," riep Busch roitner verheugd uit. „Tenminste, u kan ik best verstaan wanneer u nu maar mijn dia lect ook begrijpt." Maxwell ging zitten. „Wat kan ik voor u doen, commissaris?" „Heeft u den vermoorde, ik bedoel mijn heer Von Ghetaldi, gekend?" „Neen, ik heb hem gisteren voor het eerst gezien." „Aha, dan behoort u zeker niet tot het reisgezelschap?" „Ja, met dien mijnheer Duschky of zoo iets. Die mijnheer, van wien die mooie vrouw zeide, dat hij den moord gepleegd had." „Duschinsky," hielp Buschroitner hem. „Hoe lang heeft de partij geduurd?" „Zij moet kort na tien uur afgeloopen geweest zijn." „Hoe weet u dat?" „Ik had juist een serie van vijftien ge maakt en stond op 98. Ik heb me geërgerd dat ik zoo vlak voor de 100 pech had. En :oen sloeg het juist tien uur. En vlak daar na was de partij uit." „Vijftien, dat is een mooie serie!" „Niet op een kleine tafel," meende Max well bescheiden. .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1941 | | pagina 5