op Langen dijk - Lente in de bergen
Sluisbouw te Broek
82sfe Jaargang
LEiDSCH DAGBLAD ;eede Blad
FEUILLETON
Moord op kasteel
Entzberg
ggg*
*~1^'r-i-r-i- |-»int.ni>n^i,% ii^.n itli,-,.,, tl,i1l -| -i_,n_,n_i
DE OPRUIMING VAN DEN VORIG JAAR INGESTORTEN TOREN
TE PIJNACKER IS ZOOVER GEVORDERD, DAT HET FUNDAMENT
GEHEEL IS BLOOTGELEGD. (Polygoon)
DE SNEEUW IS GESMOLTEN EN EEN KLEURIG BLOEMEN- EEN HALF PLUS EEN HALF PLUS ÉÉN IS TWEE, DACHT DEZE BOER
TAPIJT BEDEKT DE BERGHELLINGEN. (Holland) EN PLOEGT NU Zóó ZIJN LAND. (Schimmelpenningh)]
TE BROEK OP LANGENDIJK IS MEN BEZIG met een zeer groot en
belangrijk werk, n.l. den bouw van een schutsluis, waardoor in de toe
komst schepen van veel grooter inhoud de groentenveiling te Broek op
Langendijk kunnen bereiken. De bouwput van het bovensluishoofd,
waarover een brug komt te liggen. (Polygoon)
OP DE SCHEEPSWERF NICOLAAS WITSEN EN VIS TE ALKMAAR
wordt de laatste hand gelegd aan twee motor-strandreddingbooten,
welke bestemd zijn voor de Noord-Zuidhollandsche Redding Mij.
Het schilderen van één der schepen. (Polygoon)
WERDEN TOT NU TOE IN DEN WIERINGERMEERPOLDER alleen boerderijen gebouwd met- een opper
vlakte van 40 tot 60 H.A., thans is men er toe overgegaan kleinere boerderijen te 'bouwén, zgn. tuinders-
bedrijven, zoodat kleine boeren een plaats in dezen uitgestrekten polder krijgen-.
Een dezer bedrijven in aanbouw. (Polygóorv)',
door
PETER PAUL BERTRAM.
(11
„Dames en heeren", zei hij, „hier is com
missaris Engelbert Buschroitner, die met
het onderzoek belast is.
Buschroitner maakte een buiging.
„Ik moet u verzoeken mij enkele vragen
te beantwoorden," zei hij hoffelijk. „Wan
neer u zich ter beschikking wilt houden zal
ik mij veroorloven u later te roepen." Hij
wendde zich tot den graaf. „Zoudt u mij
misschien een kamer ter beschikking kun
nen stellen?"
„Gaat u maar mee," zei graaf Vestic-
Falkenberg en hij ging met den commissa
ris de deur uit.
„Dat is dus de commissaris," zei Vahoda.
Zijn woorden klonken niet erg geestdriftig.
„Een vriendelijke man", zei Melitta
Grabner.
„Dat is geen maatstaf," meende mevrouw
Prib am. „De vraag is of hij voor zijn taak
berekend is."
„Dat moet dan blijken," meende Vahoda
aarzelend. v
Intusschen zat commissaris Engelbert
Buschroitner achter de groote schrijftafel
in de bibliotheek van den slotheer en rook
te nadenkend een van de dure sigaren, die
de graaf hem aangeboden had. Bij het ven
ster aan een speeltafeltje zat inspecteur
Haberler. Voor hem stond een zware schrijf
machine, waarin papier met doorslagen zat.
Er naast lagen twee mappen. Hij keek
nieuwsgierig door het vertrek.
„De persoonlijke bijzonderheden schrijf
je dus op de machine," zei Buschroitner.
„Als ik met dit vouwbeen op tafel tik, ste
nografeer je mee. Als de menschen voor me
zitten kunnen ze het niet zien en later leg
je er een map overheen. Laten we in 's he
melsnaam maar beginnen. Zeilmoser!" riep
hij.
Een agent verscheen in de deur.
„Wil je den Amerikaanschen dokter
halen?"
„Jawel mijnheer."
Enkele oogenblikken later kwam dr. Muir
de bibliotheek binnen.
„Gaat u zitten, dokter," zei Buschroitner.
„U heeft dus den heer Von Ghetaldi het
eerst gezien?"
Dr. Muir schudde het hoofd. „Neen. Een
bediende, ik weet zijn naam niet. Hij wilde
den heer Von Ghetaldi aan de telefoon
roepen."
„Zeilmoser!" riep Buschroitner, En toen
de agent verscheen gaf hij hem opdracht
den bediende, die het lijk gevonden had,
op te zoeken en binnen te brengen.
„Dus dokter," wendde hij zich weer tot
dr. Muir, „hoe heet u en wanneer en waar
bent u geboren?"
Dr. Muir gaf op: „Derek Henry Andrew
Muir, geboren in 1905 in St. Barbara, Cali-
fornië, U.S.A., ongehuwd, beroep doctor.
Adres in Amerika: 215 Park Avenue, New
York, tijdelijk adres in Weenen: Schlüs-
selgasse 177, vierde district."
„Dank u.. U hebt natuurlijk een pas?"
Dr. Muir reikte den ambtenaar zijn pas
over.
„Prachtig," zei Buschroitner. „En se
dert hoe lang bent u in Weenen?"
Dr. Muir verklaarde, dat hij al bijna twee
jaar in Weenen woonde, waar hij in het
Child Hospitaal werkte. Kankeronderzoek.
„Kent u den heer Von Ghetaldi lang?"
„Neen. Pas sedert we vijf dagen geleden
uit Weenen weggereden zijn."
„En wanneer heeft u hem het laatst le
vend gezien?"
Dr. Muir dacht na. „Ik weet het niet
zeker," zei hij. „Maar ik geloof tijdens het
diner. Er werd mij toen verzocht naar den
heer Feldmann te gaan kijken, die een gal-
aanval had. Toen ik weer beneden kwam
toonde graaf Vestic-Falkenberg het gezel
schap zijn verzameling. Ik kan niet met
zekerheid zeggen, of de heer Von Ghetaldi
daar bij was."
Buschroitner maakte een aanteekening.
„En later heeft u hem niet meer gezien?"
„Neen."
„Hm. In welke kamer is u onderge
bracht?"
Dr. Muir beschreef de situatie.
„Zoo, dus op de twee verdieping. Hm.
Heeft u 's nachts iets gehoord?"
„Gehoord noch gezien. Ik ben vannacht
eenmaal bij mijnheer Feldmann geroepen
door een bediende. Maar het was niet de
zelfde, die vanmorgen den moord kwam
melden."
„Is u op de eerste verdieping geweest?"
„Neen."
„En hoe heeft u het lijk gevonden?"
Dr. Muir vertelde in het kort wat hij ge
zien had.
„Hebt u iets aangepakt?"
„De lichtschakelaar. Maar mijnheer Va
hoda heeft me een zakdoek gegeven om
eventueele vingerafdrukken niet uit te
wisschen."
„Zoo zoo. Hm. Het lijk is dus precies zoo
blijven liggen?"
„Ik heb aan de situatie niets veranderd.
Ik heb slechts de hand gepakt en direct
gemerkt, dat Von Ghetaldi reeds uren dood
was."
„Nu, dat is dan voor het oogenblik alles.
Dank u dokter Zeilmoser!"
Dr. Muir stond op. In de deur ontmoette
hij den agent, die den bediende binnen
leidde.
„Zoo' Franz," begroette de commissaris
hem. „Jij hebt dus mijnheer Von Ghetaldi
gevonden."
„Jawel, commissaris."
„Nou, vertel dan maar eens."
Franz Untermoser, kamerbediende op
kasteel Entzberg, 41 jaar en ongehuwd, ge
boren in Dölsach, twee maal gestraft we
gens lichte lichamelijke mishandeling, be
gon zijn verklaring. Hij was verschrikkelijk
geschrokken, toen hij mijnheer Von Ghe
taldi doodgestoken op bed had zien liggen.
Hij had gezorgd dat hij wegkwam en het
aan Jean gemeld.
Wanneer hij den heer Von Ghetaldi het
laatst levend gezien had.
„Na het eten. Toen de graaf zijn gasten
zijn verzameling liet zien, is de heer Von
Ghetaldi naar zijn kamer gegaan."
„En daarna heb je hem niet meer ge
zien?"
Franz Untermoser schudde het hoofd.
Buschroitner liet hem heengaan en beval
Zeilmoser den heer Vahoda binnen te bren
gen.
De kleine bibliotheekbezoeker wachtte
niet tot de commissaris hem vragen stelde.
„Hier zijn mijn papieren," zei hij en over
handigde Buschroitner zijn pas. „Ik hoop,
dat ik u niet alleen belangwekkende en be
langrijke feiten kan mededeelen, maar dat
ook mijn ontdekkingen en conclusies u een
heel stuk verder zullen brengen." Hij knip
perde achter zijn dikke brilleglazen en ver
volgde levendig: „U moet namelijk weten,
dat ik geen leek op het gebied der crimina-
logie ben. O neen. Ik heb gedurende de
laatste achttien jaar bijna niets anders
gedaan dan boeken op dit gebied gelezen.
En al heb ik ook nog geen gelegenheid ge
had, practisch op te treden, zoo kan ik u
misschien toch bij de oplossing van dit ge
val behulpzaam zijn."
„Hm", glimlachte Buschroitner, „dan zijn
wij dus eigenlijk collega's".
Vahoda glimlachte gevleid.
„Wel, collega, vertelt u me dan eens wat
u weet."
Vahoda schraapte zich de keel. „Eerst
moet ik opmerken," zei hij breedvoerig,
„dat ik alles gedaan heb om te verhinde
ren, dat er op de plaats van het misdrijf
iets veranderd of aangeraakt is. Vingeraf
drukken hebben dr. Muir en ik vanmorgen
bij onze korte aanwezigheid in het vertrek
niet achtergelaten. Ik heb toen de deur af
gesloten en graaf Vestic-Falkenberg den
sleutel gegeven, met den raad, niemand in
het vertrek toe te laten en er ook zelf niet
binnen te gaan." Hij keek Buschroitner vol
verwachting aan.
XWordt vervolgd), j