e Nederlandsche Unie opgericht i De teerling is geworpen WOENSDAG 24 JULI 1940 No. 24640 81ste Jaargang D' I Uit den nood der tijden is een nieuwe taak geboren. Wij noodlgen u uit, met ons deze taak op te nemen. Naar de toekomst EERSTE BLAD Feiten van den dag Het woord is nu aan de Duitsche wapenen LEIDSCH DAGBLAD DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN PRIJS DER ADVERTENTIES 30 ets per regel voor advertenties uit Lelden en plaatsen waar agentschappen van ons Blad gevestigd zUn. Voor alle andere advertenties 35 ets. per regel. Voor zakenadvcrtentles belangrijk lager tarief. Kleine advertenties uitsluitend bÖ vooruitbetaling 's Woensdags en 's Zaterdags 50 ets. bU maximum aantal woorden van 30 stuks. - Incasso volgens postrecht. - Voor opzending van brieven moet 10 ets. porto betaald worden. - Verplicht bewijsnummer 5 ets. Bureau Witte Singel no. 1, hoek Noordeindsplein Telef. nrs. Directie en Administratie 25041 (2 lijnen) Redactie 21507 Postcheque- en Girodienst no. 57055 - Postbus no. 54 PRIJS DEZER COURANT Voor Lelden en gemeenten, waar agentschappen gevestigd zijn: per 3 maanden 2,35 per week ƒ0.18 Franco per post 2.35 per 3 maanden -f portokosten (voor binnenland ƒ0.80 per 3 mnd.) "t Gezamenlijk door kordaten arbeid naar een nieuwe Nederlandsche saamhoorigheid I De reeds bU name bekende ..Nederlandsche Unie", vertegenwoordigd door een driemanschap, bestaande uit de heeren mr. L. Elnthoven, mr. J. Lint horst Homan en prof. dr. J. E. de Quay, heeft zich thans met den volgenden op roep tot het Nederlandsche volk gewend: LANDGENOOTEN I Wij roepen u op, met eigen kracht en overeenkomstig onzen eigen Nederlandschen aard, gezamenlijk door kordaten arbeid naar een nieuwe Neder landsche saamhoorigheid te streven. Allereerst is noodlg: l Erkenning van de gewijzigde verhoudingen, i Nationale samenwerking op den allerbreedsten grondslag. Harmonische economische opbouw, met samenbinding van alle arbeids krachten In ons volk. fc Sociale rechtvaardigheid opdat er kome werk voor allen en arbeidsvreugde voor allen, voor Jong en oud, voor den sterke en den zwakke. Bezieling van de Jeugd in vaderlandschen zin. j Dit willen wij verwezenlijken op Nederlandsche wijze, eerbiedigende de tra- dltïoneele geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid. WIJ willen ons werk verrichten in contact met de Nederlandsche autoriteiten en met de bezettingsautoriteiten. 5. Nederlanders! Geeft aan ons streven uw aller krachten. Wie zich afzijdig houdt schaadt de Nederlandsche zaak. Sluit u aan! L. EINTHOVEN. J. LINTHORST HOMAN. J. E. DE QUAY. Het voorlooplgc adres van de „Nederlandsche Unie" ls: Alexanderstr. 20, 's-Gravenhage. Naar aanleiding van dezen oproep heeft het A.N.P. zich tot den heer Linthorst Ho- man gewend en nog de volgende bijzonder heden vernomen: i« De „Nederlandsche Unie" wil een zelf- beweging zijn, die uit eigen kracht op eigen gezag haar actie zal voeren. Ofschoon de onderteekenaars door van allerlei kanten ontvangen sympathiebetui gingen de zekerheid hebben gekregen, dat zij op den steun van personen, uit verschil- lende'kampen afkomstig, zullen kunnen rekenen, zullen zij zelfstandig, zonder eenig&iiandaat, een nieuwen weg Inslaan. Zij zullen daarbij gaarne contact opne men met anderen, die eveneens bezig zijn met pogingen tot nationale concentratie. Het driemanschap zal worden bijgestaan door een raad van bijstand, waarin belang rijke personen, deskundig op economisch en sociaal gebied, zitting zullen nemen. Naar wij vernemen, zal mr. J. Linthorst Homan de wordingsgeschiedenis van de „Nederlandsche Unie" vastleggen in een tweede brochure, welke tegen het week einde zal verschijnen. door f- MR. J. J. SCHOKKING. n. De omkeer. randig werpt ons deze tijd tegen de werkelijkheid aan. In de werkelijkheid moeten wij vooruit. De nooden van de werkelijkheid moeten wij de baas zien te worden. 0 Hiertoe dienen de meest geschikte werk- wijzen te worden toegepast. Wat ls een werkwijze? Deze vraag verdient alle aandacht. Teveel hebben wij werkwijzen en begin selen dooreengehaspeld. Tot schade van de beginselen en met hoogst nadeellge gevol gen voor de practljk van ons Nederland sche leven. 1 Op dit punt hebben wij het al heel erg bont gemaakt, wanneer de democratie en parlementair stelsel ln het geding kwamen. Het ls een beginsel, dat een regeering bij haar beleid rekening behóórt te houden met de wenschen van het volk. dat die wenschen gelegenheid moeten krijgen zich door vergaderingen, bijeenkomsten, ln de peis en in de radio te uiten en zoodoende waste^ vormen aan te nemen, dat er ruimte moet. wezen voor volkscrltiek op de daden oer regeering. Geen beginsel is het zooals de volbloed c emocraten het ten onzent gewoonlijk heb- ben voorgesteld dat zulks aüeen kan wenden verwezenlijkt door het parlemen taire stelsel in den trant, waarin het zich ,onf *and na 1868 had ontwikkeld, het stelsel namelijk, waarbij aan het parle- n ment een overwegenden, en op critieke punten, een doorslaggevenden invloed werd toegekend op wetgeving en bestuur. Dit stelsel was een werkwijze, welnu, een werkwijze, of wil men een mooier woord, een methode, moet aller eerst passen op de eischen der werkelijk heid, op de nuchtere, de dikwijls dwingen- PractUk van eiken dag. Daarom is het gebiedende plicht van methode te veran deren, zoodra het blijkt, dat de methode, waarvan men zich bedient, het beoogde re sultaat niet tot stand brengt. Onpractische mehodes deugen niet. Zij moeten worden overboord gezet en plaats maken voor an dere. In 1868 was het parlementaire stelsel ongetwijfeld een voortreffelijke werkwijze voor de toenmalige staatkundige practijk. Dc staatstaak was beperkt en werd behar tigd door menschen, die er niet naar taal den, die taak uit te zetten. De maatschap pij was aan zichzelf overgelaten. Haar lei ders werden in de harde school van het practische werk gevormd. Wie dit goed deed, kwam naar voren. Het parlement werd gerecruteerd uit en door hen, die een duitje te verliezen hadden en wier aan dacht, mede dientengevolge, gaarne en met zorg zich bij de financiën ophield. Het effect van deze werkwijze moest noodzakelijkerwijs geringer worden, toen het sociale vraagstuk aan de orde kwam en nog meer terugloopen. toen het sociale vraagstuk niet langer alleen speciale voor zieningen ten bate van de minder bedeel den omvatte, doch zich ging uitstrekken tot de maatschappij in haar geheel en de maatschappij als een geheel deed begrij pen. Daarenboven kwam in de werkwijze zelf een verandering. Het algemeen kiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging en de daarmede onafscheidelijk verbonden for matie van krachtig georganiseerde poli tieke partijen, gaven aan het parlemen taire stelsel geleidelijk een Inslag, die er aan ontbrak, toen het nog in de kinder schoenen stond. Het geheel ging lijden onder de deelen. De deelen, van elkander afgesplitst in het kader van het parlementaire stelsel, ston den onderling ln een hoe langer, zoo schee ver wordende verhouding, naarmate de ge noemde methode meer tekort schoot als middel om den maatschappelljken opbouw overeenkomstig de begeerten en de nooden der hedendaagsche, in hooge mate door de techniek beheerschte werkelijkheid te vol brengen. Begrepen werd dit wel. Erkend eveneens. Het nadeel, dat op die manier een geheel ln de lucht zwevende bureaucratie meer en meer de zaken behandelde en afdeed, bleef niet verborgen. Het werd openlijk aan de kaak gesteld. Evenzoo was het allengs een algemeene grief, dat partij invloeden en bijoverwegingen van politleken aardde goede menschen dikwijls weghield van de plaatsen, waarop zij thuis behoorden en op die plaatsen krachten van den tweeden rang terecht deed komen. Maar er ge beurde niets. Waarom niet? Niet in de laatste plaats, wijl van het be staande parlementaire stelsel een leuze werd gemaakt, van de democratie, welke in dat stelsel heette te zijn verwerkelijkt, een beginsel, geldend voor alle tijden en alle plaatsen, een principe, dat strak volgehou den, het heil van allen brengen zou, een levensvorm van blijvende beteekenls, een waarachtige vervulling van diepe levens verlangens. Het geloof in deze leuze belette ons tijdig van de eene methode op een ver- Jongde methode om te schakelen. En waar het geloof wankelde, hield men het over eind vanwege de profijten, die het ver schafte. Werkwijzen en beginselen kan men niet straffeloos vermengen. Ook nu dreigt hier een gevaar. Het gevaar, dat wij, nu alles in beweging is geraakt, ons hart gaan verpanden aan nieuwe groote woorden, aan andere leuzen. Wij zouden er weinig mee zijn gebaat, wanneer wij de democratische leuze en de parlementaire algemeenheden gingen ver vangen door een corporatieve leus of een autoritaire algemeenheid. In mijn vorig artikel heb ik er den na druk op gelegd, dat Nederland eerst ten gevolge van de Jongste gebeurtenissen vol ledig is opgenomen ln de zuiging van de crisis, die sedert 1914 Europa en, met Europa, de overige wereld teistert. De positieve kant hiervan is, dat wij ge meenschappelijk, maar niet alleen ge meenschappelijk, ook individueel, nu de volle gelegenheid hebben onze beste ver mogens in te zetten om de crisis werkelijk onder de knie te krijgen. Dit kan en mag niet blindelings geschie den. Wij moeten onze krachten meten. Als iemand een zwaar ziekbed achter den, rug heeft, valt hem het loopen zwaar. Zijn herstellende geest toovert hem een toestand voor oogen, waarbij hij als van ouds al zijn krachten tot zijn beschikking hebben zal. Maar voorloopig weigert het lichaam nog dienst; het kost heel wat moeite en energie om enkele passen te doen. Als volk en dikwijls ook als enkelin gen moeten wij opnieuw leeren loopen. Maar wij mogen vertrouwen, dat, zoo God ons herstel wil zegenen, de kracht van onze beenen spoedig zal toenemen en niet zal achterstaan bij vroeger. Gedurende dat herstel, nochtans, is een flinke dosis ge duld geen bewijs van zwakte, maar een teeken van zelfbcheersching en waarach- tigen levensmoed. Een nieuwe opbouw moet beginnen met de gegevens, welke ln de werkelijkheid lig gen besloten. Aan de practische vakmen- schen zijn deze het beste bekend. Zij ken nen de gebreken die aan de werkelijkheid kleven en de mogelijkheden welke zij biedt. Zij kennen de behoeften, ook en voor al de behoeften aan organisatorische sa menwerking in nationaal verband, op de terreinen, waar zij zich thuis weten. Zij zijn op de hoogte van de in aanmerking komende werkwijzen en, zoo het hun niet schort aan durf en doortastendheid, schrik ken zij er niet voor terug een werkwijze los te laten, als een ander een spoediger en vollediger succes belooft. Laat zoo het onderwijs worden opge bouwd op een wijze, die aan leeraren en onderwijzers rechtstreeks een stem in het kapittel geeft, evenals aan de werkers ln de maatschappij, wier toekomstige opvol gers op de schoolbanken zitten. Laat bij het samenstellen van maatregelen, waar bij het beroeps- en bedrijfsleven betrokken is, langs organlschen weg de medewerking kunnen worden gegeven van mannen, die zelf op het land de ploegstaart hebben ge hanteerd. Dan komen wij, al is het tastenderwijs, waar wij wezen moeten. Zeker, de omstan digheden, waaronder wij nu leven, maken het moeilijk aan verandering van staats- en maatschappij-inrichting te denken. Maar veel kan worden voorbereid en wij bereiden reeds veel voor. als wij onbevan gen de werkelijkheid en haar nooden on der het oog zien, en piet ongeremde toe wijding trachten die nooden met de dade lijk ten dienste staande hulpmiddelen te bestrijden. Deze hulpmiddelen zullen bijna steeds een aanwijzing bevatten, hoe een blijvende werkmethode in de toekomst kan worden verkregen. Te eer, omdat met het organisatorische bijltje, achter het parlementaire stelsel om, ai jaren lang is gehakt en vele des kundigen, dit bijltje hanteerende, zich het besef hebben eigen gemaakt, hoe bij hun arbeid het verband van onze heele vader- landsche samenleving nooit uit het oog mag worden verloren. Een besef, dat menig vakman, georiënteerd als hij meestal ls op zijn min of meer scherp afgebakende ge bied, van huis uit ontbreekt. Wil men dit corporatieven opbouw noe men, mij goed. Op voorwaarde, dat men er geen schema van maakt, neergeschreven op overgeduldig papier, geen parool, geen vooropgezette verstandelijke constructie. Strijdende met de werkelijkheid, kijkende naar den dag van morgen en niet al te zeer in de toekomst starende, moeten wij thans de vormen vinden, die straks beklijven kunnen. Het in Nederland altijd geschuwde maatschappelijke experiment, wordt ons door den nood der tijden opge legd. Leidt men hieruit af. dat conflicten niet kunnen uitblijven en dat, derhalve orga nen een corporatieve kamer, economi sche en bedrijfsrechtspraak in het leven zullen moeten worden geroepen, waar voor de oplossing dier conflicten regels worden gesteld of de oplossing tot stand gebracht, het staat voor mij vast. dat wij de behoefte daaraan op den duur scherp zullen ge voelen. Maar ook. dat de organisatorische wijze om daaraan tegemoet te komen, zich als het ware vanzelf zal opdringen, zoodra door het practtsch experimenteeren de be hoefte zelf zich duidelijk zal hebben af- geteekend. In den aanvang zullen de belangen van het geheel, die uit den aard der zaak do- mineeren, van bovenaf moeten worden ge steld, en als eischen voor de hun organi satie up to date makende vakgenooten worden neergelegd. De speciale eischen, welke uit de bezet ting voortvloeien, dragen hun eigen, altijd eerügszlns uitzonderlijk karakter. Bij het bovenstaande heb ik aan die eischen niet gedacht, doch aan het tijdperk, waarin op dit punt weder een toestand is ingetreden, v/elke wij als permanent mogen opvatten. En de beginselen? zal menigeen vragen. Tellen die niet meer mee? Zij tellen ten volle mee. Zij zullen zelfs zuiverder hun geluld kunnen doen hooren, wanneer zij van de werkwijzen, van de methoden worden onderscheiden. Maar ook zij zullen behoefte scheppen aan een orgaan. Het is voorbarig de sa menstelling en de preciese functie van zulk een orgaan te omschrijven. Wel, echter, kan men nu reeds zeggen, dat zulk een orgaan niet zal hebben te regeeren, doch zijdelings te beïnvloeden, niet zakelijk te dwingen, doch de stem van het geweten der natie te doen weerklinken en daardoor een weg en een richting te wijzen. Immers werkwijzen en methoden hebben den ach tergrond van beginselen altijd noodig. Zon der dat zouden zij ontsporen en nimmer het geheel in zijn volledigheid kunnen dienen. Boven dit artikel schreef ik „De Omkeer". Het is de omkeer van vaak tot leege al gemeenheden ontkluisterde en vermateria- liseerde beginselen tot de werkelijkheid. De omkeer van dé redeneering tot den aan pak, van het afgetrokkene tot het tast bare. Snel is deze omkeer bezig zich aan ons volk te voltrekken. Wij moeten haar onderkennen en ons bewust maken, wat zij beteekent. Dan zullen wij, wijzer wordende door struikelen en opstaan, betrekkelijk spoedig de lijnen ontdekken, waarlangs onze va- derlandsche gemeenschap In andere om standigheden dan in die, waarin wij ge wend waren te leven, kan komen tot een nieuwe ontplooiing van haar gelukkig niet ontbrekende, maar nog immer gezon de en voor een herbloei zich opmakende krachten. Dit Nummer bevat TWEE Bladen Binnenland Majoor Breunese over de taak van den opbouwdienst (2e Blad). De kinderen dezen winter vroeger naav school? (Binnenland, 2e Blad). Beperkende bepalingen voor hotels, restau rants, enz. (Binnenland, 2e Blad). Nog tweeduizend militairen zoek (2e Blad). De Kaagweek; wie de hoofdprijzen wonnen (Sport, 2e Blad). AMSTERDAMSCHE BEURS. Weinig orders - Nederlandsche Staats fondsen ongeanimeerd - Locale waar den verdeeld - Amerikanen iets luier. Buitenland In Duitschland beschouwt men na Halifax* radio-rede de teerling geworpen: de wapens zullen beslissen (le Blad). Groote belastin gverhooging in Engeland (le Blad). Verlegging der Engelsche scheepvaart (lo Blad). ZIE VOORTS „LAATSTE BERICHTEN** EERSTE BLAD. Van semi-officieele Duitsche zijde wordt aan het DN.B. meegedeeld: De teerling ls geworpen! aldus luidt de conclusie, welke in Duitsche politieke krin gen wordt getrokken uit de radiorede, welke de Engelsche minister van bultenlandsche zaken gisteren heeft gehouden. Wij zijn, aldus verklaart men in deze kringen, de meening toegedaan, dat deze rede de laat ste afwijzing is van de rede van den Fuehrer. De huichelachtige manier waarop het aanbod van den Fuehrer is bejegend, kan niet meer worden overtroffen. Het ge femel, waarmee Lord Halifax poogt het Engelsche volk met gebeden te mobllisee- ren. is van dien aard, dat wij ons met discussies in dien trant niet inlaten. Wij zijn' van meening, dat de rede van den Engelschen minister van bultenlandsche zaken een anderen vorm van handelen noodzakelijk heeft gemaakt. Indien Lord Halifax niet wil luisteren naar de woorden van den Fuehrer, dat deze niet voorne mens ls het Britsche Wereldrijk te vernie tigen, dan nemen wij er acte van, dat Lord Halifax en allen, in wier naam hij spreekt, de meening van den Fuehrer niet deelen, maar van opvatting zijn. dat het op een vernietiging van het Britsche We reldrijk niet aankomt. De Fuehrer, zoo zegt men verder te Ber lijn, heeft niet, zooals Lord Halifax be weert., gedreigd, maar gevolgtrekkingen ge maakt uit politieke feiten en uit een po litieke noodzaak. Of het gaat om dreige menten of om zulke gevolgtrekkingen zal de toekomst leeren. Indien Lord Halifax meent, zich te kunnen en te durven ver laten op bepaalde opmerkingen van staats lieden en uic dergelijke opmerkingen meent te kunnen afleiden, dat ook andere landen en werelddeelen de beslissing van Lord Halifax beschouwen als een bewijs van historisch doorzicht, dan blijve deze opvatting voor rekening van de Engelsche politici. De geschiedenis zal aantoonen wie gelijk heeft. Zij zal bewijzen of het juist was de beslissing over de Engelsche poli tiek afhankelijk te maken van verstande lijke meeningsverschillen. van filosofische stokpaardjes, van religieuze overtuigingen en van wenschen, die zijn ingesponnen in de redevoeringen van andere staatslieden. Over de duidelijke verklaringen en mededeelingen van den Fuehrer wordt van Duitsche zijde niet meer gediscu teerd. Van Duitsche zijde wordt vast gesteld, dat Lord Halifax en daarmee de Engelsche regeering en daarmee ook het Engelsche volk „neen" gezegd heb ben. Op dit „neen" is nog maar één antwoord mogelijk en dit antwoord staat niet op schrift en is geen ge sproken woord. Wat de religieuze noot in de rede van den Engelschen minister van buitenland- sche zaken betreft, herinnert elke zin, dien men in zijn rede leest, door zijn schijnhei ligheid en femelarij aan de beroemde ver gelijking van den duivel met het brevier. Wanneer Lord Halifax het Engelsche volk met den Bijbel toewenkt om het te mobi- liseeren, staat achter hem de duivel, die dit Engelsche volk en zijn rijk naar een ander doel dan naar den hof van Eden wil leiden. De Duitsche pers staat in volledige eens gezindheid r.chter dit standpunt. De Börsenzeitung schrijft: „Engeland heeft de uitgestoken hand teruggestooten. Blind en doof voor alle overwegingen van het verstand en voor alle geboden van ware menschelijkheid drijven de Engelsche machthebbers hun land naar de catastrofe, om het daarna aan anderen over te laten het met hun nalatenschap klaar te spelen. Na datgene, wat de Britsche minister van bultenlandsche zaken gisteren gezegd heeft, kan Churchill als minister-president zich verdere verklaringen besparen. Engeland heeft den strijd op leven en dood gekozen. Duitschland neemt daarvan kennis en Duitschland zal de consequenties daaruit trekken." Het Hamburger Fremdenblatt zegt: .Door het besluit, dat het Britsche kabinet heeft genomen, is snel een einde gekomen aan het tijdperk van het verstand, dat de Führer hoopte nog eens tot gelding te kun nen brengen. Thans zullen de wapenen spre ken. Hun scherpte zal het Britsche Rijk tot verbazing brengen. Het tijdstip daarvoor zal alleen de Führer bepalen." De Lokal Anzeiger zegt tenslotte: ,De volken van Europa zullen alle ge meenschappelijk en vrij samenwerken tot heil van het geheel. Dat zal de orde zijn, die Duitschland instelt. Het is de politiek van Engeland geweest, de volken van Europa tegen elkaar op te zetten. Dat zal voorbij zijn, Lord Halifax, en gij zult ook geen uitval in uw „vesting" meer beleven. De volken zullen ten uiterste ontgoocheld zijn over Engeland, wanneer dat werkelijk de vuurproef van een harden oorlog moet doormaken." In Italië staat men volledig achter de Duitsche zienswijze. Ter illustratie het vol gende: I De „Messaggero" wijst er op, dat nog nimmer een politieke domheid van zulk een omvang is vertoond als in hetgeen de En gelsche minister van bultenlandsche zaken heeft gezegd. Deze domheid is. te zamen met de Engelsche schijnheiligheid, leugen achtigheid. eerloosheid en roofzucht de I ware „vijfde colonne" van Groot Brit- 1 tannië.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 1