Bijenmarkt in Veenendaal - Vlasoogst in den Wieringermeerpolder
aisle Jaargang LEIDSCH DA6BLADTweede Blad
FEUILLETON
„BLOED VAN
BOEDDHA"
DE PALINGVANGST WORDT MOMENTEEL DOOR DE VOLENDAMSCHE VISSCHERS DRUK BEOEFEND.
Bij terugkomst in de haven worden de netten nagezien en zoo noodig hersteld. Een visscher, onder een
gezellig praatje bezig met het boeten van de nettén.
FRANSCHE VLUCHTELINGEN KEEREN WEER HUISWAARTS. Op
volgeladen vrachtwagens komen zij in hun
woonplaats terug.
VOOR DE JAARLIJKSCHE BIJENMARKT TE VEENENDAAL be-
itond een groole belangstelling. Boven overzicht der opgestelde korven.
Onder een imker laat zijn volk door kenners keuren.
IN DEN WIERINGERMEERPOLDER is de vlasoogst aangevangen.
Het eigenaardige van dit gewas is, dat het 100 dagen na Nieuwjaar
wordt gezaaid en weer 100 dagen later wordt geoogst. Zeeuwsche vlas
trekkers aan het werk in het nieuwe land.
EEN WEG-HERSTELLER AAN HET WERK. De 1 P.K.-gemechanl-
seerde teer-sproeier.
TE BREDA IS EEN POLITIEBUREAU AAN DEN ROL GEGAAN.
Het wordt n.l. verplaatst van den Boeimeersingel over de Wilhelmina-
brug naar den Marksingel.
door
HAROLD WARD
18)
„Lekker geslapen!" stelde hij, vrij over
bodig vast. „Heb je nog wat bereikt met
dat meisje? Even belangrijk en gevaarlijk
als de vorige?"
York gromde. „Misschien een tikje
naïever," antwoordde hij uit zijn humeur.
„Ik wou dat je gewoon Engelsch sprak,
kapitein," zei Fenton.
„Wat is dat weer voor een uitdrukking,
naiever? Gebruik woorden, die ik begrij
pen kan!Mooi weer, hè?"
„Ja, voor een begrafenis," mopperde
York.
Fenton rekte zich nog eens uit. „Weet je
wat ik niet snap," vroeg hij gapend, „waar
om ik hier nog langer blijf rondhangen. Ik
voel me het vijfde rad aan den wagen!
Wat, weet ik nou van moordzaken af?
Nooit eerder zoo iets aan de hand gehad.
Er. op het kantoor liggen bergen werk op
me te wachten. Kan ik niet weggaan?..
Je kunt Jake hier houden, als je wilt, of
schoon je niet veel aan hem hebben zult."
York keek eens naar den snurkenden
man en de uitdrukking op zijn gezicht
deed Fenton lachen.
„Je wilt er tusschen uit knijpen, hè?"
vroeg de kapitein, ondanks zloh zelf glim
lachend.
Fenton diepte een rol tabak uit zijn
broekzak, sneed er een flink stuk af en
stak het achter zijn kiezen.
„Wat voor nut heeft het als ik hier
blijf?" vroeg hij. „Deze zaak gaat boven
mijn begrip. Ik ben beter geschikt om de
dagelijksche zaakjes van het Arrapahoe-
district te behandelen! Als je me noodig
hebt, kun je me immers altijd per telefoon
bereiken?"
York knikte. Tenslotte had de sheriff
gelijk. Het had geen nut hem en zijn man
nen op Oakwood Manor te houden gedu
rende het tijdroovende onderzoekingswerk.
Het kostte maar geld aan het district en
zoo dik zaten ze er daar ook niet in. Hij
stemde dus toe en liet Fenton en zijn man
nen naar de stad terugkeeren, met het ver
zoek zijn bagage, die hij in Fenton's kan
toor had laten staan, met een auto naar
Oakwood Manor te ldten brengen.
Toen de sheriff weggereden was, keerde
York naar het kantoor terug en zette zich
achter de tafel om te denken. Een plan-
de-campagne was spoedig uitgebroed. Hij
zou eerst de aanteekeningen van Horace
Anson Lee eens bestudeeren, die hij op de
schrijftafel in het museum had zien lig-
toen hij met professor Dittmars de
brandkast nagekeken had. Misschien zou
den de notities eenig licht in de zaak bren
gen, misschien zou hij hierin een aanwij
zing kunnen vinden, in welke richting hij
zoeken moest.
Hij had den duplicaat sleutel, dien hij
van Watson afgenomen had. Hij haalde
hem uit zijn zak en bekeek hem nauwkeu
rig. Het was een keurig stukje werk en hij
verwonderde zich erover hoe Watson het
had klaargespeeld het origineel aan den
professor te ontfutselen, lang genoeg om
er een afdruk van te kunnen maken.
Dittmars scheen toch nogal secuur met dien
sleutel om te springen.
Voor hij het museum betrad, keek hij
eerst voorzichtig rond, maar er was nergens
een levende ziel te bekennen. De geheele
beneden verdieping was nog steeds uitge
storven. Hij stak den sleutel in het slot en
opende zonder moeite de deur. Watson was
vakman, dat moest hij toegeven.
In het museum heerschte een schemer
donker. De kasten, die voor de getraliede
vensters stonden, namen een groot deel
van het invallende licht weg. York ging
voorzichtig voort, oppassend niet tegen de
overal verspreid staande voorwerpen aan te
loopen.
Zonder ongelukken bereikte hij het afge
schoten gedeelte, waar de safe en de
schrijftafel stonden; daar knipte hij de
lamp aan.
Hij nam plaats op den stoel achter de
tafel en trok het stapeltje stoffige notitie
boeken naar zich toe.
Het eerste boek dat hij in handen nam
droeg als opschrift „Tibet". Er bleken er
meerdere over dit onderwerp te zijn, in
volgorde genummerd. Hij keek vluchtig
door het eerste deel. om zeker te zijn, dat
dit de notities waren, die hij noodig had
en begon toen aan het tweede, maar ook
dit bevatte voor hem geen bijzonders. Naar
hetgeen Grass hem verteld had, zou hij de
beschrijving van het bezoek aan het rots
hol in het laatste deel moeten vinden, want
de expeditie was immers al op weg naar
de kust, toen zij van het hol hoorden.
Het derde deel las hij wat nauwkeuriger
door. Horace Anson Lee muntte niet uit
door netheid en overzichtelijkheid. De noti
tie waren slordig géschreven, hier en daar
scheen hij een soort stenografie van eigen
vinding gebruikt te hebben. York kon er
zoo nu en dan geen touw aan vast knoopen.
Er waren schijnbaar telkens dagen verloo-
pen, dat er geen aanteekeningen gemaakt
waren. Tenslotte kwam hij, onder den ti
tel „Lassa" aan de mededeeling die hij
zocht.
„Gisteren zoo luidden de notities
ontmoette ik een zekeren Kanchaninjah
die me iets vertelde wat me wel de
moeite waard schijnt nader te onder
zoeken. Kanchaninjah schijnt me geen
al tc betrouwbaar type. Iemand die zijn
eigen moeder voor een paar kwartjes
zou verraden, maar ik krijg den indruk
dat hetgeen hij mij vertelde de waar
heid is. Ik behoef niet ver van mijn
route af te wijken, een eind het stroom
gebied van de Bramahpoetrah op. Wan
neer ik dit hol zou weten te vinden
York hield op. Hij had niets gehoord, en
toch wist hij zeker, dat er iemand in zijn
nabijheid was, achter zijn rug, loerende op
de notities, die hij in zijn hand held. Zijn
spieren en zijn zenuwen waren tot het
uiterste gespannen, hij was gereed om op
te veeren en den indringer te lijf te gaan.
Uiterlijk bleef hij onbewogen, zijn blik bleef
op het boek gevestigd.
Met een plotselinge beweging, snel als
de bliksem, sprong hij op en keerde zich
om. Hij zag een glimp van een gelaat, door
een zakdoek half bedekt. Meteen ontwaar
de hij een omhoog geheven hand, die een
revolver bij den loop omklemde.
Hij trachtte nog te bukken en boog zijn
hoofd achterover om den slag te ontgaan.
Gedeeltelijk slaagde hij, de slag trof hem
niet op het achterhoofd, zooals de bedoe
ling van den aanvaller geweest moest zijn,
maar een klap tegen zijn slaap was toch
voldoende om hem voorover op de schrijf
tafel te doen vallen. Instinctief bracht hij
zijn handen boven zijn hoofd, om den vol
genden slag af te weren. Voor de tweede
maal daalde de revolver, een dreunende
slag trof zijn achterhoofd, sterren en licht
strepen dansten voor zijn oogen, toen werd
alles duister, langzaam gleed York van den
stoel op den grond...,
Hoe lang hij bewusteloos geweest was,
wist York niet. Toen hij bij kwam lag hij
nog op den vloer, zijn hoofd deed ontzet
tend pijn, voorzichtig voelde hij naar de
pijnlijke plek. Een geweldige buil prijkte op
zijn achterhoofd, bloed sijpelde langzaam
in zijn nek. Met moeite trok hij zich aan
de tafel overeind, de lamp op de tafel
brandde nog, zijn blikken gleden onwille
keurig over het blad.
Er ontbrak iets, daar was hij zeker van....
zijn hoofd bonsde, regelmatig denken kon
hij niet.... wat was er verdwenen0
Plotseling drong het tot hem door....
Horace Anson Lee's notities lagen niet meer
op de tafel!!
(Nadruk verboden). -> .(Wordt vervolgd}.