Na den strijd in Frankrijk - Bruggenbouw in Amsterdam „BLOED VAN BOEDDHA" 81sfe Jaargang LEIDSCH DAGBLADTweede Blad FEUILLETON rr TTiTi -i r)ir- NA HET BEËINDIGEN VAN DEN STRIJD IN FRANKRIJK. BURGERS IN HET PLAATSJE VILLEGNON LEVEREN DE IN HUN BEZIT ZIJNDE WAPENEN IN. door HAROLD WARD 12) „Ik snap van die heele geschiedenis niets", zei.hij, zijn kin wrijvend, „We zijn hier ge komen voor een moord, een oogenblik later beschuldig je dien dikken veilt, dat hij om gekocht is door Samaranië en nu beweert die jongeman, dat de gezant van Hlleria ook al op de robijnen loert! Waarom wil len al die vreemde landen dat snoer graag in hun bezit hebben?" „Je zou het niet snappen, al legde ik het uit!" plaagde York. „Vertel je het me dus niet?" „Misschien later", zei de kapitein ge heimzinnig. „Intusschen kun je dat kleine talonde vrouwtje hier halen, Lydia Vaughan heet ze". Fenton grijnsde. „Ik wil geen aanmerkin gen maken op je werk, kapitein", zei hij, „maar je denkt toch zeker niet, dat dat kind ook al iets met die geschiedenis te maken heeft?" York lachte luidkeels. „Kind, zei je? Laat ik je een goeien raad geven, Fenton, en pas op je tellen, als dat „kind" in de buurt is! Ze is in staat het goud uit je valsche kiezen te stelen, zonder dat je er erg in hebt. Dat kind is een van de handigste vrouwen in Washington, in meer dan een opzicht!" Fenton bromde: „Hmik zie er mis schien groen uit, maar ik ben het niet!" en met die woorden ging hij op zoek naar Lydia Vaughan. Lydia zag er uit als een goudharige godin, toen ze glimlachtend Yorks hand drukte. Ze keek bedeesd naar den sheriff, en gleed toen in een stoel met de katachtige gratie van een tijger. Ze sloeg haar beenen over elkaar, en vertoon de een paar onberispelijk gevormde bee nen in ragfijne zijden kousen. Fenton waagde er een oogje aan, maar Lydia be dekte ze haastig met haar rok, waarop Fen ton verlegen bloosde. York klopte de asch uit zijn pijp, leunde achterover in zijn stoel en keek het meisje door half gesloten oogleden aan. „Wel", zei hij, „kom maar eens voor den dag met je sprookje!" „Wat bedoelt u?" vroeg ze spottend. „Dat je alles eerlijk op zou biechten!" Lydia glimlachte uit de hoogte. „Als je leelijk tegen kleine Lydia doet, vraag ik den sheriff om bescherming", zei ze toen met een kinderstemmetje. „Schei uit met die grapjes", snauwde York opeens, „of ik zal je eens door elkaar rammelen, dat Je" valsche krullen eraf vlie gen!" Het meisje keek Fenton smeekend aan, deze draaide zich verlegen om en ging voor het raahi staan. Lydia keek den kapitein boos aan. „U moest weten, dat ik niet bang voor u ben, kapitein", zei ze rustig. ,.u schiet er niets nee op, of u me aanblaft!" „Niet bang voor me?" zei Xork sarcas tisch. „Je bent zoo bang, dat je gewoon in je stoel zit te rillen, je hebt ijskoude han den van angst, dat voelde lk toen je me zoo-net een- hand gaf! En je hebt er reden voor, meisje, bij dit spel wat wij spelen, is een menschenleven maar een pion!" Ze antwoordde niet dadelijk. Toen barstte ze uit: „Ja, ik geef toe, dat ik bang ben! Ik ben blij, dat je hier bent, York, ik heb al sinds gisteren zitten wachten, dat er iets gebeuren zou, ik had er een voorgevoel van!" „Praat geen nonsens", riep York uit. „Maar stom ben je niet, Lydia, dat geef ik toe, je weet wat je doet! Waar ben je bang voor?" Zij haalde haar schouders op. „Dat is het hem juist! Ik zou het heusch niet kunnen zeggen!" „Kun je niet wat duidelijke wezen?" Er werd op de deur geklopt. Fenton keek naar York. Deze knikte, de sheriff ging naar de deur en opende die. Het was Fay, hij fluisterde Fenton wat in, deze knikte naar York, en de kapitein zei: „Goed, ga je gang maar". Fenton ging met Fay naar buiten, en sloot de deur achter zich. Lydia verschoof zenuwachtig in haar stoel. „Ik vind dat wachten verschrikkelijk!" riep ze uit. „Wachten?Waarop?" „Ik weet het niet. Maar ik heb zoo'n voorgevoel dat er nog meer bloed zal vloeien York haalde zijn schouders op. Uit de andere kamer kwam het geluid van opgewonden stemmen, stoelen werden verzet, een deur sloeg. York keek op zijn horloge, het was vier uur in den morgen. „Er gebeurt wat!" zei het meisje angstig. „Maak je niet ongerust", zei York, „ik heb Fenton gezegd, dat ze allemaal naar hun kamers konden aan. Niemand zal kun nen slapen; ik zou wel eens willen weten, wiens geweten het ergste spreekt!" Hij gaapte. „Ik zou trouwens zelf ook wel een paar uur slaap kunnen gebruiken. Na het ontbijt kunnen we met de ondervraging doorgaan. Maar voor ik met jou klaar ben en me geschoren heb, is het wel zoo laat. De nachtrust zal er wel bij in schieten!" „Blijf je hier?" vroeg ze gespannen. „Ja, Fay is naar de stad om mijn bullen te halen." Ze zuchtte verlicht en stak een sigaret op. „Je hebt met dat al mijn vraag nog niet beantwoord", begon York weer. Ze leunde voorover, haar kin geleund op haar gevouwen handen. „Ik weet ook eigenlijk niet, waarom ik je alles niet vertellen zou", zei ze, „tenslotte kom je toch te weten wat je wilt. dat weet ik bij ondervinding!" „Je vleit me", spotte hij. „Waarom doe je dat madame Cantagny?" „Vergeet dien naam alsjeblieft", zei ze haastig, „lk heb liever, dat je me bij mijn meisjesnaam noemt." „Goed. ik zal er om denken! Ga door met je vertelling!" „Er is niet veel te vertellen". Ze glim lachte, en dat deed haar er weer uitzien als een onschuldige bakvisch. „Het eenige wat ik weet, ls, dat dit heele huis één en al intrige is. Iedereen weet dat, behalve Lee, zijn zuster en zijn ver loofde en misschien de jonge Page. die niet zoo bijster slim schijnt te zijn. Lee en Adele Lathrop zijn te verliefd om ergens anders oog voor te hebben, en Virginia is nog te jong. Ze is een schat, en ik kan me begrijpen, dat Page verliefd op haar is!" York maakte een ongeduldige beweging. „Laat die praatjes maar achterwege en kom met feiten!" Ze lachte. „Ongeduldig als altijd, kapi tein! Ik weet waarachtig niet, wien ik ver denken moetiedereen, zou 4k zeg gen. Watson ken je, volkomen onbetrouw baar. Er zijn er nog wel meer, ik zou al leen niet kunnen zeggen wie. Van de vrou wen weet Carol Spencer er meer van. Ik heb zoo'n idee, dat ze met Lewis samen werkt, maar bewijzen kan ik het niet." „Wie is Lewis?" Ze antwoordde niet dadelijk. York keek haar scherp aan, maar ze vertrok geen spier van haar gezicht. „Ik weet het niet", zei ze tenslotte. „Een geheime agent?" Ze keek verwonderd op. „Hoe zou ik dat nu weten?" „Lydia, je bent een gevaarlijk meisje", hij keek haar onderzoekend aan. „De 'meeste mannen hebben tegenover jou geen schijn van kans. Maar ik ken je langer dan van daag, mij hou je niet voor den gek!" „Hoe ouder, hoe gekker, dat spreekwoord ken je toch, York?" zei ze spottend. „Werk je voorEgyrië, zooals gewoonlijk?" „Als jij het zegt, zal het we zoo zijn, niet?" ontweek ze. „Ik snap werkelijk niet, waarom al die landen zooveel moeite doen, om die streng kralen te pakken te krijgen!" barstte York uit. Lydia blies een dikke rookwolk uit. „Ik had gedacht, ".at je pienterder was," zei ze langzaam. (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd). DE TAXI'S RIJDEN WEER, AL IS IIET NIET ZOO DRUK ALS VROEGER. De wagens, welke op blokken stonden, worden weer van wielen voorzien en grondig nagekeken. IN EINDELOOZE COLONNES TREKT DE FRANSCHE BURGERBEVOL KING WEER NAAR HAAR HAARDSTEDEN TERUG. HET HAAGSCHK HUIS VUIL GAAT WEER NAAR DRENTE tot groote „opluchting" van de bewoners van den Frultweg en omgeving. Het vuil wordt in de be kende wagons geladen. AMSTERDAM BOUWT AAN ZIJN BRUGGEN. EEN FRAAI OVERZICHT VAN DE WERKZAAMHEDEN AAN DEN BOUW VAN DE BRUG. OVER DEN AMSTEL-KLOVENIERSBURGWAL. OP DEN ACHTERGROND DE ZANDKERK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5