Een dappere moeder
Twee moeders
Van Kees,,
>ELÏ
ANEE«
En toen tracteerde de soldaat beide meisjes
op een kop chocola.
Toen ze samen voor het tentje stonden,
zei hij„Hebben jullie niet gemerkt, dat het
dooit? Het zal de laatste middag zijn. Het
ijs kraakt lelijk!"
„Och kom!" riep Klaartje. „Hoe kan
dat?"
Maar nauwelijks had ze het gezegd, of
het vreeselijke gebeurde. Een twintig meter
van hen af. waar de baan het drukst was,
klonk op eens een luid gekraak en een
vreselijk gegil. Een ogenblik later was de
baan als leeg geveegd maar een tiental
mensen en kinderen spartelde rond in het
ijskoude water.
Anneke's knieën knikten. Ze dacht maar
één ding: „Bobbie!"
En terwijl Klaartje doodsbleek met
schaatsen en al de wal opkroop, sloeg ze
als in een droom haar benen uit en reed
naar het wak.
Ze hoorde niet, dat de mensen haar
waarschuwden. Ze keek alleen maar naar
een rode muts, die boven het ijs uitstak.
Dan wierp ze zich voorover op het krakende
ijs en greep twee natte handjes, die zich
aan een stoeltje vastklemden
Toen de trein van 3.18 uur was aange
kondigd ging Anneke's moeder de wissel
overhalen Ze stapte naar buiten en...
werd bleek van schrik. Want vlak voor haar
•stond Klaartje, die stamelde: „Een onge
luk. een vreselijk wak in het ijs! En
Bobbie ligt er in, Bobbie is weg! O, komt u
toch!"
Een oogenbllk aarzelde de moeder. Het
leek, of ze haar werk vergeten zou. Maar
dam duwde ze bijna ruw het meisje op zij
en greep de vlag. De vijf minuten, dat de
trein voorbij kwam, leken uren voor de
vrouw en het meisje.
Dan haalde Moeder de wissel over en
rende over de spoorbaan, de weg op.
En daar, misschien twintig meter verder,
kwam Anneke aan. Ze holde, draafde en
huilde en lachte tegelijk.
„Moeder, Bobbie is gered! Bobbie leeft!"
riep Anneke En achter haar aan kwam een
man, die Bobbie op zijn armen droeg, in
een dikke deken gewikkeld.
Pas 's avonds hoorden ze de hele toe
dracht van de zaak. Vijf mensen en vier
kinderen waren gered, maar één klein
meisje was verdronken. En terwijl zij huil
den om het arme kleine Liesje. dat ze alle
maal zo goed gekend hadden, klemde Moe
der haar beide lievelingen in haar armen.
„Die trein van 3.18 uur zal ik nooit ver
geten!" zei Moeder, „al word ik tachtig
jaar".
„Nooit, nooit ga ik weer op de vaart rij
den!" zei Anneke. „En ik laat u nooit meer
verschrikt maken, als er een trein komt.
Verbeeld je. dat u weggelopen was!"
„Dat had ik tóch niet gedaan", zei Moe
der. „Werk is werk".
Sinds die dag had Anneke nog veel meer
eerbied voor haar Moeder dan te voren.
En toen Vader met verlof kwam, zei hij
tegen Anneke: „Ik wist wel, dat je een kra
nige meid was!"
R. DE RUYTER-v. d. FEER.
Ken je de oude legende van Stephen
den Moedige? Niet? Luister dan eens:
Op het Koningsslot woonde de dappere
Stephen met zijn jonge vrouw en zijn
moeder. Er was oorlog en Stephen moest
ten strijde trekken. Hij nam afscheid en
liet het slot achter in de hoede van de
beide vrouwen.
Maar midden in de nacht klopte er
iemand aan de slotpoort.
„Moeder, moeder!" klonk het klagend
over de donkere grachten, „doe open, doe
open! Ik ben Stephen, uw zoon. De Turken
zitten mij op de hielen en mijn wonden
doen mij pijn."
De jonge vrouw wilde naar beneden
snellen, maar de moeder hield haar tegen
Zij klom op de toren en liep: „Ik heb
geen-zoon, die voor zijn vijanden vlucht.
Mijn soon staat aan het hoofd van zijn
leger en als hij valt, sterft hij als een
held in het heetst van het gevecht!"
De volgende dag deed Stephen, de Moe
dige zijn Intocht als overwinnaar. De
moeder stond aan de poort en keek naar
de thuiskomst van haar zoon, die over
wonnen had.
Over het voorval in de nacht werd met
geen woord gesproken. Maar voortaan had
Stephen nog eens zoveel eerbied voor zijn
moeder als voorheen.
Een spannend verhaal uit de
Zwitserse bergen.
Hoog boven de afgrond, honderden me
ters verwijderd van de eenzame boerderij
op de hoogste alpenwei, lag het eenzame
arendsnest. Een zware vleugelslag en moe
der Arend keerde terug van een verre
tooht met een jong konijntje in haar
bek, dat ze neerwierp voor het nest, waar
zoeven nog haar jongen krijsend om voed
sel riepen.
Ze daalde, daalde eneen woeste
schreeuw weerklonk door de bergen, die
hem met duizend echo's weerkaatsten. Het
nest was leeg, de jongen weg, geroofd!
De moederarend steeg hoger en hoger
de lucht in en schreeuwde tot haar ge
luid verstierf ln de eindeloze verten.
De echo's zwegen maar nog steeds
zweefde de beroofde moeder rond, als een
klein zwart stipje in het diepe blauw van
de hemel. Haar scherpe ogen spiedden
naar alle kanten en daaropeenssuis
de het met zware vleugelslag boven de
hoofden van twee jagers, die op een smal
bergpad juist uit het bos te voorschijn
kwamen.
Een van hen droeg een gevangen
arendsjong, op zijn rug ln een mand van
wilgetenen en terwijl de belde mannen
voorzichtig voortgingen over de moeilijke
bergpaden naar de boerderij daar heel in
de diepte, zweefde de mocderarend hoog
in de lucht met hen mee.
Ze zag hoe de mannen het erf op gin
gen, hoe kinderen kwamen aanstormen om
het gevangen jong te zien.
Heel in de vroegte hield de moeder
arend alweer de wacht in de lucht.
Zo zweefde de arme moeder dagenlang
boven de wolken. En als de schemering
daalde, hoorden de bewoners van de boer
derij schrille, weemoedige kreten boven
hun huis. En heel in de vroegte, als de
zon nog maar juist even boven de berg
toppen uitkwam, hield de moederarend al
weer de wacht in de luoht. Zij zag, hoe
de beide zonen van den boer bezig waren
een kooi te maken en wat later in de mor
gen zag zij, hoe de kooi uit de schuur
naar buiten werd gebracht met haar jong
er in, dat woest met de vleugels sloeg en
beet in de sterke trahes.
Ze zag, hoe het Jong zioh de kop te
bloeden vloog om in vrijheid te komen,
maar ach, het hielp hem niets!
De zon rees hoger en hoger en langza
merhand werd het stil op de boerderij. De
kinderen waren ln huls gegaan en er ver
toonde zich geen levend wezen in de
buurt van de kooi. Een gele kat kwam
slaperig uit het huis en legde zich bij de
muur in de zon. Ze liep dan in een grote
kring om de kooi heen, begon bang te
worden en zette een hoge rug, om zioh
dan weer stilletjes neer te vlijen in de
zon.
Het werd later en later en nog altijd
zweefde de moederarend daar hoog heel
hoog in de lucht. Ze was in haar lange
leven vol gevaren wantrouwend geworden
en hield zich op een afstand.
De moederarend liet zich niet bedrie
gen: ze zou haar tijd weten uit te kiezen.
De schaduwen van huizen en bomen
grote
drie
Als soldaten-PiJsH
Is 't een vreui&H
Eerst leek htuïLi
Was Kees well<ten
Maar wanneer i £LyJ
Keesje op zijn Sr?®
Om fijn paard!,
Dan heeft Kets
Dan moet Papp;.
Van die strepen irB
Kees vraagt dan: Sr,
Nu niet reuzebin;
ajoni
En des nachts
Van een levend er i
Maar voorloopij in i
Veilig op zijn H
ond.
t'lVCM
Ingezonden door -s v£
Meester: „Waaro: een
ken alleen het hiy-oete'
Piet: „Omdat er mal
beenen." t;
1 va
Ingezonden doe iiM
„Liesje, ik heb jr. J
dat je niet moet g'B
mensen met elkaar
wachten, tot zij u:\
„Maar Moedertjr 'hef
rlai
Ingezonden dwjzie
Voorbijganger: „Kris
hoe lang het nog der is
Aangesprokene: ifi h
Voorbijganger: „HflH
Aangesprokene:
de kerktoren, dan eH
werden langer en larzoi
arendsjong had dir at
en het leek net, okm'
keek. Maar om een
ne'n met buksen te fe
wende Jong er niet
moeder naar benedr.
het geweer knallen s?
zou het schot stellierf
Eindelijk bij het i
kwam de jonge vroot
naar buiten met
armen. Ze legde bet
op de bleek terwij! jc
om het wasgoed te S"
En toen opeens..
Ei viel een grote. ïsï
bleek. Het was de
semsnel naar benedeti
steeg met het kind fc ie
Eén ogenblik stond II'
sprakeloos en verstijfd
snelde ze naar de 'T
nam het schreeuwer?
jong in haar armee r
hoog.
Het dier schreeuw
razende, maar hete1
eens staan in de hl®
Ademloos volgde de
ogen. En kijk, daar
lager. Eén ogenblik W»
ders elkaar strak aar..?,
het kindje op bet F
ogenblik liet de moecr:
De belde moeders Br
pen. En terwijl de
vreugde haar kindie -
vluchtten de beide F
tige vleugelslag de tw