K.H. Prins Bernhard te Delft - Schaakmeesters tegen soldaten 'EC! re Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad PJ een bericht van Hamilton FEUILLETON ri! nendej- S dag.: r uot, *GE) 84. f VUURTOREN VAN MARKEN IS GEHEEL INGESLOTEN DOOR HET IJS dat metershoog ligt opgestapeld. De vuurtorenwachter en zijn familie maken angstiger tijd door, daar het ijs hoe langer hoe meer opdringt en den toren bedreigt. DE VOEDSEL VOORZIENING VAN HET EILAND MARKEN gaat met groote moei lijkheden gepaard, daar het ijs geheel bedolven is onder de dikke sneeuw en men dus niet kan zien waar schotsen en scheu ren liggen. Een transport onderweg Z.K.H. PRINS BERNHARD bracht een bezoek aan Delft, waar hij de verschillende afd. van de luchtwacht en afweerdienst inspecteerde. De Prins-verlaat één der schuilplaatsen. MARKTHAL TE AMERSFOORT werd een door O. en O. georganiseerde schaak-simultaan- ïnce gehouden, door dr. Euwe, Paul Keres, Landau, Prins, Scheltema en anderen, tegen de mili- ren. Er werd aan plm. 200 borden gespeeld. Dr. Euwe wandelt met zijn kopje koffie in de hand I ik; langs de borden. OCJ EEN VLET MET LEVENSMIDDELEN voor de ingevro ren schepen op het IJsselmeer maakte een vergeefsche tocht, daar de schepen vertrokken waren. Bij terugkomst te Elburg werden de levensmiddelen verdeeld. DAAR DE BETONNEN STARTBANEN OP SCHIPHOL niet meer zijn waar te nemen door 't dikke sneeuw kleed, worden zij aangegeven met dennetakken, welke scherp afsteken tegen den witten ondergrond. door HANS HIRTHAMMER. j een oogwenk had Vischwa met behulp een paar dekens een behoorlijke lig hts in orde gemaakt en nauwelijks had etoel zich hier op uitgestrekt, of het :;sje ontblootte zijn voet, bevochtigde een c met het zoo kostbare water en legde op de sterk gezwollen plek loyd liet haar, dankbaar gestemd, haar i:'g gaan. Wel. hoe voel je je nu, ouwe jongen?" i !g hij na een poosje, maar hij kreeg BB antwoord. -lij slaapt!" Vischwa ging naast Floyd de eenig overgebleven deken zitten en ie met een schuw gebaar haar hoofd m zijn schouder, „Ik ben zoo blij, Sahlb, u er weer bent." ij legde zwijgend zijn arm om haar üle schouders en zijn gedachten gleden langend' naar die verre, andere wereld, irin een stralende zon aan een eeuwig uwen hemel volop licht en warmte gaf. dij wist niet, hoeveel uren of dagen er loopen waren sinds zijn oogen voor het ist het volle daglicht hadden aan schouwd. En terwijl hij den adem van dit jonge leven naast zich voelde, vatte ster ker dan ooit het besluit bij hem post zich tot eiken prijs een weg naar de vrijheid te banen en met zijn toegewijden vriend en de kleine Vischwa uit de duisternis van hun gevangenschap naar het licht terug te keeren. „Luister eens, Vischwa", zei hij. nadat zij eenigen tijd zwijgend naast elkaar hadden gezeten, „wij moeten nu probeeren zoo lang mogelijk met je voorraad levensmiddelen uit te komen. Het is wel hard voor je. dat je nu met twee vreemde menschen zult moeten deelen, wat je oorspronkelijk alleen voor jezelf had bestemd." „O neen, Sahib! Het is, of ik er eerr voor gevoel van had. dat ik ook voor u en uw vriend zou moeten zorgen. Anders zou ik zeker niet zooVcel bijeen hebben gesleept." „En hoe lang zullen .wij er mee toe kun nen, denk je, als we het zoo zuinig moge lijk aan doen?" „Vijftien tot twintig dagen!" antwoordde ze, zonder aarzelen. „In dien tijd zullen we dus het een of ander moeten ondernemen. En nu moet je mij eens vertellen wat dat hier voor een zonderling volkje is. Waarom heeft men ons eigenlijk van onze vrijheid beroofd? Wij wilden hun immers geen kwaad doen!" „Wie het durft te wagen het geheim van Siddhab te doorgronden, moet sterven." „Siddhap?" „Dat is de naam van onze stad." „Dus toch! Wij hebben met een vlieg tuig naar deze stad gezocht zonder ook maar een enkel huis te kunnen ontdek ken!" „Zoo!" zei ze en het was, of er een lach in haar stem klonk. „Dat geloof ik graag, Sahib. Niemand kan haar vinden. Siddhab ligt geheel onder de rotsen, waar het zon licht niet kan komen." „Zijn die menschen gek? Waarvoor is dat noodig?" vroeg Floyd, stomverbaasd. „Mijn oude leeraar heeft mij veel ver teld, Sahib. De mannen van Siddhab leven in een soort gemeenschappelijke afzonde ring. Zij beschouwen het licht als de oor sprong van al het kwaad. Daarom brengen zij hun leven in eeuwige duisternis door en er bevinden zich velen onder hen. die het daglicht nog nooit hebben gezien." „Maar dat is ongeloofelijk!" „Ongeloofelijk, ja. maar ook verschrikke lijk! Vooral voor de vrouwen en meisjes. Zij worden slechts zoo lang in de gemeen schap geduld, tot zij moeder zijn geworden. Wie kinderloos blijft, is ten doode opge schreven." ,,En de moeders?" „Die deelen het lot van hun ongelukkige sexegenooten, wanneer haar kinderen het derde levensjaar hebben bereikt. Van dat oogenblik af worden de kinderen door de mannen opgevoed." „Zeldzaam sympathieke leefregels!"hoon de Floyd. En na een korte pauze vervolgde hij: „Kun je mij ook nog een verklaring geven. Vischwa, voor een bijzonder ver schijnsel, dat eigenlijk de oorzaak van ons bezoek was?" Er. hij vertelde haar, dat de piloot Hamilton een stoet van blauwe lich ten meende te hebben gezien, welke zich over het zand der woestijn voortbewoog. „Dat was het lichtfeest!" antwoordde Vischwa. kennelijk verheugd, dat zij den Europeaan ook te dezen opzichte kon In lichten. „Een maal in het jaar, als het nieuwe maan is, verlaten de mannen van Siddhab hun onderaardsche stad om den nachtelijken, met sterren bezaaiden hemel het groote symbool van hun cultus, hun hulde te betuigen. Er vindt dan een fees telijke processie plaats, waaraan Iedere va der van een of meerdere zoons met zijn blauwen fakkel mag deelnemen." „Dat was het dus En zijn stem ver ried duidelijk de groote spanning, waarin hij verkeerde, tjen hij, zich plotseling weer tot het meisje wendend, zei: „Nog een laatste vraag, Vischwa! Eenige jaren ge leden is een wetenschappelijke expeditie naar deze streek getrokken, maar helaas nimmer teruggekeerd. Onder de deelne mers bevond zich ook een jonge dame. Is het je ook bekend, of deze menschen Sidd hab hebben gevonden?" Zij gaf geen antwoord. Eerst, toen hij zijn vraag op nog dringender toon herhaal de, kwam het aarzelend over haar lippen: „Ja, zij hebben de stad gevonden, maar de mannen .even niet meer." „Én de eenige vrouw?" „Die blanke vrouwbegon ze, ter wijl zij eensklaps over haar geheele liphaam beefde,„die blanke vrouw,O, Sahib, vraag mij daar niet naar. Ik mag het niet zeggen." Hoe hij ook aandrong om hem volledig in te lichten, het was alles tevergeefsch en tenslotte zag hij wel in, dat het nutteloos was haar nog langer te kwellen. 16. „Een prachtige streek!" spotte Hans Been terwijl hij van zijn paard sprong. „Het landschap is hier werkelijk overweldigend, vindt u ook niet, miss Boyard?," „.Ongetwijfeld!" ging de aangesprokene lachend op de scherts in. Zij keek om zich heen. Zand en rotsen, verder was er niets te bekennen. Het eenige bezienswaardige op dit oogenblik was de wijze, waarop de ondergaande zon de scherpe rotspunten in rossen gloed zette. Hans Been wenkte den aanvoerder van de kleine karavaan naderbij te komen. „Hallo, Ali Mohammed, wij willen hier ons kamp voor den nacht opslaan: geef je mannen de noodige aanwijzingen!" Ali Mohammed Hassan was een kleine, tengere Mohammedaan, die zich door een al te grooten dienstijver onderscheidde. Hij was altijd overal bij en steeds bereid zich verdienstelijk te maken. Op zichzelf was dit ongetwijfeld een lofwaardige eigen schap. maar Been was van meening, dat Ali Mohammed van het goede te veel deed. Hij behoefde slechts even met Ellen Boyard vooruit te rijden, of hij kon er zeker van zijn Ali Mohammed's prachtigen tulband naast zijn paard te zullen zien opduiken, waarbij dan de eigenaar van dezen tulband met een of andere overbodige vraag zijn aandacht zou opeischen. „Mij komt die ijver zeer verdacht voor!" had Been al eens tot Ellen Boyard gezegd. „Ik geloof stellig, dat hij opdracht heeft gekregen onze handelwijze nauwkeurig gade te slaan en onze gesprekken af te luisteren." Miss Boyard had slechts haar schouders opgehaald, toen zij antwoordde: „Wij zul len in ieder geval zeer voorzichtig zijn." (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1940 | | pagina 5