De „Comitas" op een mijn geloopen - Nieuwe regent van Grobogan 80iie Jaargang LEIDSCH DAGBLADTweede Blad De Hermandad, de Heros en de Heroïne FEUILLETON HET ITALIAANSCHE S.S. ,,COMITAS" dat in de Wielingen op een mijn liep, werd door twee sleep booten bij het fort Rammekens aan den grond gezet. De bemanning werd gered en te Vlissingen binnengebracht DE INSTALLATIE TOT ADIPATI van den regent van Grobogan (Poerwodadi). In het midden gouverneur Bertsch van Midden-Java, rechts van hem de regent R. A. A. Soekarman en links de resident van Semarang A. Pino. DE VORST maakt het den visscher in de binnen wateren niet gemakkelij k. Na een gat in het ijs gehakt te hebben, kan h ij zijn netten uitzetten. De rijke vangst maakt echter veel goed. EEN DER MAATREGELEN welke de Engelschen genomen hebben, tegen de mijnen-leggende Duitsche vliegtuigen, zijn de op schepen ge monteerde versperringsballons,. He t oplaten van een dezer ballons. TOOVENAAR WINTER AAN HET WERK. Door de mist en het vriezend weer van de laatste dagen doet Koning Winter weer van zich spreken als kunstenaar. Een gezicht op de Oostpoort te Delft, welke een sprookjesachtigen aanblik oplevert. DUITSCHE SOLDATEN IN DEN AANVAL. Voorzichtig maar snel rukken zij een plat gescho ten dorp in niemandsland binnen. door FELIX O'DERRICK. 50) „Ya, sallaam. Mijn buurman Nur Eddln kan schrijven. Misschien heeft hij papier." HIJ stond op en liep naar buiten. Een goed half uur later kwam hij terug, In zijn hand een stuk gekreukeld papier, dat onge twijfeld afkomstig was uit een vuilnisbak. Hij overhandigde het aan zijn gast, die hem bedankte. „Ik wist, Nur Eddin is een geleerd man' sprak Ali met volkomen bevrediging. Nu begon een moeilijk karwei. De rechter arm van den heer Mandrides was onbruik baar. Zijn linkerpols was door boeien ver bonden met dien van mijnheer Luigis. Die ellendige boeien ook. En geen fatsoenlijk stuk gereedschap in de buurt om ze los te maken. Vooruit dan maar, roeien met de riemen die zij hadden. Als ze hier maar weg kwamen en in veiligheid. Mijnheer Luigis nam het potlood in zijn gehandicapte rechterhand en begon voor zichtig te schrijven. Eerstens was mijnheer Luigis geen meester ln de edele schrijfkunst tweedens beheerschte hij de Fransche taal volgens Levantijnschen maatstaf volkomen, maar alleen in woord en niet ln schrift. De heer Mandrides dicteerde hem. Het waren slechts luttele woorden, die hij te schrijven had. Zij luidden: „Chef! Ik zit tot mijn hals in de penarie. Gewond; kom mij onmiddellijk halen. Mee brengen beitel, tang of vijl. Leven of dood!! Mandrides." Luigis vouwde het briefje dubbel en schreef op den buitenkant het adres, vol gens aanwijzing van zijn vriend. „En luister nu, oh knaap Selim", zei mijn heer Mandrides met zwakke stem. „Dezen brief geef je aan zijn adres af." Hierop be gon hij afschuwelijk te klappertanden. De koorts werd hem te machtig. Nog wist hij zich te beheerschen. Met de grootste in spanning hernam hij „Aan niemand anders mag Je dezen brief geven dan aan dengeen, aan wien hij gericht is. Laat je ook niet wegsturen. Twintig piasters voor jou zoodra je terugkomt. De chawaga zal je onmiddellijk meenemen ln zijn auto; dan moet jij hem den weg hier heen wijzen. Maak voort...." Zijn stem brak. Een seconde later begon hij gillend te lachen: het delirium was in getreden. Luigis zette den knaap, die nog iets wilde vragen, tot den grootsten spoed aan. Selim haalde zijn schouders op en vertrok. Zijn weg leidde naar de eindhalte van de electrische tram. die door Schubra rijdt tot dicht bij de rivier. Selim had niet het ge ringste vermoeden hoe de maa heette, aan wien de brief gericht was en waar hij woon de. Hij was in zijn leven nauwelijks vijf maal in Cairo geweest, ofschoon hij er vlak bij woonde. Maar hij ging er welgemoed op los. Toen hij een half uur geloopen had zonder te veel haast te maken kwam hij een allermerkwaardigsten man tegen. Het hij woonde. was een groote dikke chawaga, in een ge scheurd en besmeurd wit pak. Hij had groote starende oogen en zat op den grond in de oneindigheid te kijken. De chawaga had geen hoed en zag er. evenmin als de beide heeren, die den afgeloopen nacht in zijn hut hadden doorgebracht, bijster gezond uit. Maar dat liet Selim betrekkelijk onverschillig. Hij hield halt bij den komie ken heer en staarde hem aan. De chawaga van zijn kant deed hetzelfde. Eindelijk opende de man zijn mond en vroeg hem of hij wist waar Cairo lag. Hij sprak met hee- sche, stokkende stem. Selim schoot ln een lach. „El Masr? Hahaha. Daar ligt het, vlak voor U. Waar die hulzen ginds staan, begint de tramlijn al." Er ontstond een stilzwijgen. De man had stellig ternauwernood verstaan wat Selim gezegd had. Selim's diagnose stond vast: de chawaga had haschisch gebruikt. Daar kan niet iedereen tegen. Reeds wilde hij zijn tocht voortzetten, toen de vreemdeling ro chelend er uitbracht: „Breng mij er heen", en zich met groote moeite begon op te richten. Hij wankelde, maar wist zich ten slotte op de been te houden. Kreunend greep hij naar zijn hoofd, alsof hij daar erge pijn had, vervolgens begaf hij zich met Selim op weg. Met een arm steunde hij op Selim's schouder. Deze snoof den geur van nieuwe fooien en schreed voorwaarts als een man. Terwijl zij zoo langzaam voort schuifelden, schoot het Selim te binnen, dat de vreemdeling stellig een kunst meester was, die hij tot op heden nog niet had leeren beheerschen, n.l. die van het lezen. De eene dienst is den andere waard De chawaga moest hem zeggen, hoe de man, aan wien de brief geadresseerd was, heette en waar Nu gebeurt het iederen Europeaan in de straten van den Oriënt herhaaldelijk, dat een inboorling hem aanspreekt en hem ver zoekt den naam. dien hij op een strookje papier genoteerd heeft, te willen ontcijfe ren. Zoo laat men deze inboorlingen ge woonlijk boodschappen doen, vertrouwend op de welwillendheid der voorbijgangers, die den boodschapper wel zullen wijzen waar hij zijn moet. De groote chawaga staarde langen tijd op het papier. Het was duidelijk, dat hij eerst zijn gedachten verzamelen moest. Maar plotseling richtte hij zich op en fronste het voorhoofd. Steeds weer las hij het adres en eindelijk scheen hjj het dan toch ontcijferd te hebben. Zijn stem klonk Iets beter, toen hij den knaap zei, dat hij hem alles precies zou wijzen, wanneer deze hem eerst zou zeggen, waar de chawaga was. die dezen brief geschreven had. Selim beschreef hem de plaats. Zij was in dit vlakke landschap zelfs nog zichtbaar. In de koele eetkamer bij Maurice zaten de drie mannen bijeen. Langen tijd be waarden zij alle drie het stilzwijgen Jock en Maurice waren zeer onder den indruk van den staat, waarin hun gemeenschap pelijke vriend verkeerde. Het heele wezen van den „Grooten Gemakzuchtige" en ook diens uiterlijk waren zoo absoluut veran derd, dat zij het ergste vreesden. Korten tijd heerschte er stilzwijgen in het groote vertrek. Geen van de bedienden was aanwezig. Toen nam Teun van Duuren het eerst het woord. .Jij had gelijk. Bertrand", zei hij met zijn heesche stem. „toen je mij vertelde hoe ge vaarlijk heroïne is. Het is het meest ver vloekte, vuilste goedje, waarmee ik ooit kennis gemaakt heb. Ik heb een gevoel alsof mijn laatste uur geslagen heeft." „Daar hoef je nu niet bang meer voor te zijn", antwoordde de detective op ge ruststellenden toon. „Maar het heeft in derdaad niet veel gescheeld of het was zoo ver gekomen. Die kerel, waarmee je in die dahabije nog zoo gevochten hebt, is er wel degelijk aan bezweken. Maar jij bent ge lukkig in het open veld terecht gekomen. Maar wat is er toen verder gebeurd, Teun?" „Weet ik niet, maar toen ik weer bij kwam lag ik op mijn rug ergens in een greppel en zag er uit. dat de kraaien zich doodgeschrokken hebben. Eerst laat in den ochtend was ik weer in staat mijn gedach ten behoorlijk te ordenen. Heb je de heroï ne nu allemaal gevonden?" „Ja. Ik heb den heelen voorraad, een klein vermogen waard. Helaas zijn de drie kerels, die wij al te pakken hadden, hem weer gesmeerd." „Ja, werkelijk? Maar dat is, geloof ik, niet zoo heel erg, dat zijn tenslotte maar ondergeschikten, arme duivels. De werke lijke groote schurk, de massamoordenaar, is de man, dien zij „Chef" noemen." „Ook hem zal ik met een beetje geluk wel weten te vinden. Ik blijf vasthouden, Teun." „Groot gelijk, man Blijf vasthouden. Hou dien knaap vast, als je hem hebt Pak hem bij den kraag van zijn door den besten kleermaker gebouwd smoking, houd hem vast en schud hem net zoo lang, tot zijn vervloekte leugenaarstong hem uit zijn mond hangt, opdat hij zal ophouden eer lijke kerels zijn vrienden te noemen, om ze zoo mogelijk met zijn duivelsgoed te ver giftigen." (Nadruk verboden), (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5