Het wonderlijke Kerstfeest Daladier over het Fransche defensie-beleid LEiDSCH DAGBLAD - Vierde Blad Zaterdag 23 December 1939 En het idee van den ijsco-man Door Henriette van Eyk Credieten door Kamer toegestaan O Er was eens een klein, oud stadje aan een smalle, kronkelende rivier. De hulzen van het stadje hadden met bleek-gekleur- de houten bloemtrossen en beelden versier de puntgevels. De stoeptreedjes waren uit gesleten Overal vond Je restjes bouwsel van heel vroeger: restjes van galgen en schandpalen, restjes van een oud slot. rest jes van de stadswallen met afgebrokkelde uitkijktorens en bruggetjes en zwartgebla kerde stukken muur. Maar er waren óók veel niéuwe dingen in het stadje. Achter de kleine ramen hoor de je het geschetter van loudspeakers, het geloei van stofzuigers, het lawaai van gra- mofoons die bezig waren met het afdraaien van Jazz-platen en filmwijsjes. Door de nauwe straten zigzagden auto's en motor fietsen. Naast het eeuwenoude stadhuis op het plein, stond een bioscoop-theater met een spiegelglazen vangmuil. Tusschen de donkere ruïnes van een klooster was een nieuwe sociëteit verrezen, en een be- ton-en-glazen modemagazijn. „We gaan mee met onzen tijd", zelden de men8Chen. „Al leven we ln een oude stad, daarom behoeven we zélf nog geen verdroogde mummies te zijn", en ze gingen allerlei modernlgheden Invoeren om de oude hulsejs van binnen prettiger en beter te maken. Maar het gekke was. dat over het algemeen bekeken de boel er niet op vooruit ging, ln elk geval er niet genoeg op vooruit ging. Zoodra er Iets nieuws bijkwam, ging er Iets ouds verloren. Daardoor begonnen de menschen uit hun humeur te laken. Ze wilden alles houden en niets verliezen. Ze wilden de gezellige, nauwe straatjes hebben èn de groote ver keerswegen, ze wilden open haarden heb ben èn centrale verwarming, ze wilden tegelijkertijd thuis zitten en ln de bioscoop Ze wilden kortweg te vèèl. Ze raakten steeds mèèr uit hun humeur. Ze gingen stomme dingen doen, de boel begon ln de war te loopen ln het stadje. En toen snap ten ze weer niet waaraan dat lag. Ze zoch ten en keken en deden proeven; ze gaven elkaar de schuld, ze schreven ingezonden stukken, ze harrewarden en redeneerden om er gek van te worden. Ze begonnen boos op elkaar te vitten. Ze werden somber en venijnig. Zelfs de schoolkinderen zaten met uitgestreken gezichten ln de banken, ze hielden niet meer van drop en van peper muntballen, ze hielden niet meer van knik keren en roovertje spelen, ze hielden van niets meer. Een ellendige toestand. „Ik weet het!" riep de burgemeester op een avond, als slot van een redevoering, die ie staande onder een booglamp op de hooge stoep van het stadhuis had ge houden voor een organisatie van Mismoe dige Mannen. „We doen niet meer genoeg aan feestvieren. Dat ls het!" „Zou je denken?" zelden de mannen. „Het kan. Alles kan. Maar waarom zouden we eigenlijk fee:'.vieren als de heele boel zoo naar ls? Het eten wordt duurder. Het licht en de steenkolen worden duurder. We zijn gek van de zorgen. We kunnen el kaar niet meer luchten of zien. We zouden het liefst de heele rataplan kort en klein willen slaan „Dat is óók een oplossing", zei de bur gemeester peinzend. Zooals le daar onder de booglamp stond, was le een boom van een kerel met borstelig, rood haar en ma ss's sproeten. HIJ streek zijn hoogen hoed op met de elleboog van zijn winterjas. „Maar", zei ie toen, „we zouden het toch nog eerst es kunnen probeeren met een pretje, met kermis, of een muziekconcours, of een hlstorlschen optocht De mannen op het plein voor de stoep, trokken verachtelijk hun halfbevroren neu zen op. Ze bibberden in hun versleten Jas sen en zelden: „Nee, daar is het nu te koud voor. De sneeuw ligt voetendlk. Een histo rische optocht! II Ik zie ons al als Lodewljk XIV in een hagelbui I Bedenk eens een ander soort feest." De burgemeester krabde zich achter zijn oor, waardoor le ineens een beetje op een orang oetan leek. Hij keek naar de boog lamp boven hem. en hij staarde naar het maanlicht op de lage, oude huisjes aan den overkant, en hU knikte tegen de grauwe gezichten van de mannen op het plein, en hij zei eindelijk, een beetje aarzelend, „Ik weet wel dat het afgezaagd is, maar wat zouden Jullie denken van een Kerstfeest? „Nou, vooruit dan maar," zeien de man- nen gapend. ,,Als het een niet helpt, helpt het ander. Maar dan mag het wel een verdraaid móói Kerstfeest zijn, met ca deautjes waar we wat aan hébben. Als er niet. gauw Iets plezierigs gebeurt, worden we stapelgek. Wel te rusten." „Wel te rusten". De burgemeester zette z'n hoed op en stapte naar binnen. De menschen gingen uit elkaar. Ze schui felden zwijgend door de hooge sneeuw en verdwenen ln de straatjes links en rechts. Je hoorde ze hun hulsdeuren openen en weer dicht doen. Je hoorde hoe ze de sleu tels van binnen omdraaiden, en nóg es om draaiden. Je hoorde het geluid van knippen en grendels. Je kon niet secuur genoeg zijn in de tegenwoordige tijden. Je kon mekaar niet verder vertrouwen dan je mekaar zag. Het besneeuwde plein, dat blauwwit was van maanlicht, lag nu verlaten. Alleen een kleine man met een grooten bril en een sprietig-dun nekje, duwde een ijscokarretje langs de huizen. De man was heelemaal in het wit, maar je kon niet kleur was van z'n kleeren, of de kleur van de sneeuw, die nog maar steeds omlaag dwarrelde. „Frambozen- en vanilleljs riep het mannetje. „Tien cent. vijf cent en drie cent!" Onder aan de kar bungelde een ver roest belletje, dat armzalige tmgelgeluidjes maakte door de stilte. „Vanille- en fram- bozenijs". Het ijscokarretje sloeg den hoek om rechts van het stadhuis, en verdween in de richting van de oude brug. In de koude huizen zaten de menschen hun koude handen te warmen b« een testje met, smeulende turf. Ze hadden geen geld om de centrale verwarming te stoken. Ze hadden geen guldens om in den electrl- citeitsmeter te doen. Ze zaten bij een kaars- Je, bij een petroleumllchtje, of zoomaar ln het donker. „We gaan Kerstmis vieren zeien ze schamper. „Ik zie óns al, om een bóóm Den volgenden morgen werd, onder voor zitterschap van den burgermeester, een Vereeniging opgericht tot Verbetering van het Kerstfeest. De leden zagen, leder voor zich, dat Kerstmis lang niet goed was ge weest de laatste Jaren. De menschen waren tot nu toe geen haar beter of gelukkiger geworden door het Kerstfeest. Ze hadden met zure gezichten naar de brandende kaarsen zitten koekeloeren, en waren even saai en miserabel het nieuwe Jaar inge gaan, als ze het oude waren begonnen. Er mankeert dus Iets aan Kerstmis, maar wit? De Vereeniging ging vreeselljk zitten na denken wat er moest gebeuren. „Een totale reorganisatie", zei de burgemeester. „Een grondige verbetering." Maar waar moesten ze beginnen met hun verbeteren? Bij de llchtbrandbare Kerst- boomen, die soms, door een enkel kaarsje, een heel huis in vlammen zetten? BIJ de slechte kwaliteit van sommige kerstbrooden en bankethammen? Bij te dunne kerstha zen? Bij te dure kalkoenen? BIJ de onze delijkheid van al het gekus onder de mist letoe? Van het oude carillon waren drie klok ken gebarsten. Dat klonk heel leelljk als de klokkenspeler, boven ln den toren, bezig was zijn wijsjes over de stad te pingelen. Op andere tijden van het Jaar waren ze niet zoo ingesteld op luisteren naar het kerkcarillon. Moest de Vereeniging begin nen met die drie gebarsten klokken? Of moest ze een actie op touw zetten te gen schorre koorknapen? Of tegen ongare plumpuddingen? Of tegen leelljke kerst boomversierselen? Alles goed en wel om te zeggen: „We gaan Kerstmis verbeteren", maar vind maar es een begin. De Vereeniging meende het goed. De be stuursleden werkten als paarden. Ze lazen allerlei brochures en Kerstmisboeken, ze maakten ellenlange berekeningen. Ze zelen: „Vroeger was het zoo en zoo, en nu ls het anders. Zou het hierin liggen? Zou het daarin liggen? Wat moeten we doen?" En ondertusschen werd de toestand al door maar akeliger. In de smalle straten trokken de menschen met knuppels op el kaar los. Waarom ze dat deden wisten ze zelf eigenlijk niet, misschien omdat ze niets anders meer te doen hadden. „We vervelen ons", zeiden ze. „Er is niets meer te beleven. Alles ls te duur. Dat is de schuld van die en die. Dat ls zijn schuld. Dat is hün schuld Flang, en dan kreeg er weer eentje een tik op zijn kop. Een leuke boel. En het witte ijscomannetje Hep met zijn tingelbel en zijn frambozenijs door de sneeuwstraten en werd aldoor maar goed- kooper met zijn wafeltjes, maar niemand kocht er een. En de winkeltjes maakten zielige kerstétalages met rood vloe van ja ren terug en met zulke dunne kaarsjes. Maar de menschen zetten rillend den kraag van hun jas op en liepen voorbij zonder naar rechts of links te kijken, met spinnij dige gezichten. „Gebéurt er nu wat met dat Kerstfeest, ja of nee?" De burgemeester zei: „O ja, natuurlijk, dat komt terecht", maar in werkelijkheid piekerde ie zich een ongeluk en wist nog steeds niet waarmee te beginnen. In een smalle straat had de Vereeniging een huis gehuurd, een wonderlijk-oud huls, dat met zijn hoogen, puntlgen gevel vol klei ne glas-in-lood raampjes voorover hing, of het zóó om zou kieperen op het slage rijtje aan den overkant. In dat huis was het nu een drukte en beweging van belang. Comité-leden holden ln en uit, loopjon gens renden langs de geschuurd-eiken trappen met stapels drukwerk, groothan delaars in hulst en kaarsen liepen de deur plat. Op lange banken in de gang zaten de menschen met ideeën te wachten op hun beurt om binnen gelaten te worden in het bureau van den voorzitter, die zijn burgome„stersplichten al dagenlang liet vervullen door den oudsten wethouder, om zich heelemaal te kunnen wijden aan het bovenalgewichtlge Kerstprobleem. De dagen werden aldoor maar donker der en korter. In het hooge, oude huls ln de smalle straat brandden dag en nacht de liohten. Dag en nacht werkte de ver eeniging aan het nieuwe Kerstfeest. Koortsachtig snel moest alles gebeuren. De toestand in de stad werd hoe langer hoe gevaarlijker; de menschen uit de buur ten om het stadhuis, hadden pistooltjes en gummistokken gekocht om daarmee op te trekken tegen de menschen uit de buur ten bij de wallen. Ze noemden zich de Sladhulzers en de Wallenaars. De Walle- naars vertrouwden de Stadhuizers voor geen haar. „Ze willen ons verraden", zel den ze „Ze willen ijzervijlsel door on6 brood bakken. We zullen hun achtertuintjes plat trappen, en hun ruiten stuk slaan," en ze liepen rond met ploertendooders in hun mouw. Het eenlge dat den boel kon red den was een groot feest voor iedereen. Zonder dat ze het zelf eigenlijk wilden, begonnen de menschen in de stad mee te zoeken En over het plein en de wallen waarde het ljscomannetje met zijn witte kar. Br hingen Dspegeltjes aan de klep van zDn witte pet. ZDn schoenen zagen er uit als witte schuimtaartjes, de randjes van zDn brilleglazen waren wit-bevroren, om zDn dunne nek lag een glinsterend wit walle tje van sneeuw HD was eigenlDk heele maal wit, alleen zDn neus en zDn handen waren lichtblauw. „Vanille- en frambozenDs! Ijswafels en Dsbekers! Twee voor een cent! Drie voor een cent! Vier. Maar niemand kocht een Dswafel, en niemand kocht een Dsbeker. Het ijscoman- netje had net zoo goed niet kunnen be staan; de menschen keken gewoon dwars door hem heen, ze hadden hém niet noo- dig en zyn Ds nog veel minder. Zc hadden es "v eigenlijk?" Het mannetje zette zDn kar tegen een lantaren, en ging zelf, een beetje wee van honger, op de pesne-awde stoep van het hot stadhuis zitten denken. HD was half i bevroren. HD blies in zyn koude handen, zDn adem was feitelDk nog het eenlge warme dat le had. Als je honger hebt, voel je de kou veel erger. Als ie es.Zóu le zich er de ontzettende weelde veroorloven om er zélf eentje te nemen, een Ijsje -? Een beetje zwaalerig strompelde hij terug naar zDn kar bD den lantaren. Vooruit maar, zoo'n héél enkelen keer mocht ie wel es een extraatje hebben. Hij maakte voor zichzelf een groote, dikke frambozenwafel klaar. Ziezoo, en nu zou je es wat zien! Het mannetje nam een hap, en omdat ie zoo'n ergen honger had, nam ie een erg gróóten hap. Om eerlDk te zDn, hij hapte den heelen frambozenDswafel ln één hap naar binnen. Maar toen gebeurde er iets vreemds. Het was of de koude maan ineens bovenop hem viel, of een Ijzige wind om hem heen cirkelde, of heel de bevroren wereld op en neer hobbelde in een fel, spierwit licht. „Ik ga doodM" Het Dscomannetje schreeuwde van angst, een paar oogenblik- ken was het of zelfs zDn adem bevroren was. Maar dat duurde maar even. Een mensch kan veel hebben, het mannetje ontdooide min of meer. De maan ging te rug naar haar gewone plaats ln den hemel, de aarde werd weer donker: een koude vorstnacht. Het was alles net als daareven, net of het Dscomannetje niet bDna was gestorven aan zDn eigen frambozenwafel. „Ik wist niet....", mompelde ie nog een beetje suffig. Toen wist le ineens alles: waarom de menschen hem lieten zitten met zijn wafels en bekers; wat hD noodlg had, wat ze allemaal noodig hadden.... „We hebben warmte noodlg! Als het zoo koud ls, hebben we warme dingen noodig: warme groc en warme worstjes en warme sokken!" HD prikte op zDn kar een papiertje met „voor den eerlijken vinder", en holde zoo hard als ie op zDn dooie-teenen-voeten hollen kon, naar het oude huis van de Vereeniging tot Verbetering van het Kerst feest. Het was al ver voorbD middernaoht, maar toch waren ze daar nog met zDn allen aan het werk. De heele straat rook naar aangebrand banket en dennegroen. Het mannetje stapte hals over kop bin nen. Middenin de gang bleef le staan en riep: „Goed volk! Kom gauw!! Ik heb een idee 11" Uit alle deuren kwam de Vereeniging op hem toegestormd. „Een Idee! Een idee!" De teekenaars, de koks, de technici, de co mité-dames en de concierge met zDn vrouw voerden het kleine Dscomannetje in triomf naar de bestuurskamer, waar de burge meester en de blerbrouwerszoon-secretaris juist een sombere conferentie hadden met den mageren penningmeester Zoo kwam het Dscomannetje binnen. „Een idee!" riep ie. „Ik heb een Idee!" HIJ tolde op zDn beenen, en moest even gaan zitten van den honger. Op den hoek van den hoogen schoorsteen brandde een petroleumlamp met een wltporseleinen kap Het mannetje zag hoe het licht van de lamp en het licht van het vuur de donkere balkenzoldering glanzend-bruin maakten als een opgepoetste kastanje, of de zon door de zwarte balken scheen. HD voelde een warmen gloed om zich heen. Z'n teenen gingen ontdooien en z'n top pen en z'n neus. Een plasje sneeuwwater vormde zich om zDn voeten. De ijskristal- letjes vielen als glinsterende scherfeltjes uit zDn dunne grDze haar op den houten vloer. Warmte! „Warme dingen", zei het Dscomannetje. „Warme groc en warme worst en warme sokken". Even bleef het stil, toen sprong het be stuur als één man op. „Natuurlek, dat Is het! Warme dingen! Dat we daar niet eerder aan gedacht hebben! Warme klee ren en warme hulzen en warme menschen. Allemaal warme Kerstcadeautjes". Ze stuurden den Dscoman naar beneden, om bD het gloeiende keukenfornuis kokendwarme soep te eten en ze lieten al de menschen uit de gang binnen komen en ze zeiden: „Wie het warmste Kerst cadeautje weet te bedenken krDgt een glas warme punch". En ze bedachten sa men allerlei dingen; warmwaterkruiken en voetenzakken en pelsjassen. En toen het bij na morgen was, kwam er iemand aan dragen met het Kerstcadeau: een keurig garnltuurtje, bestaande uit een heel doel matig hartwarmertje met bDpassende pols mofjes en oorkleppen. Het hartwarmertje en de oorkleppen moesten met veiligheids spelden worden vastgeprikt, de polsmofjes bleven vanzelf zitten. De heele zaak zat van binnen vol electrlsche draden en stond ln verbinding met een soort antennetje, dat je op je hoed of in je knoopsgat kon dragen. Er kwam een zendstation en een heel natuurkundeboek bD te pas en de be doeling was. dat het garnituur altDd warm zou zijn en de menschen nooit meer last behoefden te hebben van kou. Was me dat wat! We laten meteen tweeduizend exem plaren maken", zei de burgemeester. „Iedereen krDgt er een. Ze zullen niet weten wat ze overkomt". Nu, dat wés zoo. Toen de menschen Eerste Kerstmorgen door de zonnige sneeuw, bibberend en koud naar het stad huis Hepen, waar in de groote Ridder zaal het feest zou worden ingeluid, had den ze heusch niet veel verwachtingen van wat er komen zou. „Loop me niet zoo voor m'n voeten, ellendeling", gromden ze tegen elkaar. „Als je het hart hebt me ook maar een stroobreed ln den weg te leggen, sla lk je tot mosterd!" Heelemaal geen Kerststemming. Het gebersten caril lon pingelde een Kerstkoraal. In de kerk zongen de koorknapen. Het portaal van het oude stadhuis was één groote eere- boog van hulst en dennetakken en zDden lint. groen en rood, met in de verte, in de groote zaal het zonlicht, dat in honderd kleuren door de gebrandschilderde ramen viel en het dansende kaarslicht van den stralenden boom in het midden. Op een verhooging, naast den boom, zong een kinderkoor lieve, oude liedjes. „O denneboom" en „Vrede op aarde". De men schen. die nu op stoelen in de rondte za ten, keken broelend-boos en sloegen de maat met hun gummistokken. Géén Kerst stemming, absoluut geen Kerststemming Tot de burgemeester, correct ln het zwart, voorafgegaan door een in het zilver gekleeden heraut en gevolgd door het ver dere bestuur en alle leden van de Vereeni ging tot Verbetering van het Kerstfeest, de zaal binnen kwam en de uitdeeling van de keurig verpakte garnituurtjes begon. Een voor een werden de menschen afge- De Fransche Kamer heeft gister de debatten over de militaire credie ten besloten en met algemeene (536) stemmen het wetsontwerp aangeno men, waarbD een bedrag van 255 mil liard francs wordt toegestaan, waar van een bedrag van 55 milliard francs bestemd is voor de uitgaven van het eerste kwartaal van 1940. TDdens de debatten heeft minister-pre sident Daladler het woord gevoerd. HD be gon met te antwoorden op een verzoek van Léon Blum, om begin Januari de Kamer in geheime zitting bijeen te roepen. Dala- dier verklaarde, dat de regeering op dien datum geen geheime zitting kon aanvaar den, maar dat een geheime zitting overi gens wel nuttig kon zDn, om eenlge kwes ties van vitaal belang te regelen. Discus sies over de militaire credieten achtte hD evenwel in een dergehjke vergadering nut teloos. Daarna wees Daladler op het belang van de door de regeering gevraagde credieten voor de landsverdediging. In de eerste maanden van den oorlog, aldus spreker, heeft het Fransche lucht- wapen zich superieur bewezen, doch de techniek staat niet stil, steeds moderner materiel verlaat de fabrieken en daarom zDn de gevraagde credieten van het groot ste belang voor onze luchtmacht. Hetzelfde is het geval voor de anti tankwapens. Voortdurend wordt gezocht naar verbetering van de wapenen ter ver dediging van het land. Ook voor de marine worden credieten gevraagd, aangezien met spoed wordt ge werkt aan het In dienst nemen van de slagschepen van 35.000 ton, welke supre matie ter zee moeten verzekeren. Na de soldD van de manschappen te hebben behandeld, sprak de minister over de versterkingswerken. De Maginot-llnie wordt uitgebreid met versterkingswerken naar het Noorden en in de Jura. Deie zDn noodzakelijk en om dit te bewDzen, herinnerde de minister aan het lot van Polen en dat van Finland. Beide landen zijn dapper, doch het resul taat van hun strijd is verschillend. Het eerste moest het hoofd bieden aan een bewegingsoorlog met modern materieel en werd niettegenstaande den moed van den Poolschen soldaat binnen enkele weken vernietigd. Het neianaitige Finland neeft langs zUn grens een fortenllnie gebouwd en blijft tegenstand bieden. De minister-president voegde hieraan toe, dat het niet voldoende ls. den helden moed te huldigen, men moet ook helpen. Op den avond zelf, waarop de Volkenbond den aanval veroordeelde, heeft Frankrijk in het kader van het handvest geheel en royaal zDn plicht gedaan. De regeering zal dit blDven doen. De minister-president verklaarde ver der, dat de versterkingen ln Frankrijk nog moeten worden uitgebreid gedurende den oorlog. Het volk ls sterk genoeg om het hoofd te bieden aan den oorlog. 1.150.000 man hebben tDdens den vori- gen oorlog ln de fabrieken gewerkt, op het oogenbllk werken 900.000 man en nog en kele duizenden zouden te werk kunnen worden gesteld voor het vervaardigen van wapenen. HierbD wees de minister-presi dent erop, dat het materiaal bewezen heeft goed te zDn. De regeering ls verantwoorde- hjk voor het voeren van den oorlog, de generale staf voor de leiding van de operaties. Daladler zeide, dat in December 1914 450.000 gesneuvelden te betreuren waren. Wel was de slag aan de Marne gewonnen, doch 10 departementen van het land wa ren door den vDand bezet. Op 30 November 1939 telde het leger 1136 gesneuvelden, de vloot 256 en de luchtmacht 42. De situatie van December 1939 is dus aanmerkelijk beter dan die van December 1914. De re geering blijft gekant tegen voortDdige offensieven, men is in de eerste maanden van den oorlog, en deze zal met verstand en methoden worden gevoerd. Na de schitterend verloopen mobilisatie hebben wD druk uitgeoefend op het Duit- sche front, om onze verplichtingen jegens Polen na te komen en een grooter aantal divisies vast te houden in het Westen. Toen eenmaal de Poolsche weerstand ge broken was, hebben wij eigener beweging een deel van het Duitsche grondgebied ontruimd. Eigener beweging! De vDand heeft eerst verscheiden dagen nadien de ontruiming van zDn gebied opgemerkt. Het leek ons een dwaasheid, de Fransche troepen in het open veld te laten tusschen twee machtige verdedigingslinies. Het Fransche leger moet de schutsmuur zDn, waarachter de Engelsche, Poolsche en Tsjechische soldaten zich aan onze zijde kunnen scharen. Sedert verscheidene maanden zoo ver volgde de minister-president. zDn alle le gers, wanneer zD niet strijden, aan den arbeid. ZD storten beton en bouwen een tweede en een derde verdedigingslinie. Wat ook van den oorlog zal worden, men is vastbesloten zich vast te wortelen in den Franschen bodem. De bezetting van het Rijnland en de remllitarisatie van Dultschland zDn lnder- tDd voor FrankrDk aanleiding geweest, een groot materieel programma op te zet ten, zes maanden is op dit programma ge wonnen, doch er zDn nog enkele lacunes. Van den winter moet gebruik worden ge maakt om deze aan te vullen, door solda ten van het front terug te roepen. De werkman met zDn gereedschap en de sol daat met zDn geweer, belden zDn nood- zakeUjk. De minister-president verklaarde ver volgens, dat men niet door kon gaan, Dultschland zDn grijpende hand naar an dere landen te laten uitslaan. Zonder twDfel zou eens ook FrankrDk aan de beurt zDn gekomen. Onlangs is een aantal gevangenen ge maakt door een groep Fransche ruiters. Onder de gevangenen bevonden zich Oostenrijkers. Zoo bUjkt dus dat Oosten- rijksche soldaten en officieren dienst doen aan het front en spreker ls overtuigd, dat ook soldaten uit de andere onderworpen landen zich aan het front bevinden. .WD strDden voor het heil van Frank rijk en dit is niet te scheiden van de meest edele menschenwaarde." De rede van den minister-president werd lulde toegejuicht. roepen om voor de burgemeesterstafel, op zij van de deur, te verschDnen. Daar kre gen ze hun pakje. De lange, blonde bier- brouwerszoon, die heelemaal krom getrok ken was van het brieven tikken en de kleine, verkouden penningmeester, met een keelverband van twintig centimeter breed om z'n mageren nek, legden uit hoe de garnituurtjes gedragen moesten worden. En een voor een verlieten de menschen daarna dan door den groenen eereboog de Ridderzaal, met de witgelakte antennetjes in hun knoopsgat of losjes gestoken tus schen het lint van hun hoed. De hartwar- mertjes, de oorkleppen en de polsmofjes van de vrouwen waren van rood fluweel en versierd met geborduurde rozen en vergeet- mD-nietjes. Het garnituur van de mannen was van bruin wildleer en de kinderen hadden afwaschbaar, goudgestlppeld roze zeildoek. Toen de laatste menschen met hun ca deautje de Ridderzaal hadden verlaten, ging de burgemeester met de heele veree niging op de stoep staan om te zien wat er nu op het plein zou gebeuren. Daar gebeurde Iets heel ongewoons Op de glinsterende sneeuw, in het koude licht van een oranje winterzonnetje, dansten de menschen van de stad! Ze hadden de gummistokken, de revolvers en de ploer tendooders zoolang op een stapeltje neer gelegd op zD van de oude muziektent, waar een mondorgelclub walswDsjes en marsch- Uedjes speelde. Alles zag er in eens heel anders uit dan daareven. De menschen waren werkelDk vroolDk, ze zongen mee met de muziek, ze sloegen elkaar onder het walsen op den schouder, ze zeien: „Zoo ouwe jongen ben jD d'r ook", ze zeien zelfs: „Pardon", als ze elkaar op de teenen trap ten, ze zelen: „Gaat u voor, dame" en: „Na u", en er was zelfs een klein meisje, dat heel zachtjes: „Gelukkig Kerstfeest", fluis terde tegen een oud vrouwtje, dat ze niet eens kende. Het Dscomannetje ging rond met een grooten, blikken trommel vol warme worstjes. „Neem ze zoomaar", zei le, „ik heb ze ook zóómaar gekregen, omdat het Kerstmis is". De burgemeester, op de stoep, straalde. „Het zendstation werkt uitstekend", zei le. „De garnituurtjes schDnen prachtig op temperatuur te zDn. De menschen zDn heelemaal opgeknapt door de lekkere warmte". En toen trok ie, aan het hoofd van de Kerstliedjes zingende Vereeniging. door de versierde straten met een bord, waarop stond dat iedereen kosteloos warme lieor.pastei en mistletoe en fosforlseerende denne-appels kon krDgen. De menschen Juichten en wandelden mee, achter de zingende IJgreenlglng aan. Het werd een heele feestoptocht. En toen de avond viel, was de heele stad een feest stad, vol wapperend kaarslicht en denne groen en roodzijden lint. Overal ln de hul zen aten de menschen hazenpasteien en plumpudding. Overal stonden de ramen wDd open, overal hoorde je het geluid van zingen en lachen en muziek. Boven in den toren zwaaiden de carillonklokken een Kerstmelodie, welke soms evenals een krachtig marschlied over de besneeuwde daken leek te dreunen. Door de smalle straten woei de geur van een knetterend denneblokkenvuur, van anDsmelk, warme bollen en warmen wDn. „Morgen gaan we werken", zeiden de menschen. „Met z'n allen samen. Maar nü ls het feest!" Ze staken gekleurde lampions aan en gingen daarmee bD hun buren op bezoek. „We hebben het nooit kwaad ge meend. zie je", zeien ze. „We weten elgen- IDk niet, waarom we het deden. Maar nu ls alles goed. Proost!" Ze dronken elkaar toe met groote glazen warme punch, ze zwaaiden gearmd over straat, tótdat Totdat er kortsluiting kwam ln het elec- trische zendstation. Toen werden de mooie garnituurtjes koud en de menschen leken op de plaats zelf te bevriezen. „Hoor", zei het Dscomannetje dat met z'n kat naast een heel klein Kerstboompje voor het zolderraampje zat, „hoor ze es een pret hebben. Ze knallen. Ze trekken pistaches af Maar de menschen, beneden in de straat, trokken heel iets anders af: revolvers. Ze schreeuwden: „Verraad!", ze trapten de Kerstboomen om en schoten gladweg den heelen Kerstnacht aan flarden. De Vereeniging tot Verbetering van het Kerstfeest heeft toen meteen de garnituur tjes, als onbetrouwbaar, afgeschaft en be sloten de menschen een volgend keer op temperatuur te brengen met warme flanel letjes en thermosflesschen vol kokendheete koffie. „Je komt voor de gekste dingen te staan met die beroerde electriciteit" zei de burge meester woedend. In de stad was het in eens een chaos ge worden. De menschen gooiden elkaar, ;us- schen het schieten door met heele klodders hazenpastel, met blauwbrandende plum puddingen en stukken banket. Ze mikten naar elkaar met gouden Kerstboomsterren, met verchroomde klokjes en wassen cheru- bDntjes, ze lieten kokend kaarsvet op el- kaars hoofd druppelen vanuit de ramen. „Verraad! Moord!" riepen ze allemaal. Alleen het Dscomannetje riep niets, dat was vredig en wel, met z'n hoofd op de kat naast z'n Kerstboom in slaap geval len. 34

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 15