I
De eerste ijs-Zondag - Minister-president Chamberlain in Frankrijk
"t
4
80iie Jaargang lEIDStH DAGBLAD Tweede Blad
T'
fr
FEUILLETON
De Hermandad, de
Heros en de Heroïne
v >w J i\, w
EEN RADIOGRAFISCH OVERGEBRACHTE FOTO van een der zwaar beschadigde
vliegtuigen aan boord van het Duitsche vestzakpantserschip Admiral Graf Spee", dat
nu door de eigen bemanning tot zinken is gebracht.
HET NEDERL. KAMPIOENSCHAP KLEIN BIL
JART EERSTE KLASSEwerd gewonnen door
den heer van der Jagt, die men hier tijdens zijn
laatste pai^ij in actie ziet
DE BEMANNING VAN HET ZWEEDSCIIE STOOMSCHIP „URSUS"
dat in den Theemsmond verging, en die werd opgepikt door den Groning-
schen kustvaarder „Brinda", op bezoek bij den Zweedschen dominee Sven
Hjört, te Rotterdam (4de van rechts).
DE EERSTE IJS-ZON
DAG. Een kijkje op
de baan van de
Haagsche IJsclub.
IN FINLAND WOEDT DE STRIJD MET ONVERMINDERDE
HEVIGHEID VOORT. EEN NEERGESCHOTEN
RUSSISCH VLIEGTUIG.
-
i
J ">r-
IL
DE LAATSTE TREIN. Na 35-jarigcn dienst werd het locaal-station te Utrecht, Za- NEVIiLLE CHAMBERLAIN, DE BRITSCHE PREMIER, BRENGT EEN BEZOEK AAN FRANKRIJK, WAAR HIJ DE
terdagavond na vertrek van den laatsten trein gesloten. Dc publiciteitschef van de TROEPEN INSPECTEERT EN EEN TOCHT LANGS HET FRONT MAAKT. DE EERE-
Spoorwegen, de heer Schiferli bood den machinist bloemen aan. WACHT BIJ DE AANKOMST VAN DEN EERSTEN MINISTER.
door
FELIX CDERRICK.
45)
..Geen van de regeering, maar hier vlak
'ij woont een cementfabrikant, die drie
Prachtige motorbooten heelt. Misschien
*11 hij u er wel een leenen."
Hij belde den getroffene, een voornamen
Egyptenaar, die zich deze luxe best kon
Permitteeren. direct op, en nog geen half
Uur later zaten de vier mannen in een ju-
keel van een Amerikaansche race-boot,
Pie, naar de bestuurder, een intelligente
Jonge Egyptenaar hun verzekerde, een stuk
sneller was dan het vaartuig van de regee-
ring. De wagen van Larkyn Pascha werd
"iet zijn aanhangsel regelrecht naar Cairo
Sestuurd. Jn de Auburn werd een chauf
feur van de politie achter het stuur gezet.
Bertrand drukte den commissaris met de
Srootste klem op het hart voorloopig geen
enkel bericht aan het ministerie van Bin-
"enlandsche Zaken door te geven.
De achtervolgers zaten in hun kleine
boot en schoten pijlsnel over de bruisende
Solven van de,. Nijlarm stroomopwaarts,
'n het Westen begon de zon reeds den
I horizon te naderen.
1 Even later kwam de regeerlngsboot In
zicht. Reeds op den terugweg, welteverstaan.
De inspecteur riep den bestuurder en ver
nam van hem. dat de drie heeren, waarvan
een bij een val uit de auto zijn arm gebro
ken had, ongeveer een kwartmijl hoogerop
aan den rechteroever waren uitgestapt, dus
vrijwel in de voorstad Schubra.
Of hij ook wist, waar zij heen gegaan wa
ren, vroeg Bertrand.
„Er was daar geen aanlegplaats. Ik moest
aanleggen langszij van een zolderschuit,
waarop een man stond te wuiven."
„Voorwaarts! Ik geloof, dat we ze te pak
ken hebben!"
De kleine boot vloog nog ongeveer een
halven kilometer stroomopwaarts en toen
zij een lichte kromming gepasseerd waren,
doken er aan hun linkerhand drie plompe
groote kasten op, die aan den oever veran
kerd lagen. Het waren drie van die gemak
kelijke dahabije's, die bij de welgestelde
Egyptenaren de plaats van week-end-huis-
jes innemen. Bertrand liet de boot een
eindje verder stoppen en gaf den jongen
stuurman een goede fooi. Hij had allen tijd
Toen sloop hij voorzichtig in de richting
van de dahabije's.
Deze woonschuiten zijn ware miniatuur
villa's en bevatten gewoonlijk drie tot zes
vertrekken, verdeeld over twee verdiepingen.
Beneden bevindt zich dan meestal een keu
rige kleine keuken met een up-to-date bij
keukentje alsmede een wat grootere ruimte
die dan meer de plaats van een hal of
huiskamer inneemt.
Bertrand klopte aan de deur van de eerste
dahabij. Zij was gesloten. Geen mensch
antwoordde. Hij liet een agent achter en
begaf zich naar de volgende. Teun wees op
de loopplank, die het dek met den oever
verbond. Terwijl de eerste dahabije dik
onder het Egyptische stof zat, vertoonde
de tweede in het roode schijnsel van de
ondergaande zon, versche sporen van ver
moeide, sleepende voetstappen.
Het wild zat in de val.
De inspecteur klopte op de deur. „In naam
der wet!" Driemaal herhaalde hij deze
woorden, die hij al bij zoovele gelegenheden
in den loop van zijn veelbewogen carrière
had moeten uitspreken, toen trok hij zich
terug en pleegde overleg met zijn helpers.
Zij sloopten de loopplank van de eerste da
habij en construeerden met behulp daar
van een stormram. Een minuut later lag de
deur in puin.
Uit het vaartuig werd een schot gelost
en de mannen buiten zochten ijlings
dekking.
„Nu wordt het meenens, heeren", zei de
inspecteur. „Die kerels willen het uitvech
ten. En ik zou geen kogel in het hoofd wil
len riskeeren."
„Dat is eenvoudig genoeg," zei de tweede
agent. „Laat ons uit deze planken hier een
soort afweerschild maken en onder be
scherming daarvan de boot binnendringen.
Als wij een dubbele laag planken nemen,
dringen de kogels daar nauwelijks meer
doorheen."
„Juist, 'n pracht-ldee", besliste de detec
tive en men toog aan het werk. In een
minimum van tijd was een bruikbaar schild
in elkaar getimmerd, waarvoor ook de derde
dahabije van haar loopplank afstand moest
doen. De belegerden daarbinnen gaven geen
teeken van leven.
Het offensief nam een 'aanvang. Lang
zaam, voetje voor voetje drongen de bele
geraars voorwaarts, schoven door de ver
nielde deur en stonden voor een tweede, die
eveneens gebarricadeerd was.
Eensklaps hoorde men een plons. De agent
die op de loopplank op post gebleven was.
riep iemand en onmiddellijk daarop kraakte
een schot. Bertrand rende terug en hoorde
een luid gegil in het water.
„Een is er door het raam in het water
gesprongen", legde de politieman uit. „Ik
heb hem gesommeerd en moest toen wel
schieten. Daar is hij."
Hij wees op een man in het water, die
kennelijk door het schot getroffen, jamme
rend om hulp gilde. De motorboot, waarvan
de bestuurder nog een beetje in de buurt
was blijven hangen, in de hoop op eventu-
eele verdere sensatie, kwam langzaam
stroomafwaarts gedreven. Bertrand riep den
jongeman en met zijn hulp gelukte het
niet zonder moeite om den gewonde op het
droge te brengen.
Het beleg werd na dit intermezzo op den
zelfden voet voortgezet. Bertrand herhaalde
zijn sommatie, om zich over te geven. Lang
zaam ging de deur open en het lijkbleeke
gezicht van den heer Mandrides werd zicht
baar. Zijn rechterarm bungelde slap langs
zijn lichaam, gesteund door zijn linker. De
mouw van zijn lichte costuum stond stijf
van het geronnen bloed. Achter hem ver
scheen, de armen angstvallig hoog boven
zijn hoofd, een knaap in een schamele ga-
labijeh en zwoer dure eeden in het Arabisch
dat hij met de heele zaak niets te maken
had.
Een der agenten nam de gevangenen in
ontvangst. Zij moesten plaats nemen naast
den geredden drenkeling. Op hun gelaat
stond duidelijk te lezen, dat hun begeerte
naar opwindende avonturen voorloopig ge
noegzaam bevredigd was.
„Waar is nummero vier?" blafte inspec
teur Bertrand tot Mandrides, die volstond
met een knik in de richting van de da
habije.
„Fouilleert U alstublieft deze mannen
naar wapens, mr. Blake, en let U er goed
op aan wien zij toebehooren. Wij moeten
weten wie er geschoten heeft."
Bertrand begaf zich opnieuw achter het
schild, waar zijn vriend op hem wachtte.
Er bleek, dat de deur, die tot het inwendige
van het schip toegang gaf, te klein was
om er met het schild doorheen te kunnen.
Nauwelijks had de inspecteur een stap bui
ten de beschutting van zijn dekking ge
waagd of er knalde uit het donkere ver
trek een schot. Bertrand deinsde terug.
„Kom te voorschijn, kerel", schreeuwde
hij. „Tegenstand baat je toch niet."
Het antwoord kwam uit de kleine bijkeu
ken. „Kom me maar halen, vervloekte
smeris. Wie in de buurt komt, gaat er aan."
Aan die van woede heesche stem herken
den zij onmiddellijk Carlos, den humoris-
tischen artist. Een tweede schot overtuigde
hen, dat het den man ernst was.
„De ellendeling weet dat het om zijn
hoofd gaat en wil zijn leven duur verkoo-
pen", gromde Teun. „Maar ik zal toch met
hem afrekenen. Wij zullen eens even korte
metten maken met die deur daar."
Hij keek rond naar een lange balk om
van zijn plaats af het paneel van de ver
sperde deur te vernielen. Maar alles wat
hij kon vinden was een berg van brokken
steenkool.
„Hier ook al kolen", zei hij, pakte een
stuk tweemaal zoo groot als een menschen-
hoofd en woog het in zijn hand. „Dan ne
men we dit maar. Ik zal probeeren om van
hieruit den boel stuk te gooien.
(Nadruk verboden). .(Wordt vervolgd)..