Van Klaas en Brecht op wasdag Een heerlijke reis op een zeepbel en een zonnestraal Hij had gelijk 's Morgens héél vroeg, toen het nog «Jonker was onder de hoge, geheimzinnig ru rende bomen, was Brecht al opgestaan. Want het was een gewichtige dag vandaag, dat had ze gevoeld aan haar hartje, dat blij en angstig klopte; moeder zou uit wer ken gaan om geld te verdienen voor haar en Klaas voor warme kleren, had Moe der beloofd! en nu mocht zij helemaal alleen de was doen! Of dat effetjes gewich tig was, een meisje van twaalf jaar met dunne armpjes en sprietige benen en twee liëel kleine blonde vlechtjes mocht daar helemaal alleen de grote was doen! Moeder had er wel even diep bij gezucht, toen ze Brecht uitlei. hoe het moest; eerst het witte goed en dan het bonte en dan nog een tweede sopje. Maar het meisje had een beetje snibbig gezegd: „Gunst, dat weet ik toch allemaal allang! U doet het toch iedere week zo!" Maar dan had ze gezien, hoe verdrietig Moeder er uit zag en ze had haar een stijve kus gegeven en gezegd: „Ga maar gerust, Schattemoedertje Brecht zorgt voor de was en voor Klaas en hij valt beslist niet in de teil en niet in de sloot, hoor! Ik bind hem vast!" Toen Brechtje zich die morgen had aan gekleed en water had opgezet voor een kopje thee, kwam Moeder beneden. Ze was blij. dat ze Brecht al zag en zei: „Kijk, dat is nou es aardig van je!" En Brecht glom van plezier en nam zich voor om niet ongeduldig te worden, als Moeder alles van de was en van Klaas en van de boter hammen voor Vader nog eens wéér uitlei. Maar Moeder deed het niet. want ze had haast Ze sneed alleen de boterhammen vlug af. pakte ze in het trommeltje en zei: „Je weet het nu wel. hè Brecht? Dag, lieve kind! Geef Klaas een zoentje van me. Daag!" „Ja Moeder. Dag Moeder", riep Brecht. Gunst, nou moest ze eerst nog een tijdje buiten naar Moeder staan wuiven, net zo lang tot Moeder de hoek van het bospad om was! Ze had er haast geen tijd voor! Moeder moest een eind lopen, helemaal naar het dorp! Maar zij, Brecht, had het óók druk. Gelukkig eigenlijk maar, dat vader al zo vroeg weg was gegaan, nu had ze daar tenminste geen zorg meer over! Even wierp Brecht een blik naar buiten. Het was heerlijk zacht weer, niets koud! De zon kwam juist op Er hing een blau wige damp over de weiden in de verte en de bladeren op de grond roken zo lekker kruidig! Als het winter werd, was het altijd ge zellig om het boshuisje Dan stonden er overal gele en rode paddestoelen, dan rit selde de regen zacht en geheimzinnig tus sen de bladeren en dan was het binnen nog eens zo warm en gezellig! Brecht stond in de deur te peinzen, wat ze het eerst zou gaan doen. Een boterham eten? Nee, dat maar niet, dat kon straks wel, gelijk met Klaas z'n pap. Eerst even naar de was gaan kijken. Moeder had alles in orde gemaakt, uit de schoorsteen van het kleine schuurtje bij de beek kringelde een blauwig rookpluimpje. Het fornuis met de wasketel er op was warm. Breoht tilde gewichtig het deksel op en roerde wat in de was met de stamper. Het sop was lekker schuimig hoor. En heet!! Voorzichtig pakte het wasvrouwtje een sloop bij een punt en trok ze omhoog. Ja hoor, de was was lekker uitgetrokken. Nou, dan kon ze beginnen. Ze zette de teil op een stoel en schepte met de stamper voor zichtig de stukken wasgoed over. Oei, wat was dat heet! Je neus ging er van gloeien en de damp sloeg om je oren! Ziezo, klaar! Nu het sop er op. Dat moest met een klein emmertje, had Moeder ge zegd, anders kreeg je ongelukken! Brecht haalde het emmertje en begon geduldig te scheppen. En toenhoorde ze op eens in huis een geluid, waar ze van schrok. „Moeder, Moedèr. Moe-dér!" Brecht liet de was de was en holde naar huis! Rechtop in z'n bedje stond de kleine, dikke Klaas en hij huilde, huilde, o. wat zette die jongen een keel op! Z'n twee koude, vuurrode knuistjes kneep hij stijf om de rand van het ledikantje en dikke tranen rolden uit z'n ogen. Hij riep tus sen z'n snikken door: „Ka wil naar Moe der! Ka wil naar Moeder!" In een ogenblik was Brecht bij hem en had hem uit het bedje getild. Nu vlug de deur dioht en met het koude, zielige jon getje op schoot bij de kachel gekropen. Brecht was een handig ding; ze troostte Klaas en warmde de pap en voerde hem en kleedde hem aan, alles door elkaar. En na een half uurtje lachte Klaas weer en zei: „Brecht zoet. Ka ook zoet. Ka naar Moeder". „Nee, dat kan nu niet. Maar Klaas mag mee naar de schuur. Dan gaan we samen wassen". „Ka naar suur. Naar de sop", zei Klaas. Hij begreep het best. al was hij pas drie jaar! Brecht vergat haar eigen boterham. Het ging heel best die morgen. Brecht had het kleine klokje in de schuur gezet, want om elf uur moesten ze samen het brood voor Vader wegbrengen. Dat was vlak bij. Vader speelde een poosje met Klaas en klopte Brecht op haar schouder en vond haar heel flink. „Een bovenste beste eerste klas was vrouw!" zei Vader en lachte om Brecht's witgewassen handjes. Brecht was blij. maar onderweg begon Klaas te zeuren. Hij trok aan Brecht's hand en drensde: „Ka naar Moeder. Ka niet naar de suur!" En toen werd Brecht op eens zó verdrietig en zó akelig. Ze hield met moeite haar tranen in en riep woedend: „Ga dan maar weg hoor! Ga jij dan maar weg, nare jongen!" Gelukkig deed Klaas het niet. Hij schrok van Brecht's boze ogen en was op eens muisstil En Brecht viel als een hongerige wolf op het brood aan en at wel zeven sneden op. Klaas lachte weer luidkeels en at mee; zo maar uit het vuistje. Brecht sopte voor hem in de melk. Het was wel In een wipje zat hij bovenop de bel! De Franse maarschalk hertog van Luxem burg had een bochel. Toen hij den koning- stadhouder Willem in voor de vierde keer verslagen had, riep deze geërgerd uit: „Een schande, om telkens weer door dien gebo chelden man te worden overwonnen!" Deze belediging werd aan den hertog overgebracht, doch kwetste hem niet. Met goed gespeelde schrik antwoordde hij„Hoe weet de koning, dat Ik een bochel heb? Hij heeft me toch nog nooit van achteren gezien 1" een geknoei, maar het bracht de stem ming er weer in! 's Middags zou Brecht het bonte goed wassen. Het witte hing al fijn in de zon te wapperen. Maar juist toen ze haar armen in de tobbe stak, liep Klaas weg. Ze hoorde hem nog juist mompelen: „Ka naar Moeder!" en toen was hij de schuur uit. Brecht sleepte hem aan zijn arm terug en plantte hem op een stoof. „Zoet zijn", bitste ze. Maar dat hielp natuurlijk niets. Toen bedacht Brecht er iets op. Ze zei: „Nou moet je eens kijken, wat ik nou ga doen! Let op hoor!" Klaas keek met grote ogen. En z'n zus haalde een bakje en deed daar wat sop in. En toen haalde ze een klein wit pijpje uit de kast en sloeg er mee In het sop. „Nou gaan we bellen blazen!" zei Brecht. „Zul Je dan zoet zijn?" Klaas vond het praohtlg! Hij zat doodstil in de schuurdeur en blies het eene belletje na het andere. En Brecht waste en waste maar, haar oren en wan gen werden rood van het haasten! Klaas keek de bolle bellen na. Ze dreven ver weg het bos in, vooral de grote, die Brecht blies. Waar zouden die bellen toch heengaan? Misschien wel naar Moeder, dacht Klaas. En hij zuchtte eens heel diepToen kwam er een heel, héél grote, sterke, rood met groene bel en die zei tegen Klaas: „Ga maar boven op me zitten. Ik vlieg naar Moeder en Ka mag mee!" Dat vond Klaas fijn. In een wipje zat hij bovenop de bel. Die was lekker zacht en dreef als de wind voort. Heel hoog en heel ver. „Ga Je heus naar Moeder?" vroeg Klaas aan de bel. „Ja, naar Moeder", zei die. Maar toen ze een eindje door het bos gedreven hadden, werd de bel heel moe en heel dun. „Straks barst ik", zei de bel. „O. nee, nee!" riep Klaas, „niet barsten, want ik wil naar Moeder!" „Ik kan het niet helpen", zei de bel. „Aju!" En hij barstte en was weg. Klaas viel op de grond, maar hij deed zich geen zeer; het mos was lekker zacht. „Ga je dan maar met mij mee?" zei een zonnestraal. „Ik ga ook naar Moeder". „Goed" zei Klaas en hU klom op de zonnestraal. En toen was hij op eens bij Moeder. Moeder stond in een schuur heel vlug te wassen en er stonden een heleboel mensen om haar heen. die riepen: „Toe maar, toe maar, straks krijg je warme kle ren voor Klaas en voor Brecht". Moeder zag Klaas niet eens, zo hard waste ze. Het sop vloog haar om de oren. „Moeder, Moeder, hier ben ik" riep Klaas en hij vloog met de zonnestraal op Moeder's schouder en gaf haar een kus op haar wang. En toen keek Moeder op en zei: „Wat een lekker zonnetje, het schijnt net zo helder als als de oogjes van mijn kleinen Klaas!" „Moeder, Moeder!" riep Klaas in z'n slaap. Brecht keek naar hem en streelde z'n blonde kuif met haar witgewassen handjes, die ze juist had afgedroogd. Want de was was helemaal klaar! Brecht legde een jas van Vader over Klaas heen en hing het bonte goed op. Het was helemaal donker, toen Moeder thuis kwam. Brecht vloog haar tegemoet en riep: .Alles klaar en opgehangen!" „Fijn", zei Moeder. .En Klaas?" „O, die slaapt zo fijn!" Moeder liep mee naar de schuur. Klaas riep nog eens „Moeder, Moeder!" en toen hij zijn ogen open deed, werd hij op Moe ders arm naar huis gedragen. Klaas zuchtte van tevredenheid en nes telde zich dicht tegen Moeder aan. Nu, was dat geen gezellige wasdag? R. DE RUYTEIR-V. d. FEER.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 18