Toen de steppe brandde... Hoe een dapper meisje een hele kudde vee het leven redde Gerrit onze „huisekster" Een avontuur in Zuid-Afrika. „Eens", zoo vertelde oom Roel uit Zuid- Afrika, „heb ik daarginds een echte steppe- brand meegemaakt. Honderden kilometers weide en bos, benevens de boerderijen, die er op stonden, werden in één dag in de as gelegd. Het was een ontzettend gezicht, het vuur over de vlakte te zien voortrennen, sneller dan de wind! Maar wat ik van dit hele avontuur het best onthouden heb, zodat ik het nooit meer vergeet, dat was de heldendaad van een jong meisje. Dat zal ik jullie eens vertellen. Ze woonde op de boerderij vlak naast de onze. Vlak naast betekent in Zuid-Afrika soms wel vijf of tien kilometer. En het was een heel klein, teer poppetje. Wij grote jongens dreven vaak de spot met haar. We zeiden: „Als er een flinke storm kómt opsteken, wordt Sannie weggeblazen.... fth weg!" Toen Sannie echter achttien jaar was ge worden, was ze wat flinker. Ze kon toen uitstekend paardrijden en schieten, wat in Zuid-Afrika wel nodig is. En ze was zo vlug als water. Eens op een dag, juist midden in de zomer, toen mijn ouders een weekje op familiebezoek waren in Pretoria, gebeurde er iets vreselijks, 's Morgens kwam er een kaffer te paard aanrijden met de ontstel lende mededeling, dat de steppe in brand stond. Het was begonnen in het Zuldem, wo ar al drie boerderijen verbrand waren. I>- mensen waren radeloos! Ik bedacht me niet lang, maar zadelde m'n paard en reed spoorslags Zuidwaarts om te helpen. Ook stuurde ik enkele kaf fers alvast vooruit. Dit was nu wel erg goe dig van nie, maar allesbehalve verstandig. Want nu waren onze eigen kudden zonder toezicht. Maar daar dacht ik zo gauw niét aan. Ik reed dus naar het Zuiden. De wind was eerst West en het vuur liep dus naar het Oosten. Twee dagen bleef het zo en juist toen een aantal boerderijen in het Zuiden door nathouden gered waren, sloeg de wind om enhet vuur rende Noord waarts. Toen ik dit zag brak het angst zweet me uit. Ik beefde op eens voor m/h kudde en had diep berouw, dat ik zo licht vaardig weg was gegaan. We hadden thuis meer dan tweeduizend koeien. Ik wist, dat ze nog buiten waren. En het vuur liep precies op onze boerderij aan! Samen met een vriend, wiens boerderij ik had helpen beschermen, reed ik nu naar het Noorden of de dood ons op de hielen zat. Maar onze paarden waron moe en dus vorderden we niet al te snel. Het vuur hield gelijke tred met ons: voortdurend zagen we de rode gloed naast ons. Jullie hebt er geen idee van, hoe snel zo'n steppebrand voortvliegt. We reden een dag en een nacht bijna onafgebroken door en waren toen aan de grens van ons terrein gekomen. Voor ons lagen drie heuvels en daartussen lag de weideplaats van het vee, een uitgestrekt stuk grond met goed gras en water. Links had het vuur de weideplaats reeds bereikt en rechts bijna. Als de kudde daar nog was, bestond er nog slechts één uitweg: de nauwe doorgang tussen de heuvels ln het Noorden We reden, wat we konden, maar het vuur schoof vooruit tussen ons en de weideplaats. De rook was verstikkend. Toen we hoestend en met tranende ogen een uitziehtheuvel bereikt hadden, konden we de toestand overzien: de kaffers hadden een deel der dieren in veiligheid gebracht, maar ruim achthonderd stuks waren nog op de weideplaats en liepen als waan zinnig al maar in het rond, terwijl de vuurclrkel zich meer en meer sloot. In zo'n geval lopen de koeien allemaal achter hun aanvoerder, een der grootste en sterkste stieren, aan. Ze volgen hem blindelings; zelfs als hij in zijn angst in een afgrond zou springen, zouden ze hem volgen Ik was wanhopig! Ik wilde en moest de kudde redden, maar hoe? Als ik met een boog om de weideplaats heenreed, zou het waarschijnlijk al te laat zijn! Goede raad was duur; als versteend van schrik ston den wij op de heuvel, wachtend, ja waarop eigenlijk? Misschien wei op een wonder, waardoor mijn kudde zou worden gered. Maar op eens gaf ik een gil en greep mijn vriend bij arm. Daar, in het Noorden op de heuvel, was een klein figuurtje te paard verschenen, het was Sannie! Ze zag ons niet, ae reed in volle galop op den aanvoerder der koeien toe. Dan slingerde ae een touw om de horens van den stier en trok hem met zich mee. Of liever ge zegd, haar paard trok en trok.net zo lang tot de stier volgde en op de uitgang töeliep, de kleine uitweg, die het vuur had opengelaten. En de hele kudde rende er achteraan". Oom Roel zweeg even, dan vervolgde hij „Dat was een heldendaad, jongens! Want zie je. een stier vangen ls niét zo erg moeilijk, als Je over een goed paard be schikt. Maar het moeilijkste en gevaar lijkste komt daarna, als Je de woedende kudde moet ontlopen. Een kleine aarzeling kan in zo'n geval de dood tengevolge heb ban. Ik zag dat Sannie om haar leven reed. Ze gaf het paard de sporen en het schoot als een pijl uit de boog vooruit en achter hem aan donderden de achthonderd dolle k<x?l#n Toen was ik niet meer te houden. Ik moest en zou het dappere meisje te hulp kómen het kostte wat het wilde! Vast besloten joeg ik m'n steigerend paard door de vlammen. Maar het lukte: lk kwam juist bijtijds om Sannie, die in het zadel wan kelde in mijn armen op te vangen. Op het laatste nippertje trok ik haar op zij en de kudde raasde voorbij! Sannie was gered". Oom Roel scheen in gedaohten veraon- kgn en de jongens vroegen: „En toen. Q3m? Wat gebeurde er toen verder met Sannie?" „Wel", zei oom Roel, „kun je dat niet begrijpen? Nog diezelfde dag waren San nie en lk verloofd en al heel spoedig ge trouwd. Maar Sannie heet nu allang geen Sannie meer, maar deftig tante Suzanne". „O*!" riepen de jongens. ..wat eenig! Dat hebben we nooit geweten, dat tante Suus „Maar goed ook" zei oom Roel en hij keek erg schuldig, want juist kwam tante Suzanne binnen met de geurende koffie. ,Sst" zei Oom en de Jongens zwegen als het graf. Ze keken alleen maar even heel eerbiedig naar Tante's kleine handen, die met de koffiekopjes bezig waren. Hadden die handen niet een vurig paard bedwongen en een woedenden stier tot rede gebracht? Voortdurend zagen we de rode gloed van bet vu ar naast ons. Een grappig dier, dat ook wel eens lastig zijn kan. Eep wan de grappigste vogels bijna had lk gezegd „huisvogels" is de ekster. Je kent hem natuurlijk allemaal met zijn witte borst, lange staart, sterke snavel en mooie dekveren, die een blauwzwarte me taalglans hebben. Het vliegen van de ekster betekent niet veel. maar hij kan des te beter trippelen: zwierig en elegant huippelt hij de hele dag over de grond. Als hij in het wild leeft, eet hij larven en wormen en ook een muis of een vogeltje versmaadt hij niet. Zijn jachtpartijen gaan gepaard met een duchtig geschreeuw en geschetter. Tamime eksters eten graag vruchten en apenootjes en langzamerhand kan men ze eraan wennen, van alles mee te eten. Toen ik klein was hadden we bij ons thuis een tamme ekster, dóe in zijn prille jeugd door een van de huisgenoten in een bos was gevonden toen hü uit het nest ge vallen was. 2*1 Jtt Die ekster, die al gauw de naam van Gerrtt kreeg, was een allervermakelijltat dier, waar we ons vaak tranen om gelachen hebben. Om hem een nachtverblijf te be zorgen hadden we in een boom een klein boterwaatje opgehangen. Gerrit durfde er blijkbaar niet ln te gaan slapen. Eindelijk kwam iemand op de idee om de bodem uit het vaatje te nemen, zodat de ekster aan beide kanten uit kon kijken of er ook on raad was. En sindsdien was de zaak in orde en begon Gerrit ijverig takjes aan te slepen voor zijn „nest", waarvoor hij tevens losse tuinaarde gebruikte. Hij had ai een halve seringenboom kaalgeplukt, toen we zagen, dlait hij met dit gepruts niet opschoot. We legden toen in de tuin een grote kluit vochtige klei en nu maakte Gerrit een prachtig neet ln het vaatje. Telkens als de klei weer wat was uitgedroogd en Gerrit een van ons met een bakje of een glas water zag lopein, vloog hU er haastig op af, alsof hij zeggen wilde: „Toe gooi nog wat water over m'n kiel!" Gerrit was een leuk beest, maar soms wel eens lastig. Als alle eksters was hij dol op alles wat blinkt: zilveren lepeltjes, vin gerhoeden, veiligheidsspeldenalles was van zijn gading en wee degene, die bij ongeluk geld op tafel liet liggen. Gerrit vloog er haastig mee weg en begroef het ln de tuin. Soms, als we 's avonds met open tuin deuren zaten, trippelde hij ln en uit en stopte de schoenen van de mensen vol steentjes. Gewoonlijk kon hij niet ver vlie gen, omdat zijn vleugels waren ingekort, mlaar wanneer ze weer een beetje te lang waren, vloog hij doodbedaard bij al onze buren de kamers binnen en stal alles, wat hij aardig vond om te hebben. Een geliefkoosde bezigheid van hem was heit „spelden inslikken". Hij maakte don moeders naaidoos handig open, trok alle spelden uit het kussentje of van de spel- denbrief en liet ze in zijn snavel verdwijnen. Eenst dachten we een tijdlang, dat hij ze Inslikte, doch later bleek, dat hij ze onder de tong bewaarde em soms na geruimen tijd weer voor de dag haalde. Natuurlijk hebben we ook wel eens ge probeerd Gerrtt te leren praten, maar hierin bracht hij het niet zo erg ver. Hij leerde alleen het woord „dag", dat 'hij te pas of te onpas riep. Ook kon hij net zo hord kakelen als een hok vol kippen en het hoesten van een mens bootste hij pre cies na. Zijn grootste vermaak was, in de kamer voor heb raam te gaan zitten en hard met zijn snavel tegen de rutt te tók ken. om dam, als een voorbijganger ivaw hem keek, luidkeels „dag!" te roe-pen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 18