Kapitein Knobbeltje en de dieren Hoe het kwam, dat de Johanna Berendina" zo lang meeging O En hoe Knobbeltje zijn bemanning het leven redde. Een sprookje? Nee. lieve kinderen, dat dacht je maar! Ik heb jullie in de laatste jaren al zóveel sprookjes verteld, dat het nu eens nuchtere werkelijkheid moet zijn. Wat ik je vertellen ga. is de geschiedenis van den stoeren zeebonk Knobbeltje, die de laai der dieren verstond. Een prachtverhaal, luister maar: Eens op een dag liep ik langs de haven te Amster dam. je weet wel: de IJ-haven. Een treurig gezicht, zóveel schepen als daar lagen! „Allemaal opgelegd'' zeiden de stoute jon gens. die bij bosjes over de brugleuningen hingen te. nou laten we zeggen: te pra ten. Wat ..opgelegd" was. wisten ze zelf niet goed maar lk begreep het wel: die schepen konden allemaal niet varen, omdat er geen werk was. Ik schudde hierover een paar maal het wijze hoofd en wilde een plezieriger pano rama dan al die stilliggende schepen op zoeken. toen mijn aandacht getrokken werd door een klein, kogelrond mannetje met een blozend gezicht, dat eruit zag als een echte zeebonk. Het mannetje droeg een klein fluitje in de hand, dat hij onverschil lig tussen duim en wijsvinger, heen en weer liet bengelen. Hij keek me een oogenblik wantrouwend aan. ging toen op een paaltje zitten, waarbij z'n korte beentjes nog niet eens de grond raakten en haalde een dikke boterham met paling uit zijn zak. die hij op z'n gemak begon op te eten. Intussen waren we niet met z'n tweeën gebleven. Een paar magere honden en een vrij welgedane kat waren komen aanschar- relen en deden alle mogelijke moeite om door janken en springen een deel van de buit te Dakken te krijgen. Maar het mannetje zei opeens woest en met verheffing van stem: ,,Ga je wég. jul lie0" en riep toen een klein mager hondje dat een beetje op de achtergrond stond, naderbij Die kreeg een groot stuk paling, waarmee hij rich snel uit de voeten maakte, tot groote verontwaardiging van de andere dieren. De man had zeker gevoeld, dat ik naar hem keek. tenminste hij richtte nu op eens het woord tot mij en zei: .Die boeven! Ze hebben zoojuist een vette kluif van dat kleine scharminkeltje afgepakt! Nu komt die dan toch eens aan de beurt." Hoe weet u dat?" vroeg ik een weinig verban«d „Wel, juf" zei het mannetje (want in Am sterdam noemen ze elk wezen van het vrou welijk geslacht eenvoudig „juf") wel. als ik u vertel, hoe ik dat weet. gelooft u me tóch niet! Vast niet!" „Waarom zou ik u niet geloven?" zei ik. „Nou, juf" zei de man „u zou de aller eerste zijn, die me geloofde. Nu dan: ik kan met de dieren spreken en precies verstaan wat ze zeggen. Dat is geen verzinsel hoor. Ik heb dat altijd gekund, al van m'n prille jeugd af. Als er op school een vlieg over de bank liep. opeens stil bleef zitten en z'n pootjes tegen elkaar begon te wrijven, dan wist ik dat hij daarmee bedoelde: sliep uit. sliep uit, al die domme mensen en kinderen, die in een benauwd lokaal moeten zitten om som men te maken! Ik ga er lekker van door, de wijde wereld in! Rrrt! En als ik in m'n vrije tijd langs de haven liep, dan hoorde ik. hoe de zeemeeuwen tegen me krijsten: „Kom, kom mee! Kom, kom mee!" Nu. toen ik twaalf jaar was. liep ik op een dag stilletjes weg van m'n lieve Moeder en m'n brave Vader. Dat was niet zooals het hoorde, maar ik kon er niets aan doen: Ik verlangde tè erg naar zee, naar groote reizen en avonturen! „En kon u toen zoo maar op een schip?" vroeg ik. „Niet zó maar!" Het koste eerst heel wat moeite. Maar ik had een klein hondje, dat Fluks heette en die kon precies ruiken, wat goeie en wat akelige mensen waren en hij vertelde het me direct. Hebt u nooit mee gemaakt dat een hond u besnuffelde? Nou dan. hij rook dan aan u of u een goed mens bent, of „Ja, ja" zei ik „ga maar door". „Nou. Toen ik zoo langs de haven slen terde op zoek naar een schip., zei Fluks opeens tegen me: „Kijk, die oude kapitein met die ringbaard, dat is een beste, brave man „Dank je. Fluks" zei ik, en ik op den kapi tein af. Maar de brave oude man keek me treurig aan en schudde z'n hoofd, zeggende: ..Een scheepsjongen? Nee, beste vriend, want ik vaar zelf niet. M'n schip is zo lek als een mandje". „Kunnen we het niet een beetje opkalefateren?" vroeg ik. „ik weet zeker als u mij eenmaal aan boord hebt. wilt u me nooit meer kwijt'" „Hoe heet Je?" ..Hendrik Knobbel" zei ik, „maar iedereen noemt me Knobbeltje". „Nou, vooruit dan maar" zei de kapitein met de ringbaard. Ik voer wel een jaar of vijf aan boord van de ..Johanna Berendina". Het was eigetilijk Hij haalde een dikke boterham met patiog uit zijn zak geen schip, maar een oud karkas, dat met touwen moesten omwikkelen, want ders viel het uit elkaar. De kapitein dan ook nooit gedacht, dat het schip i eens echt varen zou! Nou, maar het Iedere morgen ging ik op m'n buik of grond liggen en praatte tegen de groote sen, die om de „Johanna Berendina" h< zwommen. Ik gaf ze wat eten en vroe» vriendelijk, al hun kameraden mee te dti dat het schip zich in een zeer bouwva! toestand bevond en dat niemand er tegen mocht drukken of stoten. Vissen gehoorzamer dan mensen; en dus voeret zooals ik u gezegd heb, nog vijf jaar. Maar eens op een dag was het opeens met dc „Johanna Berendina". Radicaal i De kapiteit en ik konden nog juist het s lijf redden, toen het schip in stof uiteew en zonk. „Hoe kwam dat dan?" vroeg ik. „Wel. heel eenvoudig. We lagen in dei ven van Willemstad in Curasao, toen Koninginnedag daar gevierd werd. De 1 pitein wou met alle geweld dit feest a maken, hoewel ik hem ernstig gewj schuwd had, want een paar hout worn die in een dikke balk in mijn kooi woondi hadden de hele nacht aan mijn oor gej* merd. dat het schip dkt niet uit zou Iw den! Enfin, de kapitein was eigenwijs en bl in de haven liggen. Maarbij het alls eerste kanonschot, dat ter eere van Hi Majesteit werd afgevuurd, viel het scl zonder een kreet te slaken, tot stof uiU en zonk bliksemsnel naar de diepte, mi gaders de inventaris van houtwormen, m ten en muizen. Toen we van het feest ten keerden, was er geen „Johanna Berendii meer. Gelukkig had mijn faam zich intus snel ln scheepvaart kringen verspreid. „Knobbeltje, die met de dieren pra vond spoedig weer een schip en werd verloop van tijd kapitein op een mooi ko< vaardij vaartuig, de „Jan Stavast" gehet Ons schip voer op de Oost en de W< we dreven handel met Chinezen, Japann< Austraalnegers en Zoeloekaffers en bele den de potsierlijkste avonturen. Endat ik er bij dit alles het lev heb afgebracht, heb ik ook al weer te da ken aan mijn kennis van de dieren tas „Toe. vertel eens" zei ik. „Best, Eens lieten we het anker val aan de kust van een naar we meendei onbewoond eiland. We wilden wat wa en vruchten aan boord nemen en ik v dreef intussen de tijd door twee brilslang die ik ergens in een bos had opgeduike dansen te leeren. Dat ging, met behulp v een blokfluit heel aardig. Terwijl ik zoo bezig was. kwamen aantal dikke zwerfmieren, van het scx dat door de inboorlingen „siafu" wordt noemd, aan boord gekropen. Ik vond heel leuk en probeerde nu meteen ms eens. of de siafu muzikaal waren, een poosje liet ik ze geheel naar mijn p pen dansen. Ik commandeerde ze net een troep soldaten:,,een twee, een twee. n vijven rechts uit de flank, mars!" Ms toen gebeurde het onverwachte: op e morgen begon het onbewoonde eiland c eens te leven. Een groot bos, dat eerst vi dig en kalm aan de horizon had gestas kwam langzaam en dreigend, onder afgr selijk geschreeuw op ons af. En tussen afgerukte takken zagen we woest grijnze de gezichten van pikzwarte wilden, die fl met pijl en boog kwamen bestormen! Goede raad was duur. Maar daar beda< ik me iets. Als het om z'n leven gaat. wol de mens vindingrijk, nietwaar? Ik zette e vreselijke stem op en brulde in de kafferU „met honderden rechts uit de flank, mari Even schrokken de negers zich een om luk. Ze hadden niet geweten, dat we en honderden soldaten aan boord hadden! weken een paar pas achteruit en van aarzeling maakte ik gebruik door siafu hen af te sturen: Ik commandeerde ma door: een twee, een twee, een twee!" en miertjes gehoorzaamden als lammeren waren weldra aan wal gestapt en uit 1 gezicht verdwenen. Toen ze volgens mijnl rekening zowat bij de kaffers waren, col mandeerde ik „vuur!" en alle mieren bego nen tegelijkertijd in de zwart negerben te steken Dat was een gejammer en gekerm! 1 bovendien een vreselijke vechtpartij wa de negers dachten allemaal, dat hun buu man hen die poets had gespeeld en viel dolzinnig van woede op elkaar aan. In e ommezien was er geen neger meer op been en wij waren gered" zo besloot kal teln Knobbeltje zijn verhaal. R. DE RUYTERv.d. Ffl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 18