Foto 's Van Prinses Beatrix op foto-tentoonstelling - Bezoek Emil Jannings 80sie Jaargang LEIDSCH DAGBLADTweede Blad FEUILLETON De Hermandad, de Heros en de Heroïne AAN DEN RAND VAN HET INUNDATIEGEBIED. MANSCHAPPEN ENORME HOEVEELHEDEN PEULVRUCHTEN VAN DE MILITAIRE POLITIE OP vooral bruine en witte boonen en grauwe erwten, worden door de Regeering opgekocht voor leger en vloot. Een partij bruine PATROUILLE. boonen wordt, alvorens verzonden te worden, gelezen. IN ARTI ET AMICITIAE TE AMSTERDAM wordt een tentoonstelling ge houden van kleinbeeld-fotografie. Z.K.H. Prins Bernhard heeft een serie foto's van H.K.H. Prinses Beatrix ingezonden, alle in natuurlijke kleuren. DE FILMACTEUR EMIL JANNINGS woonde de première bij te den Haag van een zijner films. Jannings tijdens een persconferentie te Amsterdam. DAGELIJKS GAAN ER NIEUWE TRANSPORTEN ENGELSCHE TROEPEN EN MATERIAAL NAAR HET FRONT IN FRANKRIJK. EEN CONVOOI BRITSGHE GEVECHTSWAGENS OP EEN LANDWEG IN FRANKRIJK. EENIGE DUIZENDEN BALEN SUIKER welke het stoomschip „Stuyvesant'' in Engeland had moeten achterlaten, zijn dezer dagen per stoomschip „Pluto" in de Amsterdamsche haven gearriveerd. Het lossen. door FELIX O'DERRICK. Hoewel het jonge danspaar reeds twee jaar lang op het Spaansche tooneel groote successen gevierd had. die hun een schit terende carrière voorspelden, had het toch nog niet genoeg ervaring van het werke lijke leven, die noodig is, wil een engage ment voor den Oriënt en dat nog wel door bemiddeling van een impresario uit Ga- latz, geen ernstig gevaar voor jonge men schen beteekenen Een contract, al houdt net nog zulke schitterende voorwaarden in, Is nog niet voldoende om een hotelrekening te betalen en wat de rechtsbescherming voor vreemdelingen in den Oriënt betreft, die mag men eerder tijdroovend dan be ledigend noemen. Tallooze „ernstige ge sprekken" tusschen Andres en directeur Kopolovici hadden als eenig succes gehad, dat hij de meerderheid van zijn chef vol komen erkennen moest, hetgeen weliswaar 21Jn rijkdom aan ervaringen, maar niet zijn Portemonnaie ten goede kwam. Maar nu was het toch welletjes en Andres nam zich beslist voor om nog dienzelfden dag eens even heel ernstig met zijn „broodgever" te Praten. Carramba! In het kleine café zat de lieftallige Chi- Quita ln den glans van haar gezegende achttien lentes en zag er met haar open, kinderlijk gezichtje en haar ranke, jonge figuurtje uit als de roos der beide Castiliën persoonlijk. „Chiquita", zei de knappe Andres, „het oude nijlpaard was er niet meer. Alles wat er van hem te bespeuren was, zijn deze kattebelletjes, die hij blijkbaar verloren heeft. Het is geloof ik wel zoo goed. dat ik ze meegenomen heb. want op die manier heb ik altijd een voorwendsel om hem later te spreken te krijgen". „En dat is ook zeker noodig, Andres", hernam Chiquita, „want in het hotel krij gen we op crediet niets meer te eten en ik heb zoo'n honger". Andres had ook honger en dus bestelden zij in ieder geval een kleinigheidje in het café. Een bestelling, die ternauwernood geaccepteerd werd. Aangezien directeur Kopolovici niet vóór vijf uur terug te verwachten was, besloten zij rustig te blijven zitten en zich in de hevige warmte niet noodeloos te bewegen. Derhalve wachtten zij rustig in het cafétje op de terugkomst van den blauw-gelen gentleman. En daar Andres een sterk ge tailleerd costuum droeg, waarvan hij de exquise lijnen niet wilde bederven door er een bundeltje brieven in te stoppen, het geen aan het onberispelijke kleedingstuk afbreuk zou kunnen doen. verzocht hij Chi quita de papieren voorloopig een plaatsje in haar taschje te geven. Dit alles dienen wij nauwkeurig op te merken, want het hoort bij de intrige van dit verhaal. Daar zij evenwel vol vuur met elkaar in gesprek gewikkeld waren, ontging het hun, dat plotseling om achttien minuten over twee directeur Kopolovici door de Emad ed Dinstraat gestoven kwam in een tempo, dat noch met zijn embonpoint, noch met de heerschende temperatuur overeenkwam. Zooals een rat haar hol binnenschiet, zoo schoot hij door den tooneelingang het the ater in, stelde oogenblikkelijk alles wat hij aan eleetrische lampen vinden kon in werking, rende zijn privé-kantoor binnen, trachtte door zich op den buik te leggen, zoo dicht mogelijk bij den grond te komen en begon koortsachtig naar iets te zoeken. Hij zette zijn speurtocht, die ln het kleine vertrek blijkbaar niet met succes bekroond werd, op het tooneel voort en wel op elke plek, waarvan hij zich meende te herinne ren, dat hij haar bezocht had! In zijn bij zondere belangstelling mocht zich de plek verheugen, die kort geleden het tooneel van zijn woede-aanval geweest was. Daar besnuffelde en betastte hij eiken centimeter en zocht tot hij niet meer kon. Resultaat: nihil. Hij miste een paar brie ven en documenten, die wel ontzettend be langrijk leken te zijn. Vertwijfeld keerde hij naar zijn kantoor terug om over het geval na te denken. Hij vond het vertrekje niet meer leeg. Er zat een man; hij had zijn voeten op het bureau gelegd en zijn stroohoed op zijn hoofd. Zijn duimen rustten in de armsgaten van zijn vest, een sigaret bungelde tusschen zijn lippen. Deze buitensporig ongegeneerde man staarde mijnheer Kopolovici met een Olympische rust in de met bloed beloopen oogen en beperkte zich tot een knipperen met de zijne, die behoorlijk loenschten, het geen blijkbaar een groet moest beteekenen. Het kleurengamma van Kopolovici's gelaat werd eenige nuances rijker, het geel werd groenachtig, terwijl het blauw in zwart over ging. „Mandrides!" sprak directeur Kopolovici met een opmerkelijk vaste stem. De heer Mandrides knikte. Het scheen hem niet te verbazen, dat de kleurgevoelige Roemeen hem herkend had. Hij maakte een flauwe beweging met eenige geelge- rookte vingers en schoof den stroohoed. die tot nu toe achter op zijn hoofd had gestaan, naar voren over het lage, maar smalle voorhoofd. ,,'n Tikje verbaasd mij hier te vinden, hè, Kopolovici?" Hij sprak Fransch, het vlotte, zij het iet wat verminkte Fransch van den Levant, dat hij via den eenen mondhoek, die niet door de sigaret ln beslag genomen was, er uit gooide. „Je moet me maar niet kwalijk nemen, dat ik het me hier gemakkelijk ge maakt heb; ik zag je tien minuten geleden hier naar binnen stuiven en dacht zoo bij mij zelf. dat je wel danig in je schik zult zijn mij zoo gauw weer terug te zien". Mijnheer Kopolovici's bevestiging van deze veronderstelling klonk onecht, want hij was niet in zijn schik. Mijnheer Man drides scheen heelemaal niet te behooren tot die menschen, wier aanwezigheid iemand in zijn schik kan brengen en aan gezien directeur Kopolovici bovendien nog op het punt stond tegenover den heer Mandrides een handeling te verrichten, die tot de meest stoutmoedige en de meest hopelooze behoort, waartoe menschen zich verstouten kunnen, had hij al heel weinig reden om ln zijn schik te zijn. Mijnheer Kopolovici wilde namelijk den heer Man drides bedriegen. Mijnheer Mandrides, een Griek, en geen doodgewonen Griek, maar een Levantijnschen Griek, bedriegt men niet. Dat beteekent zelfs voor een directeur uit Galatz een waaghalzerij, die veel van een doodensprong weg heeft. Een Griek bedriegt men niet, men is al heel blij, wan neer men van de affaire slechts een blauw oog overhoudt. De heer Mandrides had mijnheer Kopo lovici, die in Cairo over uitgebreide relaties beschikte en deze mooie stad beter kende dan een ander zijn broekzak, goederen ter wederverkoop „toevertrouwd". Mijnheer Kopolovici had ze overgenomen, een klein deel van de hand gedaan en de rest op een bepaalde plaats opgeborgen. Deze goe deren waren niet bepaald van dien aard, dat de regeering van Zijne Koninklijke Egyptische Majesteit, zoo zij van den in voer daarvan op de hoogte ware geweest, daar al te zeer door zou zijn gesticht. Van daar dat zij zelfs voor de oogen van de hinderlijk nieuwsgierige inlandsche douane beambten en hun Engelsche assistenten zorgvuldig verborgen moesten worden ge houden. Het ging hier om heroïne, een soort snuiftabak, die verwant is aan het liefelijke goedje, dat in de chemische in dustrie als cocaïne aangeduid wordt. Eeuwenlang waren de Oosterlingen tevre den geweest met de vreugde, die het hart versterkende hennep-extract, de haschisch, hun gebracht had. Zonder eenig bezwaar hadden zij het altijd buiten alcohol en opium kunnen stellen, totdat eindelijk nij vere Levantijnen en uitgeslepen handels agenten der West-Europeesche industrie er in slaagden twee der schoonste zegenin gen der kuituur binnen hun bereik te bren gen: cocaïne en morphine. De ondankbare regeering, reactionnair genoeg om te mee- nen, dat het oude systeem voldeed, ja zelfs bevangen door den waan, dat men op de haschisch een belasting kon leggen, begon nu de brengers der Westersche beschaving met haar zwakke krachten te bestrijden in het volkomen misplaatste optimisme, dat men met lieden als Mandrides en Kopolo vici op die manier kon afrekenen. En En geland hielp haar daarbij. (Nadruk verboden). iWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5