Vrijdag 13 October 1939
No. 33
LEIDSCh DAGBLAD
De „drie G-men" en hun gasten
80ste Jaargang
Op jacht voor het
aquarium
1EU81
II. (Slot)
„Ajakkes, watervlooien!" huiverde
Lies. „Dat vind ik gemeen."
„Wees niet zo flauw Lies", berispte
haar Sherlock, „watervlooien bijten niet.
Het zijn geen katten- of hondenvlooien,
maar nou ja het zijn watervlooien."
„Waar wil je die vangen?" Infor
meerde Els.
„Die vissen we met een stopfles uit de
sloot," zei de Kever: „Je zult zelf zien hoe
fijn dat gaat, Fee!"
„En vangen jullie de vissen ook zelf?"
vroeg Lies-Gondeline.
„De vorens, karpertjes en een paar
waterslakken wel, maar de andere soorten
moeten we kopen." antwoordde de Kever.
„Komt in orde!" George klopte opzijn
geldbuidel, dat het rinkelde.
„Afgesproken" besliste Sherlock. „Dan
beginnen wij morgen met de werkzaam
heden."
De -vLsbak of het reservoir zoals de
Kever het noemde was gereed. De heer
Sliers had een houten kistje van 60x40x40
centimeter en een leeg blik, dat er precies
in paste, voor het grote doel gegeven Jan
sen, de schilder had tegen kostprijs en
contante betaling de vijf ruiten op maat
gesneden en de nodige stopverf geleverd,
en Padje had meesterlijk grote ovale ga
ten in de vier houten en blikken zijwan
den gezaagd en gebeiteld en de glazen in
gevoegd en waterdicht aangesmeerd. Toen
hadden de meisjes voorgesteld, de bak
van binnen wit te verven, tegen het roes
ten, en van buiten groen, zodat het geheel
op „een stuk zee" zou lijken. George en
Goliath hadden zich met het schilderwerk
beiast. waarbij de kleine man er in ge
slaagd was een aanzienlijke hoeveelheid
verf op zijn gezicht, handen, broek en buis
te smeren.
Intussen hadden Sherlock en de Kever,
bijgestaan door de meisjes, een enorme
hoeveelheid turf en zand gekookt.
En nu gaan we op expeditie, om de
fauna en flora te halen," besliste de Kever.
„Fauna en Flora?" vroeg Sherlock. Moe
ten er nog meer dames bij gehaald wor
den?"
George schudde van het lachen.
„Vent, je bent een uil! Weet je niet
wat fauna en flora is?"
„Meisjesnamen!" luidde het besliste
antwoord.
„Mis, kerel, dat zijn de dieren en
planten, die we voor ons aquarium noodig
hebben."
„Had dat maar dadelijk gezegd. Spreek
Hollands en laat mij met jullie Maleise
woorden met rust."
Dc overigen brulden van de pret, maar
de Kever, die de leiding op zich genomen
had, maakte er een eind aan.
„Vooruit, laten we niet langer bazelen.
Jij Sherlock, haalt een paar lege stop
flessen op en wat bindtouw. Padje draagt
een emmer, en ik heb mijn vlindernet."
„Een vlindernet?" verbaasde zich
Lies. Gaan we ook vlinders vangen? Die
kunnen toch niet in het aquarium leven."
„Dat is nogal wiedes! Wij vangen er
vissen mee," verklaarde Padje.
„Waar gaan we naar toe?" informeer
de Els-Genoveva.
„Ik stel voor, naar de polder. Dat is
vlak bij en daar heb je slootjes vol water
planten en ook vissen, kleine vorens en
stekeltjes en daarna proberen we ons
geluk in de grote plas, waar we allicht
een paar kleine karpers of brasems of een
zeeltje in het net krijgen."
„Maar geen baars! Die eten de an
dere visjes op," beweerde Els.
„Nee, Fee; als we baars vangen gooien
we ze weer in het water."
„Of als het grote zijn, nemen we ze
mee naar huis om te bakken. Ik heb mijn
zwempakje meegebracht. Je kunt nooit
weten, of het niet nodig is te water te
gaan. als we een heel grote vis bemach
tigen," zei Padje hoopvol.
„Vooruit dan maar!" commandeerde
George.
Een minuut later was de karavaan, uitge
rust met de beschikbare vangtoestellen, op
weg naar de polder. Padje, die geen lust had
het emmertje te dragen, had het aan
Goliath toevertrouwd, die het als een helm
op zijn hoofd zetten wilde; maar dat leverde
moeilijkheden op, omdat het over zijn
schouders zakte, zodat hij niets meer zag.
Na een wandeling van een half uur was
het doel bereikt en weldra zaten Sherlock
en Padje aan de slootkant met de aan touw
tjes gebonden stopfles naar plantjes te «en
gelen, terwijl de Kever zijn net door het
ondiepe water trok en George een voorraad
waterplanten met wortel en al uittrok en
aan de meisjes overhandigde, die ze in de
emmer deponeerden. De oogst aan dierlijke
waterbewoners was echter allertreurigst;
behalve een paar stekeltjes en een vette
kikker werd op die plaats niets gevangen.
Watervlooien waren er heelemaal niet.
De fauna schijnt voor ons de benen ge
nomen te hebben, merkte Sherlock op.
De vinnen genomen te hebben, verbe
terde de Kever Vissen hebben immers geen
benen, maar vinnen.
Nou ja, vinnen dan; maar dat klinkt
zoo gek, verontschuldigde zich de terecht-
gewezene.
Vinnen of benen, het is mij één pot
nat, zei Els. Ze zijn er niet en daarom trek
ken wij een eindje verder.
Laten we maar dadelijk naar de vijver
gaan; daar vangen we zeker waterslakken
en mooie vissen, stelde Padje voor.
Ja, laten we dat doen! Daar zijn mooie
bloemen en prachtige waterlelies, gele en
witte, net sterren, zei Els.
Met versnelde pas begaven zich de jon
gens en meisjes langs het voetpad, dwars
over het weiland, naar de plas. Padje bleef
in de achterhoede en keek telkens wantrou
wend naar een paar koeien, die op enige
afstand in het gras lagen te herkauwen.
Zodra ze de vijver in het oog kregen, bleef
Lies even staan en riep:
Kijk eens. George, hoe prachtig! Net de
goudvisvijver bij de Goenoeng Nonna!
Wat het maar waar. dat er goudvissen
in zitten, dan hoefden wij ze niet te kopen.
Het was de nuchtere Sherlock die met deze
prozaïse woorden de meisjesdroom ver
stoorde.
Hou op met dat gezwam, zei George.
Aan het werk! Planten hebben we genoeg.
Nou nog maar vis en watervlooien. Goliath,
je mag je schoenen uittrekken en hier
pootjebaden. Maar pas op, dat je niet in de
soep valt. Het is hier nogal diep.
Of het er diep is! bevestigde Sherlock,
drie pas van de oever kun je staande drin
ken.
Kan mij niets schelen, zei de kleine
man hooghartig. Ik kan zwemmen als een
toetoeroega! (schildpad».
Dat kan wel waar wezen, maar als je
er in valt, krijg je van mij een pak slaag op
de koop toe, beloofde zijn ouder^ broer.
Goliath gaf geen antwoord, hii stak al
leen zün ton a uit.
Padje was pardoes in de vijver gesprongen!.
De Kever was intussen ai bezig. Lang
zaam en voorzichtig, om de vis niet te doen
schrikken .sloop hij langs de oever, over het
watervlak spiedend of hij ook vorentjes zag
het net gereed om zijn slag te slaan. En hij
bofte. Nauwelijks was hij een meter of tien
verder, of daar zag hij de ruggen van een
school kleine vissen vlak onder het water in
het zonlicht glinsteren. Met ingehouden
adem trok hij het net dwars d or de school
en met een juichkreet haalde hij op. Zes
vorentjes spartelden in het neteldoek! De
beestjes waren ver onder de maat, die een
hengelaar heeft in acht te nemen en als een
koddebeier ter plaatse geweest was, had de
jongen niet veel pleizier van zijn vangst ge
had. Maar gelukkig was er in velden of
wegen geen uniform te zien en de
vorentjes waren geschikt voor het aqua
rium.
Ook George en Sherlock hadden succes
gehad. Ze hadden twee stoof lessen vol wa
tervlooien opgehaald en toen ze een fles, aan
een l->ng riet bevestigd, op twee passen af
stand van de oever lieten zakken en toen
ophaalden, vonden ze hun moeite beloond,
want tussen een paar takken kroos lag een
zeeltie van plm. 12 c.M. lengte zo rustig,
alsof de verhuizing hem niet aanging.
De jongens waren over de vangst opge
togen en de onvermdigliiken besloten, een
eindie verderop nog een poging te doen.
Sherlock hoopte nog altijd een groote
baars of brasem te vangen voor de braad
pan. Hoe, dat kon hem niet schelen, des
noods zou hij de buit met zun ^«nden
grijpen.
Alleen Padje had er genoeg van. Hij was
bij de meisjes in het gras gaan zitten en
vertelde aan Lies. allerlei verhalen en avon
turen der G-men. Zij luisterde echter met
een half oor. Telkens kee1' zij weer na"r de
mooie witte waterlelies, d;e als sterren op
het water dreven.
Hadden we maar een bootje, dan kon
den we een heleboel van die prachtige bloe
men helen. zuchtte zij.
Ja het is wel jammer, dat we ze niet
meenemen kunnen, maar een bootje is h,or
niet fp vird°n pn b"1" 's veo1 te diep ot*1 er
heen te waden", zei Els spijti#.