Een ramp in het Bos Hoe er een lawine op het huis van den boswachter viel Maar gelukkig liep alles nog goed af Het is volop vacantie. en jullie hebben niets niemendal te doen. Kom, zet nu maar weer eens je sprookjesogen op en ga met me mee naar het kabouterbos. Daar Is weer érg veel gebeurd in de lange tijd, dat we er met geweest zijn! Wil je wel? Vooruit dan maar. Weet je de weg niet goed meer? Loop dan maar achter me aan. want ik weet het allemaal nog best. Kijk. daar ligt het ka- bouterdorp met zijn kleine, gezellige huis jes! Burgemeester Goedsmoeds woont nog steeds in het knusse boven huis je aan de boomstam, maar tante Vrolijkhart, zijn vrouw, heeft pas nieuwe gordijntjes voor de ramen gemaakt. Je ziet duidelijk het verschil, nietwaar? Deze zijn geel met witte blokjes. Knusjes ziet alles er vandaag weer uit. Maar als we heel goed kijken, dan treft het ons toch. dat het dorpsplein heelemaal leeg en verlaten is. En dat nog wel op deze prachtige, zonnige dag. Dat is heel gek! Ook de ramen zijn leeg: nergens zie ik een roodwangig, vrolijk kaboutergezicht opduiken! En nu ik eens goed snuffel, ruik ik ook de geur van koffie niet. En het ls juist precies elf uur in de morgen: op dit tijdstip zit anders het hele kabouterdorp gezellig achter de koffiepot. Hè, wat ruik ik daar? Het lijkt wel of er iets aanbrandt en een zware, zwarte wolk komt uit één van de raampjes. De deur van dat kabouterhuisje staat open, we kunnen dus direct gaan kijken, wat er aan de hand is. O foei. wat een nare brandlucht! Op het fornuis staat een ei in een pannetje te verbranden. De huisvrouw is vast opeens weggelopen en heeft het ci, cat trn heer lijk maal moest worden voor een heel ka boutergezin, glad vergeten! Nu maar. dat is niet gewoon! Er moet iets bizonders gebeurd zijn. We verlaten dus spoorslag het kabouterdorp om te gaan kijken. Een zwak geluid van stemmen klinkt uit het bos en ja, daar zien we. als we een hoek omslaan, opeens een hele oploop TTot heele dorp Is uitgelopen en heeft zich verzameld bij het eenzame huisje van kabouter Kloek, den boswachter. Of liever: bij wat eens zijn huisje was. Want zie je daar dat zandheuveltje? Het is maar goed. dat we onze sprookjesogen hebben opgezet, want anders zouden we denken, dat het maar één forse schep zand was. wat daar lag! De man. die gisteren die spa-vol daar heeft neergegooid, dacht dat ook. maar w ij zien nu wel. dat het een hele berg is, die hier neergekomen is. precies bovenop het huisje van boswachter Kloek. O, o, wat een ramp voor <Mpn braven kabouter en zijn gez:n! Zou die man dat expres gedaan hebben? Welnee hoor! Maar aan de rand van het bos is een denneboom doodgegaan en die moest nu worden omgehakt. Drie mannen zijn gekomen om dit karweitje op te knap pen Ze hebben vrij diep om de boom heen gegraven en toen is er één in de boom ge klommen en heeft een touw in de top vast gemaakt. En toen zijn ze gaan hakken. Het dreunde door het hele bos en het hele dorp heen en tante Saartje, de vrouw van Kloek, heeft hoofdpijn gekregen van het dreunen en van de zenuwen. Want alle kebouters zaten in doodsangst, dat de boom iuist op hen neer zou komen. Voor de zekerheid was het hele dorp ont ruimd. en er vmg dan ook een waar vreugdegejuich od. toen Kicek. die zich tel kens met levensgevaar van de plaats de.s onheils naar het dorp spoedde, kon rap porteren. dat het touw aan de heikant hing en er dus voor het dorp. dat aan de bos-* kant was gelegen, geen gevaar bestond. Maar voor Kloek's eigen huisje was het gevaar des te groter. Bibberend zaten moeder en de kindertjes om de tafel, want na rijp beraad had bur gemeester Goedsmoeds, die eveneens al spoedig ter plaatse was. aangeraden, dat het gezin in het huisje zou blijven. „Dat is nog veiliger dan buiten," zei de burgemeester. Het graven is nu in volle gang en verbeeld je eens, dat één van de kindertjes bedolven werd! Ik moet er niet aan denken!" Prettig was het niet in dat huisje! Bij iedere plof van het zand dachten ze: nu valt het op ons! Maar het is lange tijd goedgegaan, totdat.bom! daar was de slag gevallen! Het werd opeens stikdonker in het huisje en doodstil; alleen hoorde Je het kraken van het dak, dat het nauwe lijks onder de zandvracht uithield, en het snikken van de kinderen. Maar toen, in de ure des gov aars, waren tante Saartje's zenuwen opeens bedaard. Ze zei: „kom. kinderen, het ergste is ge leden. Ik hoor geen geplof meer; de man nen zijn weg. Nu moeten we zien, dat we eruit komen. En ze gaf elk der zes kinderen een schopje in de hand en allemaal samen gingen ze graven, graven, of hun leven ervan afhing! Inmiddels was de schemering gevallen en de omstanders want het heele dorp was natuurlijk komen kijken! hadden hun lanatarntjes opgestoken om bij te lichten. Want van de buitenkant werd ook dapper gegraven en het was een ontroerend mo ment toen de moedige vrouw Kloek met al haar kindertjes achter zich aan uit de zandlawine te voorschijn kwam en haar man in de armen viel! Eén kind, het jongste kindje van 2*/* jaar. was van narigheid flauwgevallen en moest met eau de cologne worden bijge bracht. Maar toen was ook het leed geleden. Het gezin van Kloek was vlug bij medelijdende vrienden ondergebracht en langzaam had aïeh de oploop verspreid Dit alles hebben we de kabouters onder elkaar horen vertellen, terwijl ze wéér met z'n allen om de zandheuvel heenstaan, die eens het huisje van Kloek was. Nu is de vraag: wat moet er met het huisje gebeuren? De een zegt dit, de ander dat. En Kloek zelf zegt niet, maar zit met een mismoedig gezicht op een boom wortel. Dikke tranen biggelen over zijn rode wangen. Hij houdt zijn puntmuts er onder om ze op te vangen en zucht maar door van „ooh!" en „ach!" en „wie had dat kunnen denken?" Het is ook een droevig geval! Dat mooie, keurige huisje, dat Kloek zelf gebouwd heeft en waarin hij zo genoeglijk woonde met Saartje en de kindertjes, kan ieder ogenblik instorten „Of zou het het tóch nog uithouden?" zucht Kloek zeker wel voor de honderdste keer. „Ja, wie kan dat weten, man?" zegt Vlug. de wakkere timmerman, hoofd schuddend. Maar nu komt er opeens een heldere ge dachte op in het brein van burgemeesters Godsmoeds. Hij zegt: „Ik weet wat: als we mijnheer Specht eens vroegen!" Tja, dat is een idee. Mijnheer Specht, de timmerman onder de vogels, doet dag in dag uit niets dan kloppen en hameren. Hij sal vast wel weten, of een huis van zo en zoveel kubieke centimeter inhoud het all niet uithoudt als er een. gewicht van stellig wel een kilogram zand op rusti] Nog wat heen en weer gepraat, er» wordt een deputatie gevormd, die in tige optocht vertrekt naar het huis meneer Specht en weldra met den timmerman in zijn groen met rode", terugkomt. En nu wijken alle kaboutjl eerbiedig terzijde om meneer Specht dol te laten en deze steekt zijn lange snaj dwars door de heuvel heen en boort wroet net zolang tot hij hout voelt, rukt en wrikt hij een beetje, trekt snavel terug en zegt: „Hm. het is stevig huisje! Me dunkt, als een paar jullie van binnen wat balken plaatsen het dak te stutten, dan zal het wel den!" Een zucht van verlichting loopt de rijen. De burgemeester treedt voren om mijnheer Specht met enW welgekozen woorden te bedanken voor 2 moeite en hem daarna uit te nodigen versnapering te gebruiken op het tehuis. Maar de opper-timmerman veronj schuldigt zich. Hij heeft het geweldig vandaag, want de bomen zitten vol ven en het zou jammer zijn, zo*n rijke te laten ontsnappen! Een plechtige hoofdknik, een geklap ft de vleugels en weg is meneer Specht! En nu gaat het in optocht naar het do) terug! Juist als de torenklok twaalf slaat, heeft de stoet het dorpsplein berel De vergeetachtige huisvrouw, die familie-ei liet verbranden, slaakt een en rent vooruit om de schade op nemen en de anderen lachen haar kelijk uit. En tenslotte steekt burgemeester moeds zijn goedig hoofd uit het raa met de geelgeblokte gordijntjes en over het dorpsplein„Lieve mensen, gers van Kabouterdorp, ik hoop. dat ju! allemaal een beetje van de schrik zijt I komen. Mijn vrouw heeft intussen de kof{| klaargemaakt en wie trek heeft, mag kopje komen halen!" Dit voorstel valt in goede aarde. De c pelingen hebben ook niets geen zin direct weer ieder naar zijn eigen huis j gaan en dus blijven ze, ieder met zijn haar koffiekopje in de hand, nog wat zellig op het dorpsplein napraten. Het middelpunt van de groep von boswachter Kloek en zijn dappere Saartjl Die zijn helemaal opgemonterd. Ze leven half eai half in de toekomst. ..Vanmiddag moet de timmerpioeg het werk om het huis te stutten," Kloek. .JBest," zegt Vlug, „ik heb al vier vruv?il| ligers." „En wij bieden ons aan om gaten voor i ruiten te boren, zodat je weer licht in j huis krijgt," komt de hopman van groep kabouter-padvinders meedelen. .Bravo!" roepen allen. „Dan tracteer ik op zuurtjes," zegt Kl<x nu helemaal weer vrolijk. „Weet je wat, is alles bij elkaar nog helemaal zo erg nie| dat er een lawine op mijn huis is gevalle Want met een beetje handigheid maak er een uitzichttoren van. Het ls een omgeving. Wie w^et, als ik er een vla bovenop zet met de woorden „Klein Zwitl seriand," krijg ik veel bekijks. En dan ver| dien ik ook nog wat!" „Ja, ja!! dat is leuk!" roepen de deren. En zo verdiepen de kabouters zich wel een uur lang in allerlei toekomstplan) nen. Over een poosje nodig ik je ml? wel uit om eens te gaan kijken, wat er i „Klem Zwitserland" terechtgekomen is! R. DE RUYTERv. d. FEER.I toen de moedige vrouw Kloek haar man in de armen viel!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16