Een bange nacht in de branding De gids en zijn gulden Generaal en toneelspeler Teunis Kloek redde 32 man, doch zijn vriend liet het leven. „Heerlijk, uit te varen met de reddings boot!" hunkerde de tienjarige Teun Kloek. „Och. kind. och, jongen!" zei zijn groot vader, de oude Teunis. Er scheen een scha duw van droeve herinnering op zijn zwaar gegroefd gezicht te vallen. „Vond u het niet heerlijk?" viste Teuntje voorzichtig. „Nee", zei Teunis. „Heerlijk mag je het niet noemen, mijn jongen, al lijkt het wei eens zo. als je nog jong bent. Ik heb eens een nacht meegemaakt, een vreselijke, wrede nachtdat vergeet ik nooit! Als ik daaraan terugdenk, dan kan ik het niet heerlijk vinden Maar het werk van de red dingsboot is wel nuttig en goed. Het moet gebeuren, begrijp je?" „Ja", zei Teun. dan, nu een poosje pro beerde hij voorzichtig: «Toe, grootvader, wilt u dat niet eens vertellen?" „Goed. luister Han maar. Het was een woeste stormdag in April, toen we opeens bericht kregen, dat de Noorsche tankboot „Pontos" vlak bij de kust aan de grond zat. Het schip seinde om hulp, en binnen de zes uur waren drie geduchte sleepbooten ter plaatse. Twee ervan moesten het midden in de nacht opgeven, alleen ik met de „Ver trouwen" hield het nog uit. Tegen vier uur 's morgens lukte het ons, het gestrande schip zó dicht te naderen, dat een lijn over gegooid kon worden. Aan die lijn wordt dan de sleepkabel, een zware manillatros, be vestigd, en kan men met pogingen begin nen om het schip weg te slepen, of, in het ergste T te redden. Met moeite konden we ons op de been houden Aan boord van de „Vertrouwen" stonden mijn mannen op het achterschip tot aan de borst in het schuimende, woedende wa ter. Ik stond op de brug en zag ver beneden me hoe de twaalf gestalten in oliej assen zich met moeite op het glibberige dek op de been hielden. Maar wat was er met de sleep tros gebeurd. Ik keek en keek! Ja, de tros, anders zo keurig aan dek opgerold, was door de stortzeeën onklaar geworden en leek een kronkelende reuzenslang, waaraan kop noch staart te vinden was! En op hetzelfde ogenblik zag ik een nieu we rij brekers aankomen „De sleephaak!" brulde ik tegen den man, die het dichtst bij stond. Het was mijn beste kameraad Klaas Roest. De stortzee, rond en hoog als een koepeldak, stortte zich kra kend op het achterschip, alsof het reuzen slang èn menschen met één slag wilde weg wassen. Zoals ik van tevoren gevreesd had, was de tros op het punt om van de haak te wippen, toen Klaas hem nog op het nipper tje greep en er met zyn doornatte, stijve knuisten in slaagde, de lus om de ijzeren knop te slaan. Maar dan werd Klaas door het afschie tend' touw gegrepen en ruggelings op het dek gesmakt. De ontzaglijke zee pakte ook de tros en klemde hem stijf vast achter de kaapstander. En het vrije stuk tot aan de haak trok stijf aan en spande zich juist over de borst van den ongelukkigen Klaas. Dwars door het loeien van de storm klonk zijn Schreeuw van pijn! Twee mannen worstel- Hij was een man met veel menschenkennis, maar.een troepje studenten was hem te slim af. In een prachtig toeristendorp in België woonde eens jaren geleden een oude her bergier. Zijn hotelletje lag vlak bij een oud kasteel, dat veel door vreemdelingen be zocht werd en aangezien hij nu niet zoo bar veel verdiende, had hij aan den burgemees ter gevraagd, of hij als gids voor het kasteel mocht optreden. Dit gelukte. Iedere dag wandelde de oude man met een hele sleep bezoekers achter zich aan. de grote zalen en binnenplaatsen en de onderaardse gewelven rond en 'savonds was hij doodmoe. Maar.... de zaak ging goed. Zo langzamerhand werd de herbergier een echte mensenkenner. Hij kon als het ware aan iemands neus zien, of hij vrijgevig was en zo'n vrijgevige was niet de persoon,die aan zijn geld vast zat, zodat hij deze dan altijd bijzonder voorkomend be handelde. Een enkele maal vergiste hij zich weieens. maar toch meestal niet, zulke van te voren hoog getaxeerde menschen gaven in de regel flinke fooien. Nog iets anders leerde de gids in de loop der jaren: als één der bezoekers na de rondwandeling een geld stukje voor de dag haalde, volgden meestal verscheidene anderen zijn voorbeeld. En. hoe groter de eerste fooi, des te meer gaven ook de volgende bezoekers. Het was alleen maar erg jammer als de vrijgevige neuzen precies achteraan in de troep liepen en de vrijgevige handen dus niet als gangmakers dienst konden doen! Op stille dagen, als het guur weer was of regende, zoodat de menschen geen zin had den om het kasteel te bezoeken, had de gids de gehele dag de tijd om over al deze ver schijnselen na te denken. En hij piekerde zich suf, hoe hij het toch kon aanleggen om het toeval een klein beetje te hulp te komen. Tot hij op een schitterend idee kwam den zich tegen de storm in naar hem toe en pakten zijn benen vast, maar de tros bleef hem vast houden, terwijl het achter schip als een schommel in de branding om- hoogschoot. Bij het licht van de schijnwer per zag ik, hoe vreselijk hij leed en ik zag ook, hoe een der mannen een bijl opnam en op het punt stond de tros te kappen. Eén seconde aarzelde hij en keek me aan Ik aarzelde echter niet. Ik schreeuwde: „nee! nee!" De man liet zijn arm zinken. Maar op het zelfde moment begon de tros zich uit zichzelf te ontwarren. Hij liep uit, hief zich van de kaapstander omhoog en Klaas rolde als dood over het dek. Zijn rug- gegraat was gebroken, zijn borstkas inge drukt en terwijl ze hem in de kajuit droe gen, stierf hij. Twee seconden later kwam een zeetje over. dat de schijnwerper, de brug en de helft van de radiohut weg vaagde Diezelfde zee rolde met ontzettend geweld tegen de „Pontos", die vijftig meter verder dwars op een bank zat. Enhet wonder gebeurde, dat het schip opeens vlot kwam! Ik had me op het nippertje kunnen vast houden. Ik speurde in de kokende water massa, waarop de eerste flauwe stralen van het morgenlicht vielen en zag, hoe de tank boot zich trillend en bevend oprichtte! De strijd was nog niet verloren. Als de motor, het roer en de tros het uithielden, zou de „Pontos" gered zijn! De beide marconisten van de „Vertrou wen" kwamen meer dood dan levend van de schrik, maar toch niet ernstig gewond, te voorschijn kruipen. De laatste mededeeling, die ze van de „Pontos" hadden opgevangen luidde, dat de bodem ongeschonden was. ..Vooruit!" commandeerde ik. Ik nam zelf het roer in handen. Opeens besefte ik, wat ik gedaan had: ik had mijn besten ka meraad opgeofferd om de levens van die 32 vreemde mannen aan boord van de „Pon tos" te kunnen redden! De ernst van de toestand kneep me de keel dicht. Daar voel de ik onder mijn voeten de beide Diesel motoren van de „Vertrouwen" trillen. Ze waren volkomen in orde. Langzaam, lang zaam kampten we tegen de branding in. Nu strekte zich de tros.... ja, de „Pontos" volgde ons. De volgende dag stond het hele verhaal in geuren en kleuren in de kranten. De „Ver trouwen" had mooi werk gedaan; 32 man waren gered, maar ik kan er niet trots op zijn. Want Klaas Roest, mijn beste kame- rad, was dood", besloot Teunis Kloek. „Zie je, jongen, en daarom kan ik niet verdragen als de mensen het reddingswerk „heerlijk" noemen. „Dat begrijp ik, grootvader", zei Teuntje stiL De grote Engelse toneelspeler Davjo Garrick raakte eens in een gezelschap in gesprek met generaal Clerk, die algemeen „Generaal Plumpudding" werd genoemd De generaal hield een lang betoog, waarin hij beweerde, dat de bewondering van de Engelsen voor Shakespeare „grote onzin" was. Geen verstandig mens kon in ernst dezen dichter mooi vinden. Garrick. een enthousiast Shakespeare.vereerder, trachtte zich een hele tijd te beheersen. Tenslotte echter werd het hem te bar Hij stond op. greep Clerks hand en zei: „Ik beloof U hierbij plechtig, mijnheer de generaal, dat ik nooit in mijn leven de brutaliteit zal hebben over militaire zaken te spreken. Want spreken over dingen waar men géén verstand van heeft, is de grootste fout, die een mens begaan kan Eens op een Zondag kwam een grote stroom toeristen het kasteel bezoeken. En toen de rondgang afgelopen was, drongen allen naar de nauwe poort, waar de gids zich met de hoed In de hand in waardige hou ding had opgesteld. Voorop liep een dikke voorname heer, die omslachtig zijn porte- monnaie trok en.een gulden in de hoed liet vallen met de bemoedigende woorden „Dat heb je heus wel verdiend, waarde vriend De gids maakte een diepe buiging en keek naar de volgende bezoeker. Die had net no? tijd om zijn porteraonnaie voor de dag te halen en gaf twee kwartjes, want hij wou niet achterblijven! En toen de anderen za gen dat de eerste twee een flinke fooi gege ven hadden, wilden zij toch ook niet zo kaal zijn. En dus regende het die dag zil ver- en koperstukken in de hoed van den gids. En precies zo ging het de volgende dagen, wantsteeds liep de dikke deftige heer voorop. Tot zijn spijt merkte de oude gierigaard echter weldra, dat behalve de heer niemand een gulden gaf. Daarom probeerde hij nog iets anders: inplaats van zijn hoed op te houden, zette hij een koperen schaal op een tafeltje bij de poort, zodat de klank van het zilver helder in de gewelven weerkaatste En toen vonden de mensen het helemaal gek. een vierduitstuk of een paar centen te geven De oude gids kreeg voortaan alleen nog maar zilverstukkenEn 's avonds als hij thuis zijn verdiensten natelde, wreef hij zich in de handen. „Je moet alleen maar wat mensenkennis hebben!" zei hij. Maar helaasaan alle goede dingen komt een einde. Eens op een dag kwam een jong student, die kunstgeschiedenis studeerde, het kasteel bezoeken. En daar er veel merkwaardigs voor hem te zien was, kwam hij de volgende dag nog eens weer. Toen viel het hem op, dat de dikke deftige heer er óók weer was, met veel omslag zijn portemonnaie trok en een gulden op de schaal wierp, net als de vorige dag. Ook viel het hem op, dat deze heer zich in het geheel niet voor oudheden scheen te interesseeren, doch er met een verveeld gezicht bij liep. Hij sprak echter met niemand over zijn ontdekkingen, alleen een stelletje andere studenten nam hij in vertrouwen. En wat gebeurde er de volgende dag? De hele troep maakte een rondgang door het kasteel mee en toen het afgelopen was, wierpen ze ieder een blinkende gulden in de schaal. Het zilvergeluid, honderdvoudig door de gangen weerkaatst, klonk den ouden gids als muziek in de oren. Maar wie beschrijft zi,in schrik en ontsteltenis, toen er op de schaal alléén maar dke ééne gulden, zijn „bedrijfskapitaal" lag! Hoe had hij. midden in zijn diepe bui gingen ook kunnen zien, dat al die andere guldens aan bijna onzichtbare draadjes zaten en vluks weer in de mouwen van de gulle gevers waren verdwenen? Die avond hadden de gids en de dikke heer een woor denwisseling. De belhamel der studenten zette de grap nog verder voort. De volgende dag ging hij weer mee, sprak den deftigen heer onverhoeds aan en zei hem. dat de gids hem bedroog: hij streek al het geld alléén op. En.... in minder dan geen tijd was de ruzie tusschen de beide compagnons in volle gang. Het liep zó hoog dat de dikke, deftige heer spoorslags naar den burgemees ter liep en den gids aanklaagde. ..Hij heeft me bedrogen!" schreeuwde hu- ..Niets van waar!" brulde de ander. En de burgemeester lachte eens. „Jullie zijn aartsboeven", zei hij, „maar de eigenlijke schuld ligt bij de mensen- Waaróm wil de een ook altijd de ander na-apen?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16