Je moet maar boffen
ANEKDOTEN
RAADSELS
Oplossingen
De vrolijke geschiedenis van den
geluksvogel graaf d'Avallon.
In de tijd van den Zonnekoning leefde
aan het Franse hof een verkwistend heer,
Graaf d'Avallon geheten, die al zijn geld
op feesten en jachtpartijen had opgemaakt.
Toen hij stierf was hij niet alleen straat
arm, maar, wat erger was, hij kon zijn
eenigen zoon niets dan schulden nalaten.
De jonge graaf, een pittig en dapper
kereltje van nog geen twintig jaar, liet zich
echter door het medelijden en de klaagto
nen van zijn omgeving niet uit het veld
slaan en evenmin dacht hij eraan, een
rijke vrouw te zoeken.
,,Als ik trouw, dan zal het uit liefde zijn,
en daarmee uit! En wat het geld betreft,
ik dop mijn eigen boontjes wel" verklaarde
de graaf. En reeds de dag na de begrafe
nis van zijn vader trok hij een oud pakaan
en ging dapper zijn landerijen beploegen
om daardoor zijn luie bedienden tot meer
ijver aan te sporen. Hij zou de strijd dan
ook zeker op de lange duur wel gewonnen
hebben, alsde schuldeisers zolang had
den willen wachten, tot de verwaarloosde
gronden van den graaf weldra volop graan
en vrucht gaven. Maar dat wilden ze na
tuurlijk niet. Ze vielen hem zelfs midden in
de nacht lastig, vielen in drommen op hem
aan, telkens als hij een pleizierritje te
paard wilde m^ken; kortom: maakten hem
het leven zó zuur, dat d'Avallon tenslotte
besloot, zijn kasteel te verlaten en bij de
rechters in Parijs uitstel te verzoeken voor
het betalen van zijns vaders schulden.
Heel vroeg stond hij op, zadelde zijn
paard, stak twee pistolen in de gordel en
reed spoorslags weg.
Op zijn rit naar de Franse hoofdstad
kwam hij 's morgens vroeg in een zware
mist in het bos van Fontainebleau aan.
Terwijl hij langs de bosweg reed, zag hij
daar telkens voor zich uit wazige gestalten
opdoemen, die dezelfde richting uitgingen
en dan in het dichte kreupelhout verdwe
nen.
De graaf was niet bang. Hij volgde de
mannen tot aan een open plek in het bos,
sprong daar uit het zadel en bond zijn
paard aan een boom in afwachting van de
dingen, die komen zouden. Men scheen
reeds lang op hem te hebben geloerd. De
piannen stonden in groepjes bijeen te
fluisteren en het leek wel, of ze het over
hem hadden. Eindelijk trad een van hen,
een forse lange kerel, op hem toe en vroeg
op beleefde toon, wat hij hier in de vroegte
in het bos uitvoerde.
„Precies hetzelfde als u, mijne heren"
antwoordde de slimme graaf, die er intus
sen geen flauw idee van had, wat dit was.
„Nu, dan verzoeken we u vriendelijk, uw
voornemen te laten varen", sprak de aan
voerder van de troep. „Als U aan onze wens
gehoor geeft, bieden wij u tweehonderd
goudctiik^pn aan".
Hij overhandigde hem een zakje met
vierhonderd goudstukken.
„Tweehonderd maar?" zei de graaf.
„Maar man, dat is een peulschilletje, als
je nu neg eens vierhonderd gezegd had,
dan
De aanvoerder ging met de anderen on
derhandelen en kwam enkele seconden la
ter weer bij den graaf terug om hem mee
te delen, dat de „heren" met zijn voorstel
accoord gingen en hij overhandigde hem
tevens een zakje met vierhonderd goud
stukken.
De graaf had het wel uit kunnen jubelen
van vreugde en verrassing, maar hij be
dwong zich en deed net, of hij deze hele
zaak, waar hij nog altijd niets van begreep,
doodgewoon vond. Hij bedankte, stak dc
goudstukken in zijn zak en vervolgde zijn
reis. Te Parijs aangekomen, vervoegde de
graaf zich onmiddellijk aan het hof, waar
hij onder de edellieden, die zijn vader goed
gekend hadden, zeer vriendelijk werd ont
vangen. Nog dezelfde avond betaalde hij
met zijn pas verworven schat al diens
speelschulden, hetgeen hem nog aanmer
kelijk in hun achting deed stijgen, hoewel
ze maar absoluut niet konden begrijpen,
hoe hij aan al dat geld kwam!
De volgende morgen zat de graaf een
weinig moedeloos in de nabijheid van het
paleis in een klein koffiehuis. Zijn geld was
vrijwel op en hij had wel begrepen, dat de
speelschulden van zijn vader nog maar het
kleinste deel hadden gevormd van de
schuldenlast, die hem drukte.
Goede raad was duur. Maar.wie zag
hij daar in de verte aankomen? Dat was
zowaar de goede oude Barjac, die in zijn
prille jeugd kamerdienaar bij zijn vader
was geweest en die hemzelf nog op zijn
knieën paardje had laten rijden. Barjac,
die thans de hoge functie bekleedde van
kamerdienaar van Zijne Eminentie den
kardinaal Fleury, eersten minister van den
jeugdigen Lodewijk XV, had al spoedig ge
hoord dat de jonge graaf in de buurt was
en was uitgegaan om hem te ontmoeten.
En hij vertelde hem ook, waaraan hij zijn
geluk van de vorige dag te danken had. Hij
was n.l. verzeild geraakt te midden van een
troepje houtkopers, die naar Fontainebleau
waren gekomen voor de houtveilingen op
'skonings landerijen. Evenals ieder jaar
hadden ze samen afgesproken, de prijs laag
te houden en dus was het hun alles waard,
een vreemden indringer te weren!
„En nu we eenmaal zover zijn, heer
graaf", besloot Barjac, „nu zal ik u wel
verder aan geld helpen".
De jonge graaf nam dit voorstel natuur
lijk met beide handen aan en al heel spoe
dig wist Barjac een geschikt ogenblik uit
te kiezen om den kardinaal de kapitale
grap van d'Avallon met de houtkopers te
vertellen. En toen zijn meester eens ferm
gelachen had, voegde Barjac er onschul
dig aan toe:
„En u, Eminentie, zult dezen moedigen
jongeman stellig willen helpen om de rest
van zijn schulden te betalen".
„Ik? Hoe zou ik dat kunnen doen?"
„Uwe Sminentie weet, dat morgen evenals
ieder jaar, de belastinginkomsten aan den
meestbiedende worden verpacht. En u weet
ook, dat de belastingpachters, ofschoon zij
deftige en voorname heren zijn, geen haar
beter zijn, dan de houtkopers. Ze maken
gemene zaak met elkaar en zullen er veel
voor over hebben, een mededinger te
weren".
„Aha!" zei de kardinaal. „Ik begrijp het
al. Nu, je kunt je gang gaan, want die jon
ge graaf d'Avallon bevalt me".
Nu. Barjac ging zijn gang: de volgende
morgen zagen de hoge heren belasting
pachters, die zich op een der binnenplaat
sen van het Louvre hadden verzameld, de
staatsiekoets van den kardinaal in alle
pracht en praal aanrijden. Barjac opende
buigend het portier en eruit stapte de jonge
graaf d'Avallon. Grote ontsteltenis in de
gelederen! Dat was die rijke snuiter, die
nog zo kort gelden de speelschulden van
zijn vader had afbetaald! Zou hij mee
dingen uit naam van een regerend vorst,
die een nieuwe pachtersclub wilde stichten,
of werkte hij voor eigen rekening?
De graaf liet de heren niet lang in het
ongewisse. Hij vertelde, dat hij inderdaad
„voor eigen rekening" aan de pachterij
deelnam, maar.liet zich op hun smeek
beden overhalen, zich voer tienduizend
goudstukken terug te trekken.
In de galakoets van den kardinaal terug
gekeerd, omhelsde d'Avallon den ouden,
trouwen Barjac. Daarna betaalde hij al
zijn schulden en keerde gelukkig en tevre
den naar huis terug.
Ingezonden door Annie Olivier.
Wim is thuis gekomen met een bu 1 op
zijn hoofd
„Wim", zegt Moeder streng, „je hebt
weer gevochten".
„O, neen", antwoordt de snaak „het is
alleen een gevolg van vergeetachtigheid".
„Wat bedoel je, Wim?"
„Wel, Frans lag onder en toen heb ik
vergeten zijn benen vast te houden!"
Ingezonden door Lydia Botermans.
Hulpvaardig.
„Jantje, wat heb je met het poetsgoed
uitgevoerd?"
„De.... de goudvisjes opgepoetst, mam
mie".
voor allen om uit te kiezen
de groteren vier; de kleim
ren drie goede oplossingen
Let wel: Uitsluitend insturen naar Burea
Lcidsch Dagblad.
I.
Ingezonden door Greti Kips.
Mijn geheel is een plaats in Nederlam
van 13 letters. 3, 3. 4 is een lichaamsdee
1, 3, 9, 7 een jongensnaam; 8, 9 een lid
woord; 9, 8. 9 ook een plaats in Nederland
In een 1, 5, 7, 2 kan men varen; 10. 6. 13,
ziet men aan het strand; 10, 9. 9 ziet nw
ook aan het stTand; 1, 11 is een meisjes
naam; 11, 13, 13, 12 is ook een meisjes
naam.
II.
Ingezonden door Willie van der Laken.
Zoek uit elk der onderstaande zinne
één woord; die woorden vormen te zame:
een bekend spreekwoord.
1. Om die tuin staan hoge schuttingen
2. Dat zijn mooie bomen.
3. Deze poes kan goed muizen vangen.
4. Je hebt veel cadeaux gekregen.
5. Er stond een sterke wind.
m.
Ingezonden door Loekie de la Bije.
Wie kan heel kort zeggen of schrijven:
aardappelen, wortelen, uien?
IV.
Ingezonden door Marietje de Mooy.
Verborgen plaatsnamen.
Voor de bezorging van die brieven loop
Je wel wat gauw.
De kat stal een stuk vlees; ik zag dt
schelm onder de bank er van smullen.
Op een mooie zomerdag willen we graag
onder het groen lopen.
Ik heb uw vader gezien; ik heb hem ook
wel eens gesproken.
Ingezonden door Wout van Heel.
Ik blijf, wat ik ben, zolang men nie:
weet, wat ik ben; maar weet men, wat
ben, dan ben ik niet meer, wat ben ik?
VI.
Ingezonden door Drietal van Vliet.
Ik ben een sprookjesnaam van 14 letter:
4, 10, 7 is een boom: 2. 3, 1 een plaats op
Ameland; 13 14 is het tegengestelde var.
uit; 11, 3, 4, 9 is een ontkenning. Vooral
kinderen zijn 's winters blij met 1, 2, 3, 4
5, 6; 7, 8. 9. 10. 11, 12 is een regerend
persoon.
VII.
Ingezonden door Dickie Oskam.
Wie of wat springt, als hij (het) werkt?
VIU.
Ingezonden door Annie Duyverman.
Mijn geheel zit op je hoofd. Als ie mijn
voorste letter weg laat, noem ik een water
in Zuid-Holland.
der raadsels uit het vorigs
nummer.
1. Dorsvlegel; geld, leer, vos, ros.
2. Spreken Is zilver, zwijgen Is goud.
3. Nederland; 1. naam. maan; 2. Eef, fee;
3. door, rood; 4. eer, ree; 5. reep, peer;
6. lip, pil; 7. ar, ra; 8. negen, negen;
9. droom, moord.
4. Het haantje van den toren.
5. Bremen; beer, rem, berm, meer, n.
6. Oogappel
7. N.et één gaat er in; ze moeten in het
doosje gelegd worden.
8. Toon; Nel; Ben; Jo.