De Olympische Dag - De Koningin en Prinses Juliana bij „Die Walkure Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad j Timotheus Klein FEUILLETON I op het oorlogspad DE CARTONNAGE-FABRIEK „HET ZUIDEN" TE HELMOND IS ZATERDAG TOT DEN GROND TOE AFGEBRAND. WAT ER VAN DE MACHINE-INSTALLATIE OVERBLEEF, TOONT ONZE FOTO. OP DEN OLYMPISCHEN DAG IN HET STADION TE AMSTERDAM speelde het Nederlandsch Bondselftal tegen Zuid-Slavië en won met 41. Abe Lenstra maakt met een {raaien kopbal het eerste doelpunt voor Nederland. DE OLYMPISCHE DAG TE AMSTERDAM. OSENDARP WON MET VRIJ GROOT VERSCHIL DE 100 METER. TWEEDE WERD BAUM- DE TWEEDE DAG VAN DE KRALINGSCHE ZEILWEEK op den KraTingschen Plas, is een min of meer verregende drijfpartij geworden. De start van de 16 m2. klasse A. HET INTERN. AMATEUR-KAMPIOEN SCHAP VAN NEDERLAND GOLF op de banen van de Kennemer Golfclub te Zandvoort De beide finalisten generaal Critchley en Peter Clive in den stroomenden regen. HM. DE KONINGIN EN H.K.H. PRINSES JULIANA woonden Zaterdagavond in den Stadsschouwburg te Amsterdam de opvoe ring van „Die Walküre" bij. Rechts baronesse van Tuyll van Serooskerke. GARTEN EN DERDE CHRIS BERGER. DE DERDE EN LAATSTE DAG VAN 'T INTERNATIONAAL CONCOURS HIPPIQUE TE BUSSUM. Een waterballet. Concours voor jachtpaarden internationaal; achter een jagermeester over de baan. door IKEES ANDRIESSE. I S) I hij krijgt nu waremjpel nog airs I 5. En het ongelukkigste is, dat we Bor- I 5Wet kunnen sturen, omdat niemand I 1™' w^ar hij nu weer uithangt. Hij Is een I "j> Tóór onze raadsel tan te vertrokken. weet waar naar toe. En nu zitten we I £.met onvoldoende menschen maar een rï!e te knoeien, terwijl mijnheeren re- I rteuren vacantie nemen en met bommen I ien. het tennisballen zijn! En dan I K® ®e valsche muntersikwestie met Klein I "te vent toch uitspookt! Maar ik zal I 5™ wores leeren als hij terugkomt! Op I voet vliegt hij de laan uit! Oh, I J? hoofd, mijn hoofd! Dat kan lk nog I O tens doen, wamt dan gaat hij met zijn I Jfteajke copy naar de concurrentie! Wat I tr' ik toch beginnen? Hoe ter wereld I lk 'k het ooit in mijn hoofd gehaald I jifteomcnsch te worden? Wat een sla- I !on;even' een hond zou er nog feestelijk I [-ƒ bedanken! Oh, mijn oude moeder I 5L Wel selijk, toen ze me veearts had I inil8, laten worden! Alles is beter dan I te zijn!" En weer kwam zijn vuist met kracht op het tafelblad terecht. Vermeer dorst niets te zeggen. Dat werd trouwens ook niet van hem verlangd. „Wat sta je daar nog te lanterfanten?" snauwde zijn chef. „Heb je niets beters te doen? Onmiddellijk aan je werk, anders ga je me nog vertellen, dat jij ook verlof wilt hebben!" Ja, de hoofdredacteur van de „Nieuws bode" was ongetwijfeld nijdig. En het was jammer, dat hij geen haren meer had om uit te rukken Close-ups uit het Journaal. Geneefsche schooljongens vertoonen in velerlei opzicht overeenkomst met him Hollandsche collega's. Gewoonlijk hebben ze een hekel aan de stoffige lokalen, waar in ze vijf uur per dag opgesloten moeten zitten om de eerste grondslagen voor hun latere wetenschapelijke loopbaan te leg gen. De kleine Jean Leblanc had dan ook diverse broertjes aan de schoolbanken dood, maar daar hij een jongen met ini- niatief was, wist hij zijn aanwezigheid in de klas steeds tot een minimum te beper ken. Of hij maakte het zoo bont, dat zijn onderwijzer hem vertoornd het lokaal uit joeg, óf hij liet het niet eens zoo ver ko men en spijbelde. Zoo liep Jean Leblanc ook dezen morgen met de handen in de zakken fluitend langs den oever van de Rhöne Oudere, hoewel niet noodzakelijk ook wijzere menschen zouden dat met het koude weer een twijfelachtig genoegen hebben gevonden, maar voor Jean was al les beter dan de school. Het rivierwater stroomde snel voorbij golfjes klotsten tegen den kant, allerlei rommel deinde op het water mee. Jean vond het een verbazend Interessant ge zicht en daalde een eindje verder een ka detrapje af om al deze wonderen van dich terbij te kunnen gadeslaan. Nadat hij een paar mislukte pogingen had gedaan om enkele der voorbij drijvende schatten uit het water op te visschen, begon het hem weer te vervelesn. Juist wilde hij opstaan om zijn geluk verder op te zoeken, toen zijn aandacht getrokken werd door een glazen buisje, dat door den stroom naar hem toegedreven werd. Het zou vlak langs het trapje heengaan en hij had een goede kans het te grijpen. Snel naderde het. Een oogenblik leek het, alsof het weer naar het midden van de rivier zou drijven, maar daarop bedacht de stroom, zich weer en stuwde het rechtstreeks naar het trapje toe. Met een snellen greep had Jean het te pakken en draaide het nieuwsgierig tus- schen zijn vuile vingertjes rond. Het was een gewoon aspirinebuisje, met een propje watten en een blikken dopje gesloten. Maar er binnenin zat een briefje. Jean dacht onmiddellijk aan schipbreukelingen, die ergens op een onbewoond eiland aan land gespoeld waren en die op deze wijze hulp vroegen. En ofschoon er hoogstwaar schijnlijk in heel Zwitserland geen onbe woond eiland te vinden zou zijn, dat was iets waar Jean niet de minste rekening mee hield. Haastig peuterde hij het brief je er uit en zijn jongensoogen werden groot van verbazing. Dat was nóg roman tischer dan hij gedroomd had! Het briefje bevatte niets meer of minder dan de me- dedeeling van een meisje, dat ze ontvoerd was en in den kelder van een huis aan de Quai de Saint Jean werd gevangen gehou den, te zamen met den verdwenen Hol- landschen minister van buitenlandsche zaken. En dan stonden er ook nog een paar zinnen in een vreemde taal, die Jean niet lezen kon. Hij trilde van opwinding. Dat was nog eens iets anders dan de Wild- West verhalen, die hij met gloeiende wan gen stiekum verslond. Dat was écht avon tuur, hier midden in Genève! Jean behoefde geen oogenblik na te den ken wat te doen. Hij stopte het buisje en het briefje in zijn broekzak en holde zoo snel mogelijk naar het hoofdbureau van politie, waar hij hijgend zijn verhaal aan den agent van de wacht deed, en hem de bewijsstukken overhandigde. Dit goedmoe dige exemplaar van de gewapende macht las hoofdschuddend het kattebelletje, klop te Jean op den schouder en stuurde hem naar huis met de boodschap, dat hij er wel meer van hooren zou. En daarna liet hij alles naar den commissaris brengen. Het zou wel een misplaatste grap zijn, dacht hij, maar dat moest zijn chef dan maar uitmaken. H ij waschte zijn handen in onschuld, hij had zijn plicht gedaan! Midden over de rue Rousseau liep een man. Hij wankelde van den eenen kant van de straat naar den anderen en scheen slechts met de grootste moeite zijn even wicht te kunnen bewaren. Hij lalde on verstaanbare woorden en het was meer dan duidelijk dat hij stomdronken was. Toch zag hij er niet uit als een gewoonte-dronk aard. Daarvoor waren zijn kieeren te fijn van stof en snit. Vermoedelijk weer een van die buitenlanders, dachten Genève's brave burgers, terwijl ze hem in recht vaardigen afschuw ontweken en zich voor namen den eersten den besten politie agent te waarschuwen. Die politieagent kwam eenige ogenblik ken later, vergezeld door twee collega's, buiten adem aanhollen, ook zonder door de eerbare burgers voornoemd daartoe te zijn opgewekt. Want de blijkbare dronk aard was in volle gemoedsrust tegen een juist optrekkende auto aangeloopen en lag nu bewegingloos op de met sneeuw modder bedekte straat, terwijl een nauw hoorbaar kreunen het eenige levensteeken was. Nu had het slachtoffer plotseling de be langstelling van diverse Geneefsche ge meente-instanties. Een ambulance-auto van den geneeskundigen dienst kwam aan suizen en voorzichtig werd de man daarin gebeurd. In het ziekenhuis werd hij direct naar bed gebracht en werd de inhoud van zijn zakken aan een nauwkeurig onder zoek onderworpen. Doch men vond geen enkele aanwijzing omtrent zijn identiteit. Slechts een zakdoek met geborduurd mo nogram en wat geld, voor het overgroote deel buitenlandsch bankpapier. Vermoede lijk was de man inderdaad geen Zwitser, temeer waar hij nu begon te ijlen in een voor den dokter en de verpleegsters on verstaanbare taal. De politieagent, die de ambulance ver gezeld had, nam de op den man gevonden voorwerpen in ontvangst om ze op het bureau af te leveren. Daar nam inspecteur Koerber ze van hem aan en Timotheus. die sinds de verdwiining van Thea niet meer van zijn zijde week. wierp een blik over zijn s-bouder. Hij slaakte een kreet van 'orbering. „Maar dat is Hollandsch geld!" riep hij uit. „Mag ik den zakdoek eens zien?" (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5