in IJmuiden - Geschenk Museum üoor het Onderwijs jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad imotheus Klein op het oorlogspad FEUILLETON MIN. STEENBERGHE opende het gebouw van de „Ver. v. Reedcrs van Visschersvaar- tuigen. ZE. in de machinekamer van het visschersvaartuig ..Delft''. andere afdeellng, die zagen dat de arres tant zich verzette, drongen naar het ach- terbalcon toe en Timotheus begreep, dat hij zijn toevlucht moest nemen tot door tastende middelen, indien hij niet voor een absolute overmacht wilde komen te staan. Hij gaf den man met zijn opge trokken knie een hevigen stoot in zijn maag, zoodat hij achteruit wankelde en kreunend tegen den wand bleef liggen. Doch tegelijkertijd drongen drie, vier man nen het achterbalcon op. „Hou je vast!", hoorde hij plotseling Thea's opgewonden stem achter zich en bijna op hetzelfde oogenblik bleef de tram met een ruk staan, zoodat de nieuw aan- gekomenen, die er niet op verdacht waren, hun evenwicht verloren en als een stel ke gels tegen elkaar oprolden. Timotheus voelde zich bij zijn hand ge pakt en werd den wagen uitgesjord. Het was Thea, die de tegenwoordigheid van geest had gehad om den rem aan te draai en, waardoor de massale aanval een oogen blik opgehouden werd. „Loop!" hijgde ze aan zijn oor. „Dade lijk komen ze ons achterna." En inderdaad klonken direct daarop op gewonden stemmen en het geluid van snelle voetstappen. Instinctief sloeg Timo theus rechts af en holde, met Thea op zijn hielen, zoo snel als zijn beenen hem kon den dragen. Hij sloeg de eerste de beste zijstraat in, maakte bij een splitsing op nieuw een bocht. Het stemmengeluid was nu niet meer te hooren, maar nog steeds waren de schreden betrekkelijk kort achter hen. „Kun je nog harder?" hijgde hij tegen het meisje. Ze knikte zonder iets te zeggen. Ze ren den thans beiden. Plotseling kwamen ze uit de zijstraat op een breeden weg. Aan de overzijde zagen ze in het licht van de straatlantaarns boomen en struiken, een park. „De Promenade du Lac!" riep Timotheus vrheugd. „Hierheen, hier kunnen we ons goed verbergen!" Vlak voorbij een aansuisende auto, die met doordringend remmengeknars nog juist op tijd kon stoppen, vlogen ze den weg over en onder de beschuttende duisternis van de boomen. Hun schreden waren nu op het gras onhoorbaar, daarentegen ver namen ze des te duidelijker de opgewon den stem van den nijdigen automobilist van de straat. Nu kwamen er andere stem men bij en daarop een hevig gekraak van brekende takken. Ook hier werd de ach tervolging voortgezet. Ze waren tot nu toe recht het park in- geloopen, doch bij de eerste zijweg sloeg Timotheus af, zoodat ze nu weer parallel met den weg gingen. Het takkengekraak klonk steeds verder weg, blijkbaar waren de achtervolgers het spoor bijster geraakt. Thea bleef achter en ook Timotheus verlangzaamde nu zijn pas. Enkele oogenblikken liepen ze zoo hijgend voort, geen van beiden in staat een woord uit te brengen. Tenslotte kwamen ze aan een bank. die zoo verscholen tusschen het dichte stuik- gewas stond, dat men haar zelfs door de nu kale twijgen van den weg af bijna niet zien kon. Buiten adem lieten ze er zich op neervallen. „Begrijp jij er iets van?" vroeg Timo theus na een tijdje aarzeleft. Thea haalde haar schouders op. (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd). gelijknamige straat leidde, van waar het slechts een korte wandeling naar het ho tel was. Het was thans bij elven en de straten leken wel uitgestorven. Slechts sporadisch kwamen ze iemand tegen, die met haastige stappen huiswaarts ging. Bij de halte gekomen was er nog in geen vel den of wegen een tram te zien. Na tien minuten kwam er eindelijk een opdagen, doch het was een wagen van lijn 5, en Timotheus, die niet wist dat deze langs dezelfde route ging, liet hem voorbij rij den. Om het wachten wat te bekorten sta ken zij een sigaret op en liepen daarna weer stampvoetend en klappertandend heen en weer. Maar eindelijk werd hun geduld beloond en naderde een wagen van lijn 1 met een slakkengangetje en'luid bel lend om de imaginaire voetgangers te waarschuwen. Het was een eenmanswagen en nadat Timotheus twee kaartjes had genomen, ging hij met Thea door naar het achterbalkon, waar zij hun sigaret verder oprookten. Doch zij hadden nog geen hal ve minuut gestaan, toen het hun opviel, dat de passagiers, die in het voorste deel van den wagen druk aan het praten wa ren geweest, plotseling hun gesprekken staakten en hen met groote oogen aan keken. Verbaasd keek Timotheus eerst naar zijn kleeren en toen naar Thea, of er soms ook iets bijzonders aan ze te zien was. Maar hij kon niets ontdekken. Ook Thea was de plotselinge stilte opgevallen en zij stootte hem waarschuwend met den elleboog aan. „Dat bevalt me niets", fluisterde ze. „Ik ben bang, dat ons het een of ander gevaar boven het hoofd hangt!" „Kom, kom. wat zou er kunnen gebeu ren?", stelde hij haar gerust. Doch het volgende oogenblik gebeurde er reeds iets. In het voorgedeelte was ie mand opgestaan, die naar den bestuurder toeging en onmiddellijk daarna kwamen twee stevig uitziende mannen naar het achterbalcon en traden dreigend op Timo theus toe. „Daar hebben we je, mannetje!" zei de grootste en legde een zware hand op zijn schouder. „Dat noem ik lef hebben om zoo in het publiek op de tram te springen, ter wijl er een belooning van duizend francs op je aanhouding gesteld is. Brutalen heb ben de halve wereld, maar nu ben je toch tegen de lamp geloopen!" „Wat heeft deze nonsens te beteekenen?", vroeg Timotheus driftig, terwijl hij de hand van den ander van zijn schouder probeerde te schudden. „Laat me los!" „Dat zou je we willen, hè, leelijke val- sche munter! Niets daarvan, je wordt net jes op de dichtstbijzijnde politiepost afge leverd. Kijk maar, de bestuurder rijdt al extra hard, want er wordt met smart op je gewacht!" Hoewel Timotheus niet in het minst be greep waar de man op doelde, was het hem toch duidelijk dat een arrestatie, of schoon natuurlijk binnen enkele uren zou blijken, dat er een vergissing in het spel was, funeste gevolgen voor zijn plannen zou hebben. „Je vergist je', zei hij nogmaals. „En ik waarschuw je me onmiddellijk los te la ten. anders heb je de gevolgen aan je zelf te wijten!" Doch de man maakte daartoe niet de minste aanstalten. Integendeel, hij grin nikte en pakte hem nog steviger vast en Timotheus' rukken en trekken scheen hem slechts te amuseeren. De menschen uit de HPT MUSEUM VAN ONDERWIJS IN DE RESIDENTIE kreeg een on derarm (links) en een onderkaak (rechts) van een potvisch ten geschenke. Tezamen hebben deze onderdeelen een gewicht van 700 k.g. AUTO IN BOTSING MET TRAM 01' DEN RIJSWI.1KSCHI5- WEG IN DE RESIDENTIE. DE VERNIELDE AUTO. DE INZIT TENDEN BEKWAMEN SLECHTS LICHTE VEWONDINGEN. DE INDIANEN VAN DEN HURON-STAM - den oudsten Indianenstam in Canada, in hun typische kleedij als toeschouwers bij den intocht van het Engelsche koningspaar in Quebec. OP DEN GEBOORTEDAG VAN DEN STICHTER VAN HET ROYAiL HOSPITAL TE CHELSEA (HET ENGELSCHE BRON BEEK) DEFILEERDEN DE INWONENDE OUD-MILITAIREN VOOR DEN HERTOG VAN GLOUCESTER. IN LANGEDIJK IS MEN OVERGEGAAN TOT HET OPRICHTEN VAN EEN VEREENIGING VOOR VREEMDELINGENVERKEER. Hiertoe werd een vergadering gehouden in de volgens deskundigen oudste groentenveiling ter wereld. Tijdens de rede van den directeur der Alkmaar Packet. door KEES ANDRIESSE. I) vond een heele garderobe," zei Ti- fflsts trotsch. „En ik dacht, dat je een ook wej zou linnen gebruiken. Hier- is net zoo'n gelegenheid, waar ik "velen stapel heerencostuunis heb ge ef Het lijkt hier wel een confectie- Maak het niet te lang, wil je?" JS een heel andere Thea, die drie later uit de badkamer kwam. De vegen waren verdwenen en in daarvan gloeide een lichte blos op jchtgebruind gezicht. Met het fleu- laponnetje, dat ze uitgezocht had, een jong meisje. Ook Timotheus k "oor het bad en een nieuw costuum .la voordeel veranderd, zij het dan ook, «et confectiepakje lichtelijk slobberig J1."» lijf hing. Jamen gingen ze de trap af en de ach- b2r ui.t- °P 1161 zandweggetje was geen léS te bespeuren en Timotheus den weg naar de rue Terrassière. er eind een halte van lyn 1 was, °ver de Pont du Mont Blanc naar de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 5