Mei 1939 in Pimmie en de Musschen lij wilde ze fluitles geven maar 1 wekker is nu eenmaal een vervelend ding mie heeft op zijn verjaardag een lit gekregen. O, wat is dat een prach- ïg, zoo'n echte fluit! Eigenlijk is Pim- et zijn zeven jaartjes er nog wel rijke voor, maar meneer Van Riepel. de die naast hen woont en Pimmie's vriend is, heeft tegen Vader gezegd: u het maar doen, want Pimmie is een aal kereltje. Hij heeft gehoor en bo- n een paar stevige handen", t je dan je handen gebruiken om te Ja, natuurlijk, jullie dachten, dat met je mond deed, hè? Ja, het bla- oe je ook met je mond, maar met igers knijp je om beurten de gaatjes en daardoor ontstaan de verschillen- ïen. vist je dat allang? Nu, Pimmie ook Hij herinnert zich nog, héél lang ge- toen hij nog een box jongetje was, Van Riepel op de fluit te hebben n spelen. it meneer Van Riepel kan eigenlijk vertelt Pimmie aan iedereen, die het n wil. Er staat wei op het hekje ist", weet je, maar er zou eigenlijk leel groot bord aan de deur van me- Van Riepel moeten hangen met alle inenten erop, die hij kan bespelen, aar om doet u dat eigenlijk niet?" t Pimmie vol bewondering. lastig, zoo'n groot bord" zegt me- Van Riepel. En dus blijft het bij het eiden bordje met „pianist", maar het nmie maar half naar den zin. eren Woensdagmiddag krijgt Pimmie leneer Van Riepel heeft de noten voor opgeschreven en nu moet hij van het oefenen. Dat is moeilijk! Eerst toen nkel nog maar ging om „Jan, daar kip in 't water'' vond Pimmie de luit een reuze-uitvinding, maar nu hij vaak een benauwd gezicht over al istige nootjes. weet je, wat Pim wèl heerlijk ^Avonds na het eten en voor het bed gaan zoo eens een half uurtje op luit te zitten „zoeken". Dan probeert 11e bekende wijsjes te spelen en hij het in die kunst al aardig ver ge it Er is haast geen schoolversje meer, lij niet uit z'n hoofd spelen kan. Nu, toch leuk, hè, voor zoo'n klein kerel- ga ik je vertellen, wat Pimmie laatst rerkomen. Daar zul je om moeten Pim was om twaalf uur uit school hard naar huls gehold, zóó hard, dat dei de koffietafel nog niet eens klaar toen hij al hijgend en blazend op de stond. ig z'n jas op de kapstok gehanden, zijn erbij enPimmie plofte op een in den erker, nam zijn fluit ter hand en het eene vroolijke wijsje na het andere trilde door de kamer. Het was prachtig, zonnig weer. De knop pen van de struiken in den tuin begonnen al zoo heerlijk op te zwellen, een enkel sneeuwklokje liet zijn vriendelijk belletje boven het grasveld bengelen, de lucht was strakblauw en de vogeltjes kweterden, dat het een lieve lust was! Moeder had het raam een eindje open gezet, want je kon heusch de lente al „proeven en ruiken'' zei Moeder. Maar Pim mie zag of merkte niets van al dat moois! Hij speelde maar en speelde maar ,Jn een blauwgeruite kiel", „In naam van Oranje", ,,'t Zonnetje gaat van ons scheiden", „Weet gij hoeveel sterren flonk'ren?" en nog veel meer liedjes. Maar opeens gleden z'n vingers van de gaatjes, waardoor een akelige, valsche toon ontstond. Hij keek heel boos naar buiten, gooide zijn fluit neer en riep: „Houden jul lie nu eindelijk eens op met je lawaai? Moe der, die akelige musschen brengen me tel kens in de war!" „Maar Pim" plaagde Moeder „je moest daar juist door gevleid zijn en je erg ver eerd voelen! Kijk, een heele troep zit hier vlak tegenover in de ligusterhaag. Dat is het concertgebouw. En ze zijn één en al be wondering! Hoor je wel, wat ze zeggen? „Prachtig, prachtig, die muziek! Dat is nog eens iets bizonders! Konden we het ook maar zoo, wat jij?" „Och, u ook altijd", zei Pimmie, maar lachte er toch om. En toen hij weer naar de haag keek met die heele troep musschen erin, leek het hem, of ze werkelijk naar hem luisterden. Het zou natuurlijk wel ver beelding zijn! „Gek toch", dacht Pim, dat musschen eigenlijk nooit een w ij s j e spelen. Ze kwetteren en sjilpen maar lukraak door- elkaar, maar muziek is het eigenlijk niet. Nee, dan kunnen de menschen het toch beter!" En Pimmie deed het raam dicht en speelde weer door, net zoolang, tot Moeder hem aan tafel riep. Pimmie's fluit lag 's nachts altijd op den stoel voor zijn bed. Als hij dan eens wakker werd, kon hij hem direct zien, dat vond hij fijn! Maar wat schrok hij, toen hij den volgenden nacht de oogen opsloeg en een groote dikke musch met een grijze borst en een zwarte bef op den stoel zag zitten, druk bezig met zich te oefenen op de fluit. Ged, Pim had altijd gedacht, dat zijn fluit flink groot was, maar wat leek die nu klein en nietig, in het snaveltje van de musch! „Wat doe je daar toch? vroeg Pim naar den bekenden weg. „Fluiten" zei de musch „hoor maar", en hij blies keurig van „tarabom, tarabom, ta- rabom, ik hoor de trommel slaan". „Tjonge jonge" riep Pim „hoe heb je dat geleerd?" „Afgeluisterd van jou" zei de musch. „Ik ben dirigent van het jeugdkoortje weet je. En nu ben ik hier gekomen om je uit naam van de heele musschenjeugd te vragen, bij ons te komen en ons fluitles te geven. We vinden dat gekwetter van de oude mus schen langzamerhand vreeselijk vervelend worden en sinds we jou gehoord hebben, hebben we er heelemaal genoeg van gekre gen. Toe, ga maar met ons mee. dan kun je les geven aan ons jeugdkoortje. Ik heb voor ieder der leden al een blokfluit aan geschaft. „Hoeveel leden zijn er?" vroeg Pim, die er al zin in begon te krijgen. „Driehonderd vijftig". „Jongens, dat is nogeens de moeite waard!" riep Pim gevleid en hij was zijn bed al uit en stond opeens met de musch op straat. Gek. vond hij, dat die musch zoo groot was! Hij stak nog een half hoofd bo ven Pim uit en trippelde zoo vlug voort, dat de jongen hem nauwelijks kon bijhouden. Nu, gelukkig was het geen verre reis! Zé waren al spoedig bij de ligusterhaag aan gekomen en de musch stelde Pim voor aan de leden van het jeugdkoor of tenminste aan een deel ervan. De zon ging juist op en bescheen al de grijs met zwarte borstjes, fijne snaveltjes en enthousiast schitterende oogjes van de Ligusterhaagsche musschen jeugd. „Hoera voor onzen nieuwen muziek leeraar!" riepen ze in koor. Het was een gekwetter, dat hooren en zien je verging, maar vreemd: nu Pimmie het zelf kon ver staan, wat ze zeiden, ergerde hij er zich lang zoo erg niet meer aan. Eindelijk, toen het rumoer een beetje be daard was. verzocht Pim stilte. Je kon op eens een speld hooren vallen, en in ge- E.HMI Y*Ht „Afgeluisterd van jou", zei de musch.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 19