Economische samenwerking tusschen Nederlandsch-Indië en het moederland Rapport van de commissie Hart Vredesoproep van den hertog van Windsor Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 9 Mei 1939 Vierde Blad No. 24270 Gericht tot Amerika Fraude bij de centrale werkplaatsen te Leiden Dein 1936 vastgestelde richtlijnen hebben voldaan L„ jku de thans geldende contingenteerin- Kffino 11 enlcele in aanmerking voor op- ioor cf na een zekeren overgangstermijn: L,® opheffing zal dan de overweging idië v voor dle 8evallen het belang van rrjja11 een zoo laag mogelijk prijsniveau Ide hE.dlcnt te wegen dan het belang, dat Who, - betrolcicen landen hebben bij de leijjï ï®lnS van hun afzet in Nederlandsch benu'prv overige voor de economische sa- Jesrl "kuig van belang zijnde contingen- Wchoe!n-en "uentieeringen zullen, zoolang ui, 'birijpende wijziging in de situatie Bve w, kunnen worden gehandhaafd. De "i'zluitp I van de contingenteeringen, die lerheirt ten behoeve van de Indische nij- «itwiltvfv11 'n8esteld, is afhankelijk van de ^hoeft van die nUverheid en haar i Bh wn deZ€ bijzondere bescherming. door de commissie ingestelde I sche hpu„ Sebleken, dat de Nederland- t«nti„Epa,gei? bij de uitvoering van alle ™eri"gen en licentieeringen, even- Behandeling voor den Haagschen politierechter Zaak voor onbepaalden tijd uitgesteld. Medio 1938 hebben de minister van Kolo- Iménen van Economische Zaken aan de hee- lien mr. G. H, C. Hart, hoofd van de 8e afd. Ivan het departement van Koloniën, profes- Isor H. A, Kaag, hoogleeraar aan de Katho lieke Économische Hoogeschool te Tilbueg en |j de Waard, referendaris bij de afdeeling lhandelsaccoorden van de directie van han del en nijverheid van het departement van Economische Zaken te 's-Gravenhage. op gedragen zich naar Nederlandsch-Indië te Jbegeven, teneinde daar met de daartoe door |den Landvoogd aan te wijzen personen be sprekingen te voeren nopens de economische jamenwerking tusschen Nederlandsch-Indië |en het moederland. Voor het voeren van deze besprekingen terden door de Indische regeering aange wezen de heeren H. J. van Mook, directeur ■ran Economische Zaken, mr. J. E. van Hoog- Istraten, hoofd van het kantoor voor den handel van het departement van Economi sche Zaken en P. H. W. Sitsen, hoofd van Jteaideeling nijverheid van dat departement I De aldus onder voorzitterschap van den di recteur van Economische Zaken gevormde nissie voor economische samenwerking- |l93S heeft die samenwerking tusschen Ne- lerland en Nederlandsch-Indië in beschou- «ing genomen, op grondslag van het be staande complex van maatregelen tot we- lïerzijdsche belangenbehartiging, waarbij Mtmaal in tegenstelling tot hetgeen bij dein 1936 door de heeren Hart en van Hoog- Isiraten in Nederland gevoerde besprekingen het geval was vooral de Indische kant [ran de samenwerking de aandacht had. De commissie is niet gekomen tot het ontwerpen van een alomvattend en slui- lond stelsel van economische samenwer- I king tusschen Nederland en Nederl.- indië. Zij achtte voor zulk een opzet 1100 die al ooit uitvoerbaar zou zijn 1 den tijd niet rijp en heeft volstaan met roorstellen tot een betere fundeering tan de bestaande vormen van economi- 1 sche samenwerking en tot een doelma tige organisatie van het daartoe benoo- digde overleg. De commissie is daarbij tot de alge- meene conclusie gekomen, dat de in 1936 vastgestelde richtlijnen voor de economische samenwerking tusschen Xederiand en Nederlandsch-Indië in terband met de daarmede tot nu toe op gedane ervaring hebben voldaan. In het belang van een juiste doorvoering van I deze samenwerking is het echter noodig I gebleken voor de regeling van verschil- 1 lende punten aan die richtlijnen nadere I litwerking te geven. I Het verslag van de commissie, dat werd ^'gebracht aan de ministers van Koloniën i van Economische Zaken en aan den Pouvemeur-Generaal, leent zich niet voor plicatie, omdat daarin uiteraard o.a. ook 'oor openbaarmaking ongeschikte beschou wingen van handelspolitieken aard moesten porden opgenomen. De hieronder samenge- ljtte conclusies en voorstellen geven echter jen overzicht van het door de commissie pereikte resultaat, voorzoover daarmede eeds door de Indische regeering en het op perbestuur in algemeenen zin is ingestemd b daaraan door concrete maatregelen en Itleidelijk met inachtneming van de bijzon- Kere elschen van ieder geval, uitwerking zou [torden gegeven. C ou tuigen teeringen en licentieeringen. I i. Onder dë thans bestaande verhoudin gen moet 't in Nederlandsch-Indië geldend Fuel van contingenteeringen en licen- peeringen worden beschouwd als een on winbaar middel tot doorvoering van de In- acne economische politiek, niet enkel of in Mdzaak ten behoeve van de economische Menwerking, doch mede ter verdediging un Indische uitvoerbelangen en ter be- E™™ing van een opkomende Indische nij- jjrtie'd. In verband hiermede behoeft niet h»nfn )are ten aanzien van iedere contin- Bmteenng opnieuw te worden overwogen, of Ij™ een als zoodanig ongewenscht insti ll:' 'an worden opgeheven, doch uitslui- «.olitdersi contingenteering met het oog ELS belangen, die daardoor worden ge- 1, I 0, wede beoordeeld in verhouding tot de e®®! die daaruit eventueel voortvloeien, steeds voldoet en aan het gestelde doel ■caiitwoordt. iLj 5® economische samenwerking geeft llridin j aidige omstandigheden geen aan- feeitn 'nv°ering van nieuwe contingen- tein v?en.°f licentieeringen te overwegen, al I c vlf nJet Pt'bcipieel uitgesloten. Nijverheid. a. De bevordering van de nijverheid op ge zonden economischen grondslag is voor de volkswelvaart in Ned.-Indië naast ex portbevordering, bevordering van de voed selproductie en kolonisatie te erkennen als een belang van de eerste orde. Bij een relatief stagneerend exportinkomen en een sterken bevolkingsaanwas maakt zij een on misbaar onderdeel uit van het streven naar de productievermeerdering, die noodig is om teruggang in de bevolkingswelvaart te voor komen en zooveel mogelijk het welvaarts peil op te voeren. b. Aangezien de economische structuur van Nederlandsch-Indie de handhaving van een zoo laag mogelijk prijspeil voor de eer ste levensbehoeften der bevolking eischt, dient bij de bevordering van de Indische nij verheid excessieve bescherming te worden vermeden en mogen in het algemeen slechts die industrieën aangemoedigd worden, waarvan binnen afzienbaren tijd een zooda nige ontwikkeling is te verwachten, dat zij haar producten voor aan den Indischen le vensstandaard aangepaste prijzen zullen kunnen vervaardigen. Het prijsniveau van de Indische producten zal ten minste con- curreerend moeten zijn met dat van Europa en op den duur het Aziatisch peil moeten kunnen benaderen. c. Bij de ontwikkeling van de Indische nijverheid is het zoowel economisch ver antwoord als sociaal noodzakelijk, dat een passende en ruime plaats gewaarborgd wordt aan de kleine nijverheid en de mid denindustrie. d. Een en ander brengt mede, dat maat regelen tot bescherming van de Indische industrie zich beperken tot hetgeen nood zakelijk is vooral voor de moeilijke begin jaren en dat daarbij, naarmate de ontwik keling voortschrijdt in de richting van la gere kostprijzen, aanpassing naai- beneden plaats vindt. e. Voor speciale protectionistische tarie ven van invoerrechten is in dit kader geen plaats. Wèl wordt de bescherming, die aan de Indische nijverheid wordt verleend, door het geldende tarief in het algemeen redelijk geacht. Daarbij behoort het basis tarief ais maatstaf te worden beschouwd. Voorts is er plaats voor tariefsverlaging of vrijdom van invoerrecht voor bepaalde kapitaalsgoederen, grond- en hulpstoffen. Invoercontingenteeringen zijn in dit ver band te zien als een in beginsel tijdelijke bescherming tegen de concurrentie van zeer goedkoope invoeren uit de reeds ver der ontwikkelde azlatische industrielanden. f. Het zal kunnen voorkomen, dat de ontwikkeling van de Indische nijverheid onvermijdelijk mede brengt, dat invoer in Indië ook invoer uit Nederland wordt vervangen door Indische productie (een abnormale snelle ontwikkeling als die der bontgewevcn sarong-industrie moet intus- schen niet als kenmerkend voor de ont wikkeling der Indische nijverheid worden beschouwd). In de gevallen, waarin onvermijdelijk heid aanwezig is, zal de Indische nijver- heidspolitiek gericht moeten zijn op een zoodanige geleidelijkheid in ontwikkeling, dat ook bij den export betrokken belangen behartigd blijven, vooral in dien zin, dat zooveel mogelijk gelegenheid tot aanpas sing aan de veranderde omstandigheden wordt geboden Hierbij moet bedacht worden, dat een toenemende welvaart in Indië den invoer op ander terrein zal doen toenemen en dat in georganiseerde economische samen werking de beste mogelijke voorwaarden gegeven zijn ook voor deelneming van Ne derlandsch kapitaal aan den opbouw van de industrie. g. De bezwaren, die zich voordoen met betrekking tot den afzet van enkele Ne- -ierlandsche producten, waarvan de invoer in Nederlandsch-Indië is onderworpen aan een contingenteering. ingesteld ter be scherming van de Indische nijverheid, doch waarbij tevens een quotum aan Nederland is verleend, zullen voor ieder geval afzon derlijk moeten worden onderzocht en tot oplossing gebracht. Indien daarbij verlaging van invoer recht gewenscht lijkt, zal daarmee niet verder worden gegaan dan het normale basis niveau voor fabrikaten, aangezien dit is te beschouwen als een normale be scherming, op de handhaving waarvan de Indische industrie moet kunnen rekenen. h. De medewerking van Nederlandsch kapitaal en Nederlandsche werkkracht aan de industrieele ontwikkeling van Neder landsch-Indië is een groot en veelzijdig bej lang, zoowel voor de Indische nijverheid op zichzelf, als voor de Nederlandsche in dustrie, die zoodoende haar arbeidsveld eer vergroot zal zien dan verkleind. i. Terwijl voor de bevordering van de huisvlijt en de kleinnijverheid in het alge meen geen initiatief, specialistische kennis of kapitaalinvesteering van buiten Neder landsch-Indië noodig en zelfs mogelijk zal zijn, en ook voor de niet zoo scherp afge bakende middennijverheid, naar de erva ring reeds heeft geleerd, in het algemeen voldoende kapitaal en kennis binnen Ne derlandsch-Indië zullen kunnen worden gevonden, ligt op het gebied van de groo- tere, Westersch ingerichte en min of meer kapitaal-intensieve nijverheid een terrein braak voor samenwerking tusschen Neder land en Nederlandsch-Indië, hetwelk voor beide gebiedsdeelen vruchten kan opleve ren. Bij de Nederlandsche deelneming aan groote Indische bedrijven is ook een moe- derlandsche exportbelang betrokken, zoo wel met het oog op een mogelijke toekom stige coördinatie ais ter voorziening in de behoeften van de nieuwe Indische nijver heid en ook in de nieuwe invoermogelijk- heden, die als gevolg van de door die nij verheid in Indië gebrachte welvaart zullen ontstaan. Organisatie van de economische samenwerking. a. Bij de behartiging van de Nederland sche economische belangen in Neder landsch-Indië doet zich in tweeërlei opzicht een leemte voor. In de eerste plaats is de Nederlandsche nijverheid nog onvoldoende l^r dPu anBen van Nederlandsch-Indië |H»r!Jaarmede belaste Indische over- I'PvoIImi °P de meest nauwgezette en ge wijze zijn behartigd. De hertog van Windsor heeft gisteravond van Verdun uit een radiorede gehouden tot de Vereenigde Staten. ,.Op dit, aldus begon spreker en op andere slagvelden door heel de wereld hebben imillioenen mannen geleden en zijn er ge storven en nu ik van deze historische plaats tot u spreek, ben ik mij diep bewust van de tegenwoordigheid van het groote gezel schap der dooden en ik ben er van over tuigd, dat zij. zoo zij hun stem konden laten hooren. met mij zouden zijn in wat ik ga zeggen Ik spreek namens niemand dan mijzelf en zonder voorkennis van eenige regeering. Ik spreek alleen maar als soldaat uit den laatsten oorlog, wiens vurigste bede is, dat zulk een wreede en vernietigende waanzin zich nooit meer van de imenschheid meester zal maken. Ik verbreek mijn vrijwillig stilzwijgen thans alleen in verband met het dui delijk aanwezige gevaar, dat wij allen nader komen tot een herhaling van de gruwelijke gebeurtenissen, die zich een kwart eeuw geleden hebben voorgedaan. De ernstige spanningen in den tijd, waarin wii leven, dwingen mij, mijn stem te verheffen, om uiting te geven aan het algemeen verlangen, verlost te worden van de vrees, waarin wij leven en tertrg te keeren tot normale omstandigheden. Ik kan mij niet beroepen op bijzondere staatsmanskennis, doch ik heb tenminste het groote geluk gehad, de wereld te berei zen en zoodoende de mensc.helijke natuur te kunnen bestudeeren. Deze waardavolle ervaring heeft bij mij de diepe overtu'ging gewekt, dat er geen land is, welks volk oorlog wenscht Ik geloof, dat dit geldt voor de Duitsche natie, zoowel als voor de Brit- sche natie, waartoe ik behoor en voor de Fransche natie, op wier vriendelijken grond ik thans woon. De vraagstukken, die ons oo dit oogen- blik bezig houden, zün slechts de weer spiegeling op grooter schaal van de afgunst en achterdocht van het alledaagsche leven beschaving nooit ontstaan kunnen zijn. Gaan wil thans die beschouwing verwoes ten, door internationaal niet te doen. wat wij individueel geleerd hebben wel te doen?" Na gewezen te hebben op het ontmoedi gende van alle schadelijke propaganda en zijn leedwezen te hebben uitgesproken over het gebruik van woorden als omsingeling en agressie, vervolgde de hertog, dat in bree- deren geest dan van zuiver persoonlijke of nationale belangen naar vrede moet worden gestreefd. De staatslieden, die zich tot taak gesteld hebben, de internationale veiligheid en het vertrouwen te herstellen, moeten handelen als goede wereldburgers en het nut voor hun eigen naties moet worden gevonden door het nut van de wijdere gemeenschap, waartoe wij allen behoorën. Vit naam ran hen, die in den laat sten oorlog vielen, doe ik een dringend beroep op aüe politieke leiders, zich vastberaden van deze taak te kwijten. Ik doe een beroep op hen uit naam van de levenden, wier bestaan en ge luk in hun handen ligt en ik doe in het bijzonder een beroep op hen uit naam van de hedendaagsche jeugd, met al haar onschatbare mogelijkheden van toekomstig nut voor de mensch- heid. Het grootste succes, dat een regeering voor haar eigen nationale politiek zou kunnen behalen, zou niets zijn in ver gelijking met den triomf van te hebben bijgedragen tot redding van de mensch- heid van het verschrikkelijk lot, dat haar thans bedreigt. Ik voel, dat mijn woorden ernstigen weer klank zullen vinden in de harten van allen, die ze hooren. Het is niet aan mij, concrete voorstellen te doen. Dat moet overgelaten worden aan degenen, die het in hun macht hebben, hun naties te leiden naar In ons persoonlijk contact streven wil er een beter begrijpen allen naar. in harmonie met onze mede- God geve. dat zij hun groote taak kunnen menschen te leven, anders zou de moderne i volbrengen, voordat het te laat is". ingesteld op het benutten van de onge twijfeld bestaande mogelijkheden op de In dische importmarkt. In de tweede plaats zijn de Nederlandsche kapitaalbelangen nog niet in voldoend-directe mate ge ïnteresseerd voor en betrokken bij nieuwe investeeringen in Nederlandsch-Indië, met name voor de ontwikkeling van de indu strie. b. Ter voorziening in bedoelde leemte bleek het gewenscht, dat door de Neder landsche regeering in Nederland een niet ambtelijke organisatie in het leven wordt geroepen, in den vorm van een stichting, werkende onder toezicht der regeering vol gens algemeene, door haar te stellen rege len. Dit instituut, waarin aan het bedrijfs leven een ruime plaats zal worden inge ruimd, zal in Nederlandsch-Indië een ver tegenwoordiging moeten hebben in den vorm van een daarheen uit te zenden ge delegeerde. De werkzaamheid van dit in stituut zal zich uitsluitend hebben te bewe gen op practisch terrein:* kwesties van be leid zullen, evenals te voren, uitsluitend behandeld blijven in overleg tusschen het opperbestuur en de Indische regeering. De uitgaven van dit instituut zullen, althans voorshands, goeddeels door de overheid en wel ten laste van de Nederlandsche schat kist moeten worden betaald. c. Voor een stelselmatige behartiging van de belangen der Indische uitvoerproducten wordt het wenschelijk geacht in Nederland een vaste commissie in te stellen. In die commissie waren op te nemen de erbij betrokken instanties der ministeries van koloniën en van economische zaken en van het koloniaal instituut. De voor de behartiging van Indische eco nomische belangen in het moederland noo- dige organen zijn in Nederland reeds aan wezig. Deze behartiging zou echter op ver schillend gebied stelselmatiger kunnen ge schieden en belangrijk kunnen worden ge ïntensiveerd. d. Deze commissie zal moeten beschikken over een secretariaat, dat van de te be handelen vraagstukken, zoowel de commer- cieele aspecten zal moeten beheerschen, als ook de technische kanten in hun econo misch verband zal moeten kunnen beoor- deelen. De kosten van dit secretariaat be- hooren ten laste van de Indische begroo ting te worden gebracht. Maatregelen in Nederland. a. Ten aanzien van de voorzieningen, welke in Nederland zijn getroffen ten be hoeve van Nederlandsch-Indië, geldt even eens, dat het aanbeveling verdient daar aan groote stabiliteit te verleenen door erkenning van de getroffen maatregelen als een essentieel deel van de economische politiek van het rijk. Zooals in de inlei ding werd opgemerkt zijn deze maatrege len, die reeds vroeger uitvoerige behande ling vonden en zich overigens ook beter voor een meer gezette bespreking in Ne derland leenen, ditmaal minder diepgaand behandeld. Het zijn deze voorzieningen dan ook, die bij een volgende bespreking in Nederland wederom de bijzondere aan dacht zullen hebben. OP ELKE BUS EEN BON VOOR GESCHENKEN 4477 (lneez. Med.s b. De ten aanzien van den invoer van Indische suiker in Nederland in 1937 ge troffen regeling, waardoor per jaar onge veer 80 000 ton Java-suiker in het moeder land kunnen worden afgezet, werkt gun stig. Zoolang de huidige omstandigheden voortduren, zal mitsdien de voortzetting van deze regeling gewaarborgd moeten blijven. Er bestaat voorts aanleiding om nog eens volledig te onderzoeken wat door Neder land in het belang van den Indischen sui kerexport verder zou kunnen worden ge daan. waarbij in de eerste plaats aan de verwerking van suikerbieten tot veevoeder wordt gedacht. c. Naar aanleiding van de uitspraak der commissie, dat het aanbeveling verdient om ervoor zorg te dragen onder meer door het opbrengen van een post op de begroo ting van het landbouwcrisisfonds dat een regeling, waarbij de afzet van Indi sche mais in Nederland wordt bevorderd door het verleenen van een reductie op de mais-monopolieheffing steeds in werking kan worden gesteld wanneer dit in het belang van den afzet van Indische mais gewenscht is, is onlangs de bedoelde rege ling weder toegepast, ten einde het be oogde effect te verkrijgen is een aanzien lijk bedrag in den vorm van bovenbedoel de reductie door het landbouwcrisisfonds ter beschikking gesteld. d. De bevordering van den afzet van In dische kapok in Nederland zal stelselmatig dienen te worden ter hand genomen. e. In het belang van den afzet van In dische bevolkingstabak, ware een onder zoek in te stellen naar de mogelijkheid tot bevordering van het verbruik van Indische tabak in Nederland. f. De import in Nederland van Indisch hout, waaronder met name die van dwars liggers. benevens die van verschillende an dere producten, zal door de Nederlandsche regeering nader worden onderzocht. g. De mogelijkheid van den invoer in Nederland van Acasiabast uit Nederl.- Indië nader te onderzoeken, waarbij goede resultaten kunnen worden verkregen, in dien het ruwe looistof-extract in Indië zou worden vervaardigd en de verdere berei ding voor het verbruik in Nederland zou geschieden. „De heeren hebben met elkaar ge probeerd alles in de war te sturen: er werd hartgrondig geknoeid door iedereen", aldus den politierechter over den toestand, welke geheerscht heeft aan de Centrale Werkplaatsen voor Werkloozen te Leiden. Een zaak met „niets wetende" verdach ten kreeg de Haagsche politierechter, mr. Van Rhyn van Alkemade gisteren te be handelen, hetgeen hem de opmerking deed maken „Het zijn zonderlinge werkmeesters in Leiden, die allen van niets weten. Als getuigen in deze zaak werden ge hoord de heeren Gillesen, commies ter secretarie van de gemeente Leiden, H. A. Wiersma, werkmeester, G. W. v. Tol, tech nisch adviseur en J. J. v. d. Berg. die allen meer formeele verklaringen afleg den. n.l. dat hetgeen zich in de C. W. be vond, aan de gemeente Leiden toebe hoorde Aan den werkmeester P. K.. die eerst in de verdachtenbank stond, was verduiste ring ten laste gelegd. Hij had meegedeeld in de opbrengst van den verkoop van oud ijzer, dat afkomstig was van de C. W. Die opbrengst was f. 8 geweest en daar van had K. f. 3 ontvangen. „Ik wist niet waar dat geld van was," zei K. „Ik dacht, dat de leider v. d. L. er vol doende van wist", betoogde hij, want op gezag van v. d. L. was het ijzer verkocht. „U wist, dat iedereen maar wegnam wat hij wilde", informeerde de politierechter. „Neen," zei verdachte, „dat wist ik niet". „Of u bent een kind in de boosheid, of u houdt zich maar van den domme", con cludeerde de politierechter De officier vond het gedrag heel onbe hoorlijk en eischte tegen K. twee weken gevangenisstraf. „Dat neem ik niet," zei K. „ik dacht dat v. d. L. wel goed handelde". De politierechter besloot nog geen vonnis te wijzen en eerst een reclasseeringsrap- port aan te vragen. Behalve dat werkmeester N. A. R. ook had meegedeeld in de opbrengst van ijzer, dat behoorde aan de C. W„ was aan hem ook ten laste gelegd, dat hij diefstal van electrische energie pleegde. Door R. werd n.l. aan een bootje, dat zijn eigendom was, gewerkt, waarvoor hij electrischen stroom gebruikte. „Ik wist niet waar dat ijzer vandaan kwam." zei R., maar de politierechter merktke op: „U kon toch niet veronder stellen dat v. d. L. eerst het ijzer in de werkplaatsen bracht, om het er later weer uit te halen?" „Hebt u nog dezelfde betrekking?" infor meerde de politierechter, waarop R. be vestigend antwoordde. „Hoogst merkwaardig." vond de politie rechter. „De electrische stroom hebt n voor uw bootje gebruikt?" „Ik wist niet hoe het met de verrekening van den stroom ging," beriep R. zich „Raar is dat. ais u werkmeester bent," mefkte de politierechter op. De officier, die het gedrag van verdachte gispte, eischte zes weken gevangenisstraf tegen R. De politierechter wilde ook over hem een reclasseeringsrapport alvorens vennis te wijden. De werkmeester B. W. had ook gedeeld in de opbrengst van het geld, dat voor oud ijzer ontvangen was. „Hoe komt u bij zooiets," informeerde de politierechter. „Uw houding in deze zaak is hoogst onsympathiek." „Ik wist er niets van waar het, ijzer van daan kwam, en dacht dat het door v. d. L. wel in orde was gemaakt," betoogde W. Doch de officier meende, dat W. best had kunnen begrijpen, dat de zaak niet in orde was. „De verdachte probeert er nu ook wel onderuit te komen met te doen alsof hij van niets weet, maar dat zal niet geluk ken," zei de officier, mr. Hoekstra, die twee weken gevangenisstraf eischte. De politierechter besloot ook over W. een rapport in te winnen, alvorens te be slissen. Leider der werkplaats staat terecht. De laatste verdachte in deze affaire was de algemeen leider van de C.W., L. Th. v. d. L. Aan hem was diefstal ten laste ge legd. Zoo had hij voor een eigen motor boot een houten bakje laten maken. Het afval-ijzer was door hem verkocht: aen een ijzeren bandstrip had hij pootjes laten zetten: voor zijn boot had hij een ijzeren ring laten maken; voor een vriend ge bruikte hij een stukje loodkabel. Dat gaf v. d. L. alles toe. „Hoe komt u nu zoo," zei de politierech ter: „waneer een algemeen leider niet eer lijk is. dan is het geen wonder als het een rommeltje wordt, zooals het in Leiden geworden is." Als getuige werd o.m. gehoord de heer v. d. Berg. die een rapport over de gebeurte nissen in de C. W. had samengesteld De verdediger merkte op, dat v. d. L. van den verkoop van het ijzer absoluut eeen voordeel heeft genoten. Uit medelijden jegens de werkloozen had hij onder hen het geld verdeeld. De officier wilde over verdachte eerst een rapport inwinnen, en verzocht dus uit stel van verdere behandeling der zaak De politierechter besloot hiertoe tot on bepaalden tijd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 13