mstallatie Soesoehoenan Pakoe Boewono XI - Een nieuw slagschip
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
'Timotheus Klein
op het oorlogspad
FEUILLETON
DE PRINCESS ROYAL ver
richtte gisteren te Birkenhead de
plechtigheid van de tewaterlating
van het nieuwste Britsche slag
schip de „Prince of Wales". Het
schip meet 35.000 ton en zal een
bemanning krijgen v. 1500 koppen
DE INSTALLATIE VAN DEN
NIEUWEN SOENAN, PAKOE
BOEWONO XI, TE SOLO. De
Soenan verlaat na de plechtigheid
met gouverneur Orie den Kraton
voor het maken van een rijtoer
door de stad.
IN EEN GALAKOETS MAAKTE DE NIEUWE SOENAN,
PAKOE BOEWONO XI, NA ZIJN INSTALLATIE,
EEN RIJTOER DOOR SOLO.
VAN DE WERF „GUSTO" TE SCHIEDAM werd te water gelaten de
hopperzuiger voor Siam. De echtgenoote van den Siameeschen gezant te
Parijs nam de laatste beletselen weg. Tusschen den gezant en zijn echt
genoote ziet men den min. v. Waterstaat, mr. dr. ir. J. A. M. van Buuren.
DEMONSTRATIE VAN TANKS IN ALDERSHOT. EEN LICHTE
HINDERNIS WORDT GENOMEN.
ZE ZIJN ER WEER, DE EERSTE DRUIVEN I
Een kijkje in één der kassen te Zwaag (N.-H.), waar de oogst
in vollen gang is.
AAN BOORD VAN HET STOOMSCHIP „EMPRESS OF AUSTRALIA",
waarmede het Engelsche Koningspaar naar Canada zal reizen, wor
den de noodige voorbereidingen getroffen. Het in orde brengen van de
Koninklijke lounge.
door
KEES ANDRIESSE.
Timotheus neemt een sensationeel
bericht aan.
m"IT?ve Tine", zoo begon de brief,
I Klein, raadseltante van de
1 £™ernibriek van de „Nieuwsbode", glim
lachte,
want hij had het onbeholpen, kin-
l «urn, jiij
'We handschrift herkend. Hij ging wat
I in zijn stoel zitten, stak een
tiret op en las verder.
'Jk heb de belde raadsels weer opgelost
hoop dit keer weer een prijs te krij-
»I? jlaar seen boek, tante, ik heb liever
doos chocola!
En nu wou ik U nog wat vragen, tante,
de krant staat zoo dikwijls, dat je aan
•ÏJdad kunt vragen, als je ergens moei-
nikheden mee hebt. En die heb ik, met
ï™1 Timotheus. Hij is altijd wel erg lief
me, maar hij is eigenlijk een beetje
r® Hij is vreeselijk lang en heeft een
™®fflgen, witten baard en een grooten
i.6611 selL wiebelend brilletje.
brengt hij me altijd naar
maar hij doet zóó verschrikkelijk
kinderachtig, dat de andere meisjes me
met hem plagen.
En dat is toch zoo vervelend voor me,
tante Tine! Oom Timotheus is soms net
een kind van zes jaar. Is daar nu niets
aan te doen? Moeder zegt wel eens, dat
hij moest trouwen met een vrouw met
haar op de tanden. Hebt U wel eens zoo
iemand gezien? Ik nog nooit! Maar als
U er een weet, schrijft U het me dan
eens.
Met de vriendelijke groeten van
Llentje Darrenkamp."
Timotheus zuchtte, al zijn pleizier was
bedorven. Hij nam zijn voeten van de
schrijftafel en liet ze met een plof op den
vloer vallen. Hij was alleen in het avond
lijk kille, thans vreemd uitgestorven schij
nende redactielokaal. Slechts een kleine,
groen-omkapte lamp op zijn schrijftafel
brandde, voor het overige was het ruime
vertrek in het halfduister gehuld.
In het door den kap groen getinte
schijnsel, leek zijn gelaat spookachtig. In
zijn oogen scheen een fel lioht te gloeien,
terwijl boven zijn wenkbrauwen donkere
schaduwen op zijn voorhoofd lagen. Het
warrige, bleekblonde haar daarboven had,
evenals zijn nóg lichtere baard, een on
smakelijke groene schaduw, als van ver
lepte sla, die te lang in een zondoorstoofde
mand op de markt gelegen heeft. In dit
groteske licht- en schaduwspel leek zijn
neus nog grooter dan gewoonlijk, hetgeen
angstwekkend was, want reeds in helder
daglicht ontsierde deze overmatig ontwik
kelde voorgevel zijn gelaat dermate, dat
Borgers, de buitenland-redacteur, die even
eens bij tijd en wijle tooneelrecensies
schreef, hem nooit anders dan Cyrand
noemde. Hem vriendelijker gezinde redac
tie-collega's trachtten Timotheus met zijn
gigantisch reukorgaan te verzoenen door
de bewering, dat hij een geboren journalist
moest zijn met zóó'n neus, die geschapen
leek om in andermans zaken gestoken te
worden.
Wanneer men zoo goedmoedig den spot
met hem dreef, vingerde Timotheus ze
nuwachtig aan zijn langen, bijna witten
baard, die in dun gezaaide haarbosjes aan
zijn kin en wangen ontsproot en slordig
neerhing als de versieten franje van een
door langjarig gebruik onooglijk geworden
tafelkleed. Hij glimlachte dan met een ner
veus vertrokken gezicht, maar in zijn hart
nam hij deze spotternijen niet zoo goed
moedig op. Integendeel, hij voelde dan een
machtelooze woede in zich opkomen, ter
wijl hij zich wanhopig afvroeg of het soms
z ij n schuld was, dat hij met zoo'n bizar
gelaat was geboren. Graag zou hij op zulke
oogenblikken den anderen met bijtend sar
casme den mond snoeren, maar hij slaagde
er nooit In tijdig toepasselijke antwoorden
te vinden. Pas uren later, wanneer hij in
zijn gemeubileerde kamer met afgunstige
blikken het portret van den overleden
echtgenoot van zijn verdroogde hospita
gadesloeg een man met borstelige wenk
brauwen en een vierkante kin, een teeken
van karakter, nietwaar?Zij het dan
ook van een slécht karakter, waarover zijn
weduwe Timotheus herhaaldelijk lijvige
boekdeelen had opengedaan pas dan
vond hij de antwoorden, die zijn belagers
moesten doen verstommen. Maar natuurlijk
was het dan te laat.
Maar éénmaal zou Timotheus den spot-
tem toch laten zien, wien zij voor hadden.
Wat hij eigenlijk zou doen om zijn prestige
te versterken, was hem zelf niet erg duide
lijk. De kinderrubriek gaf trouwens ook
weinig gelegenheid om heldhaftigheid te
toonen. Als hij nu nog stadsverslaggever
waswat een kansen zou hij dan heb
ben! Hij zou een drenkeling na kunnen
springen, beeldschoone meisjes voor aan
razende auto's wegrukken, redden uit in
lichterlaaie staande huizen. Weliswaar kon
Timotheus niet zwemmen en stelde zijn
baard hem te zeer aan het gevaar van
vlamvatten bloot om zich in brandende
huizen te wagen, maar dat waren prozaï
sche dingen, waarmee hij zich niet ophield.
In zijn heldendroomen kon hij Alles!
Maar dien avond, alleen in het haast uit
gestorven gebouw, bedreef hij zélfs in den
geest geen heldendaden. Het briefje van
zijn nichtje, een klein, kittig ding van ne
gen jaar, had hem geheel van zijn stuk
gebracht.
Was hij dan werkelijk zoo „raar"? Was
hij, zelfs in de oogen van dit kind, niet
meer dan een eigenaardige zonderling?
Kon dan niemand onder zijn lachwekkend
uiterlijk den held zien, die daar zijn droom
bestaan voerde en die slechts wachtte op
de gelegenheid naar buiten te treden en
der wereld te toonen, hoe grof zij Timo
theus Klein immer miskend had? Of
Timotheus huiverde aLsof hij het koud
had en boog zich haastig over zijn werk.
Niet verder door denken! Want dan zou hij
zich zien zooals hij werkelijk was: een iet
wat lachwekkend mannetje, die een zeer
ondergeschikte rol vervulde op de redactie.
Op dat oogenblik ratelde de schel van de
telefoon eenmaal kortaf en zweeg weer.
Met twee stappen van zijn lange beenen
was Timotheus bij het toestel en nam den
hoorn op.
„Nieuwsbode", zei hij. Het bleef enkele
seconden stil en daarop klonk de stem van
Borgers, den buitenlandredacteur, in zijn
oor.
„Zeg, Klein, je moet me een pleizier doen.
Ik kan vanavond onmogelijk komen. Ik..."
„Ja, maar
„Zeur niet. Ik ben ziek, verkouden, over
reden, dood. Zoek maar uit, wat je het
beste lijkt. Maar ik kan in geen geval ko
men. Je moet maar een waarnemer voor
me op zien te scharrelen. Vermeer kan het
best, die zou vanavond met zijn meisje uit.
Kan hij meteen aan den lijve ondervinden,
dat zaken voor het meisje gaan
„Spreekt U nog?" lijsde plotseling de stern,
van de telefoonjuffrouw inde korte stilte,
waarin Timotheus naar woorden zocht.
Van den anderen kant van de lijn kwam
een onderdrukte verwensching.
„Vanwaar spreek je eigenlijk?" vroeg
Timotheus verbaasd. „Ben je niet in de
stad?"
„Natuurlijk wel", klonk de stem van den
buitenlandredacteur geïrriteerd, „Die juf
frouw zat natuurlijk mee te luisteren en
die vraag moest zeker een onschuldsalibi
zijn. „Ik dacht, dat U interlocaal sprak",
als je eens klaagt. Enfin je zorgt er wel
voor. Klein. Daar kan ik op rekenen, hè?"
„Maar Vermeer heeft pas nachtdienst
gehad en
„Kan me niet schelen Hij is niet bü de
krant om een rustkuur te ondergaan."
(Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).