Zaferdag 22 April 1939
No. 8
|Er waren eens zeven meisjes
180ste Jaargang
ff
Gewichtig geheim met Belgische centen,
lintjes en caramels
I Jeugdherinneringen uit
het voor-motorisch
tijdperk
Toen ik nog een klein meisje was, woonde
ik in het allerleukste, allergezelligst stadje
in Friesland! Nu zou je natuurlijk wel
graag weten, waar precies, maar ik vertel
het lekker niet! Verbeeld je. dat alle kin
deren. die dit lezen, straks in de zomerva-
cantie Friesland gaan bestormen om uit te
visschen, wélk stadje van de elf wel het
allerleukste, allergezelligste is! Een pracht-
reclame voor mijn geboorteland met zijn elf
gezellige stadjes, zijn wijde meren en diep
groene weiden! Daar verheug ik me alvast
op Nu dan: ik woonde in het allerleuk
ste neen. ik verval niet herhalingen.
Wat nog het fijnste was van het stadje,
waar ik woonde, was de totale afwezigheid
van auto's en andere motorische straatspo-
ken. wantdie bestonden toen een
voudig nog niet, óf het moest zijn een dood
enkel, hoogwielig, rammelend vehikel, waar
de heele stad om uitliep.
Paarden wagens, sjeezen. landauers en
boerenkarren, hotsten en botsten natuur
lijk wèl van tijd tot tijd over de ten deele
nog met „kinderhoofdjes" geplaveide stra
ten van ons stadje, zoodat de koffiepotjes
op de tafels aan het rinkelen sloegen en een
ontzaglijk groot, schonkig paard, dat we
met specifiek Friesch-Franschen tongval „Ie
cheval de Niemandal" noemden, trok er
een enormen platten vrachtwagen, waaraan
steeds een paar stoute kinderen bengelden,
dwars doorheen.
Maar verder was het in ons stadje „vrede,
vrede, en geen gevaar".
De straat, voor zoover belegd met nette
gele steentjes of b.v. op het oude kerk
hof bestaande uit donkere aarde, bevat
te honderden prachtige putjes en kuiltjes,
die dienst deden bij het knikkeren met kra
len. oftewel „kulebossen", een heerlijk spel,
waardoor onze rechterwijsvingers perma
nent zoo zwart als roet zagen. Verder wa
ren er de verrukkelijke paaltjes en hesjes
van de veemarkt, die op marktdagen dien
den om koeien en schapen aan vast te bin
den. maar de rest van de week als gratis
rekstokken gebruikt werden, zoodat je er.
bijna altijd een lange rij kinderen met
de hoofden naar beneden aan zag hangen.
En dan waren er de steenen trapjes, die
sommige hooger gelegen straten met de an
dere verbonden en waarvan de zijkanten
glommen als spiegels door de vele broeken
die er in den loop der eeuwen niet tot
heil dezer kleedingstukken! langs gegle
den waren. En tenslotte de tallooze snoep
winkeltjes met schrille belletjes en haai-
baaiige juffrouwen, waar je voor één cent
twee stukken amandelbrood, twee stukken
ijsbrood of dropveters voor in je schoenen
kon koopen. die je dan later smakelijk opat.
Of misschien zou je liever een tooverbal
hebben gehad om met je tweeën of drieën
op te zuigen, óf een handjevol „stukken-
goed". kruimels gebroken suikerwerk, dat
door den man uit één van de winkeltjes
met een schuiertje van den toonbank in een
la werd geveegd en waar je dus eerst het
stof moest uitblazen. Ja, dat waren heer
lijke. zorgelooze tijden, toen zomersche
meisjesjurken met de strooken en de pof
mouwtjes nog te zamen met vlechten of
krullen „om onze schouders gleden", om
met Nicolaas Beets te spreken. Heerlijker
werd het leven nog, toen onze krans werd
opgericht.
Dat was eventjes fijn! Ja, en tóch was
het niets bizonders, want zoodra je bij ons
een jaar of zes was. ging je in een krans.
Dat hoorde zoo. De meisjeskransen wandel
den 's Zondags stijf gearmd langs de dood
stille straten en grachtjes, die in mijn her
innering altijd zonnig waren en dan kwa
men de jongenskransen ons tegen en be
gonnen te plagen.
Onze krans bestond uit zeven leden, die
elkander hou en trouw hadden gezworen
en plechtig verklaard, dat ze geen gehei
men voor elkaar zouden hebben. Heel ge
woon? Dat dacht je maar: het had heel
wat overredingskracht gekost om dat voor-
elkaar te krijgen! Want, lieve meisjes, stel
je nu zélf maar een even voor. dat je een
geheimpje hebt. met je aller-allerbeste
vriendin! B.v. je hebt samen een plekje
ontdekt in een tuin, in een boom of boven
op een schuurtje, en je hebt daar een thee
huis opgericht, dat den écht Japanschen
naam draagt van „Ono tenus sala" dit
beteekent volgens de geleerden: Ons thee
huis en dat je je iederen vrijen middag
in allerlei bochten wringt om hier samen
in het diepste geheim thee te drinken en
je krijgt dan plotseling het bevel om al je
geheimen, dus ook dat allergeheimste ge
heim, aan de overige kransleden te onthul
len, waardoor het geheim practisch waar
deloos wordt, want het Japansche theehuis
kan eenvoudig geen zeven leden bevatten!
Dan, zie je. dan kost het trouw blijven
aan de grondbeginselen voor den krans of
fers en zelfverloochening.
En tóch. ja we hebben het voorelkaar ge
kregen en wel dank zij twee bereidwillige
vaders en zeven Belgische centen.
Dat ga ik je eens vertellen: Op een goe
den dag kwam Annie, mijn beste vriendin,
tevens kranslid, bij me binnen vallen, met
de verzuchting: dat gaat zoo niet langer!
„Wat?" vroeg ik.
„Het geheim van Nel en Zus".
„Wat is dat dan voor een geheim?"
„TjaAls ik het wist. was hetgeen
geheim meer. hè?"
„Nee maar wat wou je dan?"
„Bepalen, dat de kransleden absoluut
geen geheimen voor elkaar mogen hebben.
We moeten een reglement opstellen en het
onderteekenen met bloed en contributie be
talen en een geheim teeken hebben en zoo.
Ik heb het nog aan niemand verteld. Het
is een absoluut geheim tusschen ons. Wat
vind jij ervan?"
„Leuk! Eenig! Maar bloed vind ik niet
bepaald noodig. Dat geef maar gegil en zoo,
want niemand durft zichzelf in den vinger
te prikken. En dan komen de vaders en
moeders erachter".
„Hè, bloed is juist écht! Nu dan alleen
bloed van degenen, die wèl durven prikken".
„Dat kunnen we later wel zien, maar...
nu het geheime teeken. Wat moet dat zijn?"
„Weet ik ook al. Mijn vader heeft nog in
een laatje van zijn bureau een heeleboel
vreemde centen liggen. Het zijn Belgische.
Ze zijn prachtig: er staat een leeuwtje op.
Ik zal vragen, of we die mogen hebben,
vraag jij dan. of Jouw vader ze vergulden
wil".
„Hè ja, eenig! Laten we ze direct gaan
vragen!"
„Goed". En we gingen stijfgearmd op weg,
vervuld van het diepste geheim, dat twee
kransleden nog ooit gekend hadden. Waar
mee ik maar zeggen wil, dat er niets beters
bestaat om geheimzinnigheden te verban
nen dan nieuwe geheimzinnigheden!
Annie's vader was gelukkig thuis en werd
bereid gevonden, zeven Belgische centen
voor de goede zaak af te staan. Vol be
langstelling bogen we onze eigenwijze neus
jes over de bronzen munten, waarop een
trotsche leeuw stond afgebeeld met het op
schrift: „l'unlon fait la force".
„Wat beteekent dat?"
„Eendracht maakt macht" vertaalde
Annie's vader.
„O. dol gewoon! Dat slaat precies op onzen
krans!" vond Annie.
„En hoe willen jullie die munten dan be
waren?"
„Ieder in een doosje", opperde ik.
„Ben je? Heelemaal niet leuk! Nee, we
laten er een gaatje in boren en hangen de
munt aan een lintje om onzen hals".
„Zoomaar, dat iedereen het zien kan?"
„Hoe kom je erbij. Op ons bloote vel na
tuurlijk"
„Eenig! eenig!"
Annie's vader lachte ons uit. maar dit
vonden we eenvoudig „grootemenschen-
domheid". We lieten hem echter plechtig
beloven, dat hij het aan niemand zou ver-
Op haar hand lagen zeven blinkende gouden munten.