Zaterdag 15 April 1939 No. 7 LEIDSCH DAGBLAD De drie „G-men" gaan uit visschen 80ste Jaargang I 3 (Slot). Crocusjes in den tuin liUfii Koddebeier Kraan is de kwaadste noe niet! Avontuurlijk jongensverhaal door M. E. L. Hektor. i- De boer riep zijn vrouw. ..Jans, breng eens I een broek, een boezeroen en een paar sok- I ken van Kees. Die is net zoo groot en dik I ais die jongeri. Laat hem zich verkleeden, I geef hem een kop heete koffie en zet hem I bij de kachel. Maak zijn plunje schoon en I kat het drogen. Is de koffie al bruin? Nou, I geef ons dan allemaal een slok" De boeren nam Padje bij den arm en I bracht hem naar de keuken, waar de me- I tamorphose weldra plaats had. Guus en I Gerrit stonden in erg neerslachtige houding I voor de tafel waar de boer en de man der I wet aan plaats genomen hadden. Laatst- I genoemde had intusschen. zonder de uit- I noodiging van Joris af te wachten, zijn I pijp uit diens tabakspot gevuld en opge- I stoken. va* tAe* Na een poosje verscheen de boerin met Padje weer m de kamer. •inne. hoe heeben jullie?" vroeg htf terwijl hij het onheilspellende boek rS} tx>t,0°d uit zijn zak haalde. ..och meneer, ik heet Gerrit Sliert en ben «J zoon van den drogist in de Langestraat. «fcar u zult ons toch niet. *3 ..Kalm wat. mijn jongen; opeten zal Wc jullie niet", stelde hem de geweldige gerust. „Ik moet je naam weten voor het proces verbaal en dan zullen we verder zien wat ik doe" .Je kent zijn vader ook wel, Kraan", ver klaarde Joris. „De drogist Sliert, die hier het water gepacht heeft. De jongen is al een paar maal met hem hier wezen v;s- schen, maar vanmiddag is die bengel zeker zonder zijn toestemming er op uitgeweest me. zijn kornuiten, want Sliert zou het nooit toegestaan hebben in het verboden seizoen". „Enne. hoe heet jij?" vroeg de diender, zonder z;ch van de wijs te laten brengen. „Ik-ik ben-Guus van Dommel, Lange- storaat 14". hakkelde de kever. „En die groene, vette watterrot?" De on verbiddelijke wees met zijn potlood naar de keuken. ,,Dat is Padje nee. ik bedoel Gijs Holte. Zijn vader heeft de garage in de Nassaustraat" verklaarde Gerrit. die weer op zijn verhaal gekomen was. Koddebeier Kraan schreef de personal'a met een gewichtig air in zijn boek slurpte zwijgend zijn koffie en blies dikke rook wolken de luel t in. Ook de beide jongens dronken gretig den heeten. geurigen drank. Na een poosje verscheen de boerin met Padje weer in de kamer. Wat zag die er uit! De boezeroen was hem veel te wijd en de broek, door een riem opgehouden, veel te lang. Hij had vuurroode wollen sokken aan zijn voeten en een rooden doek om zijn nek. Angst g keek hij de kamer rond. ..Zóó. ventje, ben je weer levend? Gaan jullie dan alle drie daar op de bank zit ten dan zal ik je wat vertellen. Weten jullie wel. waarom gedurende deze maan den het visschen bij de wet verboden is? Neen? Wel. dat is geen plagerij voor de hengelaars, maar een bescherming van den vischstand. In dezen tijd zetten de visschen het ku't aan. dat zijn kleine eitjes waar uit de jonge vischjes komen Een kuit be staat uit een paar duizend eitjes die in het voorjaar rijp zijn en dan in het water geloosd worden. Er gaan natuurlijk velen verloren, want anders zou er in het water geen plaats meer zijn voor al de visschen maar toch komen velen tot ontwrkkeling en zoodoende wordt de vischstand op peil gehouden. Als ie visschen vangt, voordat ze hun kuit geschoten hebben, werk je mede tot vernietiging van den vischrijkdom in onze vaderlandsche wateren. Hebben jullie dat begrepen? Zoo. nu dan snap je ook. dat je je schandelijk misdragen hebt. door tegen het verbod in te visschen en eigenlijk moest ik jullie meenemen en tot morgenochtend in het pohtiebureau op sluiten. Maar omdat jullie feitelijk domme jongens zijn. die nog niet weten wat ze doen en omdat ik diep medelijden heb met Je ouders met je moeders die het van angst besterven zouden en met je vaders die zich dood schamen zouden, dat hun zoon al in de gevangenis gezeten heeft, zal ik het dit keer door de vingers zien. Maar pas op. dat ik jullie niet nog eens snap! Wat zeggen jullie?" „Dank u wel. dank u. meneer! We belo ven u, dat we ons niet meer zullen laten snappen!" verklaarde Guus de kever, meer openhartig dan verstandig De veldwachter en ook boer Joris lachten luidkeels bij deze belofte. Nou. dan is het goed" zei Kraan de Koddebeier, terwijl hij opstond, zijn pijp u-tklopte en opnieuw uit Joris pot vulde. Zoodra het pak van den dikken jongen goed droog is. mogen jullie ophoepelen. Adjuus. Joris en wel bedankt voor de kof fie en de tabak!" Daarna stapte hij op, waardig en afgemeten, zooals het een man der wet betaamt. Toen de drie jongens twee uur later Padje in zijn ternauwernood gedroogde kleeren huiswaarts fietste, vertolkte Gerrit de gevoelens van allen met de woorden .Zoo'n koddebe.'er is toch zoo kwaad niet als hij er uitziet. Hij blaft wel. maar hi}' bijt niet. En boer Joris is een fijne vent. Morgen is het Zondag, dan zal ik hem een paar sigaren uit vaders kistje brengen, want de tabak uit zijn pot rook afschuwe- lijk en hij mag tot dank dat hij ons ge holpen heeft, wel eens iets goeds hebben". Dieneke was ziek, maar Tineke wilde haar bloempjes zelf houden! Maar o, wat had ze later een spijt! Tineke zit voor het raam en Kijkt naar buiten. Hoor, de wind siert door de takken! Oehoe, oehoe, oei. oei oei! „Moeder, wat zegt de wind?" vraagt Tineke. De wind zegt: kleine meisjes, die keel pijn hebben, mogen vandaag niet naar het klasje. Ze blijven heerlijk thuis bij moeder". „Hè, moes!" klaagt Tineke Ze vindt het niets leuk om thuis te blijven, want nu zal Dieneke. haar vriendinnetje van den over kant die lieve kleine Dieneke met haar bruine krulletjes alleen moeten gaan. Tineke huilt haast. ..Ik bèn niet ziek, moesje' zegt ze. Nee kindje je bent heelemaal niet ziek" zegt moeder maar toch heb ie vannacht gehoest. En vanmorgen had je keelpijn. Nu. dan kun ie toch niet naar school, hè?" „Nee" zucht Tineke. „Er is niets aan te doen. Wel vreeselijk jammer! Want nu komt straks Dieneke het huis uit met haar blauwe cape'je om en gaat op haar teen tjes staan om aan te bellen. En dan mag ze niet mee!" Tineke kijkt en kjjkt.maar Dieneke komt niet. Nu zal het toch wel haast negen uur zijn! Daar komt Dieneke's moeder de deur uit. O o wat waait de wind door heur haren! Ze heeft geen hoed op en geen mantel aan. O. kijk. Dieneke's moeder komt hier. „Moes. moes!" roept Tineke .daar is de moeder van Dieneke!" Moeder doet open. En heelen tijd staan de beide moeders samen te praten in de gang. „Komt u niet even binnen?" vraagt moes. „Nee liever niet. Ik moet Rauw weer naar mijn kindje". „Nu. het beste ermee hoor!" zegt moes en geeft Dieneke's moeder de hand ..we zullen hopen, dat het niet erger wordt". „Het gaat om" zegt Dieneke's moeder. Tineke kijkt haar na als ze oversteekt en het hekje open doet Ze wuift met haar handje en mevrouw wuift terug. ..Dieneke is ziek" vertelt moes ze heeft erge koorts". „O" zegt Tineke, wat naar! Wat is dat moes: het gaat om?" „De griep gaat om" zegt moes, „heel Mei menschen en kinderen zijn nu ziek!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 19