Vrijdag 31 Maart 1939
De drie „G-men" gaan uit visschen
80ste Jaargang
Van een fleschje anijsolie en een zeug met elf biggen
Avontuurlijk jongens verhaal door
M. E. L. HECTOR.
„En hebben de heeren ook nog andere
wenschen?"
Deze vraag deed mevrouw Holte, de moe
der van Padje, aan de drie G-men, terwijl
zij in de keuken bezig was een stapel boter
hammen in te pakken, een bedrijvigheid
die de jongens met begrijpelijke belangstel
ling gadesloegen, want het was hun provi
and op de visch-expeditie, die ze heden
langs de slooten in den polder willen onder
nemen.
„Deeg hebben we nog noodig, moeke;
deeg!" verklaarde haar zoon met het air
van een geroutineerd hengelaar, ofschoon
het vandaag zijn eerste poging was, om een
vischje te verschalken.
„Deeg?" vroeg moeder verbaasd, „Wil
len jullie deeg eten?"
„Wij niet, mevrouw, maar de visschen!"
helderde Gerrit het misverstand op en hij
kon het weten, want hij had zijn vader, een
verwoed beoefenaar van de hengelsport,
reeds eenige malen op diens tochten mogen
vergezellen.
„Heb ik van mijn levenWat een
raren smaak houden die beesten er op na!"
zei mevrouw, maar half overtuigd. Ze had
blijkbaar geen flauw begrip van den smaak
der waterbewoners in het algemeen en de
methode om hen te vangen in het bijzonder
anders zou ze er zeker geen toestemming
voor gegeven hebben, dat haar zoontje nu,
in het verboden seizoen, zich aan wetsover
treding schuldig maakte. Alleen door dit te
verzwijgen had Padje haar overgehaald
haar medewerking te verleenen.
,.En wat moet het voor deeg zijn? Pan-
r. ..oekendeeg of met krenten en rozijnen?"
„Als U mij een stuk versch brood geeft
en een gekookte aardappel, dan zal ik het
deeg wel klaar maken. Wat er nog verder
voor noodig is, heb ik meegebracht", sprak
Guus, dfc drogistenzoon, gewichtig, terwijl
hij een fleschje uit zijn zak haalde, waaruit
bij het ontkurken een doordringende geur
van anijsolie opsteeg.
„Wil je anijskoekjes voor de visschen
bakken?" verbaasde zich mevrouw.
„Er moeten een paar druppels van dat
goedje in het deeg gekneed worden, dan
bijten de visschen beter. Ze zijn dol op anijs
vooral de brasems. Mijn vader heeft vóór
Kerstmis met een balletje gewoon stopverf,
waarop een druppel anijsolie, een kanjer
van een brasem gevangen, zóó groot, (hij
demonstreerde met zijn handen de legen
darische lengte van het slachtoffer). Het
beest wou op niets anders happen, op geen
brood en geen kaas, zelfs niet op een schijf
je ham. Maar toen het de anijs rook, kon
hij het niet laten was meteen gevangen".
„Nou dan mag lk lijden dat de bra
sems op jullie deeg net zoo happig zijn. Ik
zal alvast een groote pan klaar maken, als
je vanavond met den buit naar huis komt",
zei mevrouw, terwijl ze onzen visch-expert
een groot stuk versch brood en twee koude
gekookte aardappelen overhandigde. In
korten tijd had hij onder de blakende be
langstelling van zijn mannelijke en vrou
welijke toeschouwers de beide ingrediënten
goed dooreen gekneed en met wat anijsolie
gekruid. De heele keuken was met den
wee-zoeten geur vervuld. Het lokaas werd
in een blikken doosje geborgen, dat een
plaats vond in Gerrits linnen rugzak, die
bovendien een paar netjes op plankjes ge
rolde snoeren met haken en dobbers bevat
te, allemaal eigendommen van Gerrits' va
der en zonder diens voorkennis voor deze
gelegenheid door zijn zoon geleend. De
brave heer Sliert wist niet beter of zijn zoon
ging op dien Zaterdag voormiddag met
zijn beide vrienden een fietstocht maken.
Ook de drie hengels, mooie bamboestokken
in drie deelen met koperen bussen, die nu
op de fiets van Guus vastgebonden waren,
had Gerrit Sherlock in den vroegen morgen
stiekum van zolder gehaald. De heer Sliert
had het 's Zaterdagmorgens veel te druk
in zijn winkel, om op het wangedrag van
zijn zoontje te letten.
Nu was de club gereed om te vertrekken.
Bij het afscheid greep mevrouw Holte haar
zoontje bij het linkeroor en sprak verma
nend:
„Padje, zul je goed oppassen en niet te
dicht bij het water komen?"
„Maar moeder, hoe kan ik visschen
vangen als ik tien meter van den oever af
ga staan!" verdedigde zich de jongen.
„Dat kan mij niets schelen. Je weet
hoe vader is. Als je in het water valt en
verdrinkt, krijg je van hem een geducht
pak slaag".
Een minuut later peddelde het edele drie
tal langs den straatweg naar den polder.
Guus, de wijsgeer, kon niet nalaten nog
eens op het afscheid terug te komen.
,.A!le vrouwen zijn onlogische wezens!"
mijmerde hij.
„Hoe zóó?" informeerde Padje.
„Nou, dat is toch nogal glad! Hoe kan
je vader jou een pak slaag geven, als je
verdronken bent?"
„Dat moet je niet letterlijk opvatten,
kever. Mijn moeder is een schat. Als ik een
stomme streek uithaal, helpt ze me er altijd
door".
„Zóó lijkt ze mij ook!" beaamde Sher
lock. „Net mijn moeder".
„Ze is vrouw Holle, je weet wel, de
goede fee in het sprookje van Grimm", con
stateerde Guus, de geletterde fantast. „We
zullen haar tot beschermvrouwe van onze
club benoemen"
Een poosje reden ze zwijgend door, de
frissche ochtendlucht gretig inademend.
Toen sprak de practische Gijs:
„Zeg Sherlock, waar breng je ons naar
toe? Is het nog ver?"
„Wij gaan naar de weilanden van boer
Joris, nog maar een half uurtje hier van
daan. Daar heb je drie prachtige slooten
vol visch. Boer Joris is een goede klant van
mijn vader, en hij geeft ons altijd permis
sie om er te visschen. Mij kent hij ook. Daar
bergen we onze fietsen op de deel of in de
wagenschuur en kunnen verder vrij langs
de tochten tippelen"
Deze informatie was voor de beide andere
clubleden alleszins bevredigend. Ze trapten
opgewekt door en hadden het doel ook wer
kelijk spoedig bereikt.
Boer Joris schudde bedenkelijk het hoofd
toen de drie avonturiers de hofstede bin
nenvielen en de hengels voor den dag haal
den.
„Tjonges, willen jullie nou gaan vis
schen. in April, voor het vischseizoen ge
opend is?"
„Och baas het is alleen voor de sport.
We zullen het heel voorzichtig doen en niet
veel vangen", pleitte Gerrit. terwijl hij in
zijn binnenste juist het tegendeel wenschte.
Bij deze diskwalificatie van hun eigen
bedrevenheid in het vak grijnsde de boer
en zei:
„Nou, als je mij dat belooft, heb ik er
niets op tegen dat jullie met die stokken
over het weiland loopt. Maar pas op voor
den koddebeier".
Iedere jongen droeg zijn hengel als een soldaat zijn geweer.