IJsberenjacht op Spitsbergen Sneeuwklokjes waren. Maar de meesten gunden het hun graag en kwamen vol hartelijke belang stelling kijken naar de spoel vol garen dat wonderschoonen ding! en naar de beeldige blauwe jurken, die moeder voor Spitsje en Bitsje, de beide dochtertjes, ge maakt had. En dan riepen ze om strijd: ..O. buurvrouw, het is haast al te veel ge luk voor één gezin! Zeg. zou er niet een klein lapje voor ons op over kunnen schieten?" En moeder was al heel vriendelijk ge weest en had het groer.geruite lapje, waar Vader een broek van had zullen krijgen, weggeven aan buurvrouw Schommel, om blousjes voor zichzelf en haar dochtertjes van te maken. ..Met korte mouwtjes gaat het net", zei de buurvrouw. En tegen Vader, die een beetje sip keek, had Moeder gezegd: .Nou. dan zal ik mijn hand maar over mijn hart strijken en het bruine goed het allermooiste stuk! gebruiken voor een Zondagsch pak voor jou." ..En jij dan?" ..Nu. dan draag ik nog maar zoolang mijn zwarte rok bij het gebloemde blousje. Dat gaat best". ..Je bent een schat, hoor!" piepte Vader tevreden. Maar één was er niet tevreden. Dat was Streep, de oudste zoon. Hij liep verwoed brommend en mopperend rond. Het was ook wél erg; nu had hij nog wel dat prach tige blinkende ding met al dat garen erop aangesleept en hij was per slot van reke ning de eenige, die niets kreeg! ..Je bent veel te sleets op de broeken" had moeder gezegd, en vader: „Later. Streep, als je eerst wat ouder en voorzichtiger bent". .Dan haal ik het zelf!" had Streep bru taal geantwoord Maar vader had hem ten strengste verboden, naar boven te klimmen „We hebben nu al zóó veel!" zei hij. „we mogen het geluk niet uitdagen!" Streep zei niets, maar die stouterd dacht bij zichzelf: .en ik doe het lekker toch!" En fs avonds, toen het pikdonker was en het geluid van de naaimachine was ver stomd. wipte hij vlug door het gaatje. Hij keek rond, maar het stoffenpaleis was leeg; alles was keurig opgeruimd, alleen een dikke boterham met kaas. die oude Truitje had laten staan, lag op een bordje cp tafel. Even aarzelde Streep. Zou hij het wagen? Hij dacht aan het wijze overleg met zijn vader, die hem altijd geleerd had, dat geen mensch ooit. een heele boterham zoomaar liet liggen. Een stukje desnoods. maar een heele boterhamdat moest een valstrik zijn! Maar toen behaalde de jeugdige over moed van Streep de overwinning. Hij snuf felde aan de kaas, hij beet erin, hapte, knabbelde.Hij zag niet, dat poes lang zaam en geruischloos nadersloop. Nooit keerde de oudste zoon van de fa milie Muis naar huis terug. Er heerschte drie weken lang diepe rouw in het zwaar- getroffen gezin. Opgegeten! Dat was het tragisch einde van Streep, den ongehoor- zamen muizenjongen! Had vader muis geen gelijk gehad, toen hij zei: „We mogen het geluk niet uit dagen?" R. DE RUIJTER—v. d. FEER Toen de proviand van de robben vangers bijna op was. Het was bitter koud, zoo vertelt een stoer robbenvanger. die in de nabijheid van Spiis bergen rondkruiste op zoek naar jacht buit Uren lang had de Noordenwind ons ijskoude sneeuwvlokken in het gezicht ge jaagd. Nu zaten we behagelijk in de kleine kajuit van onze „Express" en lepelden peinzend ons bordje heete erwtensoep. Dat was heerlijk! We kwamen dan ook welda in een goede stemming, die ons alien de doorgestane koude deed vergeten. Een was er echter, die een beetje somber deed. en dat was onze kok. Hij keek bepaald sip cn toen we hem vroegen, wat hiervan de reden was. vertelde hij, dat we zooeven ons aller laatste bordje erwtensoep hadden veror berd. We waren door de vreeselijke koude eel en veel te lang onderweg geween. We) was «r nog wat scheepsbeschuit, koffie en tegen", zuchtte een Noor, die het klappen van de zweep kende. „Och, je kunt nooit weten: misschien komt er plotseling een opduiken", veronderstelde een ander. Zoo gebeurde het ook inderdaad. Een gecondenseerde melk, maar dat was dar ook alles! En nu werden we opeens allemaal stil. Geen prettige mededeeling als je nog dagen en dagen varens van de bewoonde wereld af bent. „En ijsberen komen we ook al niet Intusschen waren wij by den rand van het vasteland aangekomen.... paar dagen later, toen we weer in de ka juit zaten, hoorden we opeens vlugge voet stappen op het dek en daar stond dc kok voor ons. Opgewonden schreeuwde hij ons toe: ..Een ijsbeer!" Onmiddellijk namen we den verrekijker ter hand en snelden aan oek. De sneeuwstorm was gaan liggen. Een schuchter winterzonnetje kwam tussehen grauwe wolken doorkijken en bescheen het onafzienbare ijsveld, omzoomd met drijf- ijs. En temidden van al dit wit zagen we één vuilgele vlek: de ijsbeer. We volgden het dier met onzen kijker. Af en toe bleef het staan om vluchtholen van robben te onderzoeken. Hij scheen zich van het na- derkomen van onze boot niets aan te trekken. Voorloopig moesten we onzen jacht- lust nog in bedwang houden, want zoolang de beer niet was gaan liggen, hadden we absoluut geen kans op succes. Dus was wachten de boodschap. Maar onmiddellijk na het „middageten", dat bestond uit een stuk scheepsbeschuit met koffie, kwam onze harpoenier melden, dat het thans tijd was Terwijl de groote vangboot te water werd gelaten, hielden we het dier zorgvul dig in het oog. De beer was plat op het ijs veld gaan liggen met zijn pooten vooruit gestrekt. Hij lag blijkbaar op de loer voor een robbenhol. Om hem niet te verontrus ten voeren wij in groote bogen langs den kant van het ijsveld en betraden, ongeveer een kilometer van hem verwijderd zoo stil mogelijk, het ijs. Het kwam er nu op aan, den grooten poolroover den weg naar de bergen af te snijden. Daarom omsingelden wij, dat wil zeggen mijn zes kameraden en ik. bij gunstigen wind. het nog altijd stil liggende dier. Eerst ging alles goed. maar toen we hem tot op een goede vierhonderd meter genaderd waren, stond de beer plot seling op, keek en snuffelde om zich heen en.zette zich in galop, de richting van het vasteland uit. Nu werd het hollen voor ons! Het loopen in de diepe sneeuwlaag was al geen pretje geweest, maar dit was het nog veel minder. We waren dik ge kleed. maar op deze inspannende jacht was ieder kleedingstuk nog te veel: weldra vlo gen dan ook leeren jassen, wollen vesten, enz. op het ijs. Die dingen konden we later wel weer gaan ophalen, dachten wij. Daar de wind schuin van het vasteland naar de kust blies, kreeg de beer ons plot seling in den neus en hij maakt rechts omkeert naar 't strand. Als een pijl uit den boog stoof hij vooruit. O, als we nu maar sneeuwschoenen hadden gehad! Met ge juich begroetten de Noren de verandering in de vluchtrichting van den beer. Nu kon hij ons. als we een beetje geluk hadden, niet meer ontgaan! Zonder nog één keer om te kijken, holae oe beer naar dc kust; toen hij het ürijf- ijs bereikt had, storJe hij zich pardoes in hei water Nu werd het beenen maken, im mers wij wiste:i dat. een ijsbeer, vooral ais hij in nood verkeert, verbazend vlug zwem mer. kan. Als het hem geiukle, een van de vele kleine eilandjes te bereiken, dan zou hii weldra in veiligheid zijn. Intusschen waren wij bij den rand van het vasteland aangekomen: voor ons dans ten de schotsen op en neer. Onze sprongen met verbluffende behendi van schots op schots en wij volgden 2ichtig. Daar kwam onze boot aan! gingen we aan boord, omdat het stil niet meeviel, daar we door en door geworden waren van het harde loopt klauierpartij had een heelen tijd gei en daardoor had de ijsbeer een gewe! voorsprong gekregen! Als een klei stipje zagen we in de verte zijn kop het donkere water uitkomen. Doch Noren konden reusachtig roeien. Snel minderde de afstand en weldra zage het dier in woeste vaart voor ons lï len en dan weer een eindje zwemmen dichter we bij hem kwamen hoe onru: hij werd en telkens keek hij naar om Nu schenen zijn krachten af te ne Met een ontzaglijken sprong was hi venop een ijsschots terechtgekomen nu om zich heen om een uitweg te zo Deze aarzeling werd hem echter noc tig. Neg één keer keek hij om en stortte hij zich weer in het water. He gelukkig voor hem, dat de wind steeds schollen deed opruien, want terwijl de hier luchtig als een danseresje over huppelde, moesten wij ons met behul; stangen een weg banen. Zoo ging het een half uur lang, kwamen we weer in ruimer vaarwate beer had de gunstige gelegenheid 0111 zijde weg te duiken laten voorbijga* nu kon hij ons niet meer ontloopen. ter en dichter naderden wij, doch de wilde zijn leven blijkbaar zoo duur lijk verkoopen. Juist toen de boot hem ingehaald, keerde hij zich met verbluf! snelheid om. pakte een roeiriem in klauwen, beet deze doormidden en st zich op hetzelfde moment boven boot; een vreeseiijk beeld van woede stoot met een riem hield hem een oo blik terug en nog vóór hij een niei aanval kon wagen, had hij een kogel in kop en plompte dood in het water. Op dit oogenblik klonk een luid ,.h achter ons. Het was de „Express" die was gevolgd. Weldra ging de hijschki omlaag en werd het reusachtige lich aan dek geheschen. 's Avonds vierden ons jachtavontuur met gebraden be vleesch en heete koffie en we zongci luid en vroolijk, dat de robben verb toeluisterden Intusschen waren wij bij den rand het vasteland aangekomen Slanke steeltjes, zacht van tint. Wiegen in den guren wind Allereerst begin Witte bloempjes, rein en teer, Beng'len lichtjes heen en weer Luiden lente in Lief klein klokje, 'k houd van jou! In den winter, kiil en grauw, Steek Je 't hoofdje op. Straks als jij bent heengegaan, Zal mijn heele tuintje staan Vol van bloem en knop. MARIE MICHON,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16