Twee aardige Rijn-anecdoten ANEKDOTEN Gezellige verhaaltjes uit den ouden tyd. Dat er mooie Rijn-sagen bestaan, is wel algemeen bekend. Meestal zijn ze eenigs- zins romantisch, zooals de Lorelei-sage of het verhaaltje van den monnik van Heis- terbach. Dat er ook aardige Rijn-anec doten verteld worden, weten slechts wei nigen, tenminste in Nederland. Daarom wil ik jullie twee leuke verhaaltjes vertellen, die ik in Düsseldorf en Rhens hoorde. Het standbeeld van den hertog Op het marktplein in Düsseldorf staat een bronzen standbeeld van hertog Jan Willem van Jülich und Berg. Deze vorst was bij zijn onderdanen zeer bemind, voor al bij de vrouwen van Düsseldorf, wier hart hij gestolen had door telkens, wan neer hij door de stad reed, aan de kinde ren snoepgoed uit te deelen. In het jaar 1711 werd door de vroede va deren der stad besloten, een levensgroot bronzen ruiterstandbeeld van den hertog op het marktplein te plaatsen en de be roemde beeldhouwer Grupello kreeg de op dracht het beeld te maken. De hertog die toen nog leefde, zat in hoogst eigen per soon voor den kunstenaar model. Zoodra het volk vernam wat de wijze raad besloten had, wilde het er ook een steentje toe bijdragen. Vooral de vrouwen varen zeer met het plan ingenomen. Zij wilden het materiaal voor het standbeeld ltveren en brachten alle koperen ketels, doofpotten, kandelaars en tinnen kroezen, snuifdoozen enz., die zij bezaten, naar de werkplaats van den meester, om het be- noodigde brons te gieten. Gedurende vijf maanden werkte de kun Het bleef doodstil in de klas. zelfs het komen nemen. Eindelijk was het beeld ge- gewone doffe gemompel, dat den laatsten tijd in de vijfde „goeden middag" moest verbeelden, bleef uit. De juffrouw Ring zitten en eerst toen viel haar blik op het leelijke bouquet, dat als een bespotting voor haar stond. Ze zweeg en bekeek de brandnetels aan dachtig. Greet voelde haar hart heftig ikloppen en ze durfde niet opkijken. Zij had wel niet meegedaan aan deze leelijke streek maar o als ze maar een beetje flinker was geweest, dan had zooiets niet kunnen ge beuren! Wat vreeseliik voor juffrouw Klaas- sen misschien huilde ze wel! Langzaam en aarzelend sloeg Greet de oogen op en toennee daar schrok ze van. De juffrouw huilde niet. integendeel: ze zei met heldere stem: „Wel kijk, dat vind ik aardig, dat jullie voor een bloemetje hebben gezorgd. Dank je wel. En nu vlug aan het werk". Het was nog nooit zóó stil in de klas ge weest als dien middag en het was opval lend, zoo beleefd en vriendelijk de antwoor den waren Het leek wel, of de vijfde klas zich voor het eerst héél erg schaamde En om vier uur, vóór school, barstte de bom. Greet stapte resoluut op Cor toe en zei: .Die gemeene streek had je zeker be dacht, hè? Nou ik vind he. min! En iuf is een kraa i hoor dat ze zich niks van juMie aantrekt! Maar ik doe niet meer mee aan dat laffe geplaag Ik. ik geef è^hte bloemen om te toonen. dat ik haar toch aardig vind. En iij.... bah je moest je schamen Ze vond al gauw bijval en Cor, die eigen lijk nog zoo kwaad niet was, trok half ver legen de schouders op en Lep weg. terwijl ze momoelde: Nou ia zoo erg had ik het n et bedo°Jd'\ Den volgenden morgen, toen Greet met een mooie bos asters in een pulletje de klas binnenkwam leek het tafe tje wel een bloe mentuin Er waren méér meisjes in de vijfde di* iets «oed te maken hadden.... En juffrouw K'aassen zei maar nu met een stralen-den lach: Wel kijk, wel kijk. Ik •wo"d heuseh verwend!" En van dien dag af was het ijs gebroken en als ie Hte- aan een meisje uit de vijfde vroeg: Nu hoe is de nieuwe juffrouw?" dan kTeee ie ten antwoord: .O, een schat, hoor! Bijna on- relt ie!" R. DE RUYTER-v. d. FEER. stenaar met zijn twaalf gezellen ijverig aan het beeld. De deuren van de werk plaats bleven al dien tijd hermetisch ge sloten, geen mensch mocht er een kijkje reed en Grupello noodigde den hertog en den raad der stad uit het te komen be zichtigen. Plechtig werd de deur geopend, en nu stonden de raadsheeren om het kunstwerk en monsterden alle détails met critischen blik, aanvankelijk bewonderend, maar weldra ook aanmerkingen makend. De eene vond de neus van het paard te kort, een andere meende, dat de staart te lang was. een derde vond de plooien van 's hertogs mantel niet schilderachtig ge noeg. Ze moesten toch toonen, dat ze des kundig waren. Een raadsheer van de groo- te stad Düsseldorf behoorde van alles ver stand te hebben. De vorst zelf luisterde glimlachend naar deze opmerkingen maar zei geen woord, en Grupello maakte met een ernstig ge zicht aanteekeningen in zijn zakboek. Toen sprak hij: „Heeren, ik bewonder uwen scherpen blik en uwen smaak en ik zal zorgen, dat alles volgens uw wensch in orde komt. Over drie weken zal het beeld gereed en zult u allen tevreden zijn". Wederom g'ngen de poorten van het ate lier potdicht. Dagelijks vertoefde de mees ter urenlang in de werkplaats, en de ge- zeilen schenen het erg druk te hebben, want de nieuwsgierigen, die om het huis ronddwaalden en tevergeefs trachtten een blik door de kieren der luiken naar bin nen te werpen, hoorden soms luide roe pen. en van tijd tot tijd liep een leerjon gen haastig met de kruik naar de brouwe rij, om een koelen dronk voor de zwoe gende werklieden te halen. Op den 21sten dag na de eerste bezich tiging stonden de raadsheeren, de burge meester en de hertog wederom in het ate lier, waarvan thans deuren en vensterlui ken wijd open stonden, zoodat het volle zonnelicht op het standbeeld viel. De strenge kunstrechters schreden langzaam eu plecht;g om den sokkel, knikten goed keurend met het wijze hoofd en ten slotte klopte de burgemeester den kunstenaar op den schouder en sprak: „Goed gedaan, meester Grupello! Gij zijt niet te trotsch om verstandigen raad aan te nemen. Daarom heeft de raad be sloten u honderd dukaten boven den be dongen prijs toe te kennen. Laat nu het beeld op het marktplein opstellen!" Met een plechtige buiging bedankte de kunstenaar den burgervader, die daarna met de raadsleden afmarcheerde. Alleen „Vertel mij nu eens meester, welke ver- ïndeiingen gij hebt aangebracht?" de hertog bleef nog in het atelier. Hij wenkte Grupello bij hem te komen en sprak: „Vertel mij nu eens, meester, welke veranderingen hebt gij in deze drie weken aangebracht?" De kunstenaar keek den vorst glimla chend aan en sprak: „Niemendal! heer Hertog!" Toens slo:g hem de hertog op den schou der, dat het klapte: „Heb ik het niet ge dacht! Meester gij zijt een verstandig man en gtf kent onze vroede vaderen. Ik heb veel van u geleerd en weet nu ook, hoe ik ze aanpakken moet". Het wapen van Rhens. Rhens is een stede van nauwelijks 300 inwoners op den linker Rijnoever, 9 kilo meter Zuidelijk van Koblenz. De plaats is a) meer dan 1000 jaren oud, kreeg reeds 1338 standsrecht en werd door wallen en muren omgeven. Thans staan er van deze vestingwerken nog een paar brokken muur en een oeroude, schilderachtige stadspoort. We stonden op het met z.g. „kinder hoofdjes" geplaveide marktplein en keken naar de kleine huisjes met hun prachtige, ouderwetsche gevels en naar het raad huisje met zijn torentje, waarop het wa pen der stad prijkte: een eenvoudig schild, aocr een verticalen balk in twee velden verdeeld; in het rechter veld een kruis en in het linker twee gekruiste sleutels. Voor oude wapens heb ik steeds groote be langstelling gehad. Ze wekken het verlan gen op, uit te pluizen welk verband er be staat tusschen de symbolische figuren en de geschiedenis van de plaats of het ge slacht, aan wie het wapen behoort. Ter wijl ik over dit probleem stond te pein zen, voegde zich een welgedane burger bij ons. Die man scheen mijn gedachten te kunnen lezen, want na een vriendelijken groet sprak hij: „Een aardig wapen mijn heer. maar niet zoo oud als u denkt". „Wat zegt u daar?" vroeg ik verbaasd. „Heeft Rhens het niet gekregen, toen het stadrecht verwierf?" ..Geen sprake van", verklaard# onze leermeester. „Driehonderd jaren lang had Riiens geen wapen, en het had er ook geen behoefte aan: maar na den der tig jarigen oorlog ik geloof dat het was in 1650 hadden we hier een burgemeester, een eer zuchtig man, die beweerde: Een stad zon der wapen is geen stad! De raadsheeren waren het met hem eens, dus werd er be sloten Rhens van een stadswapen te voor zien. „Maar ik geen geval mag het een leeuw, een arend, een beer, een ooievaar of zoo iets onzinnigs zijn, maar een symbool van groote beteekenis!" eischte de burgerva der. Ook daaromtrent heerschte eenstem migheid in den raad. Maar welk teeken zou men kiezen? Dat was een lastig pro bleem. Na een eindeloos en vruchteloos debat deed de oudste wethouder een voor stel: „Mannen, wij stellen ons morgenoch tend voor zonsopgang bij de stadspoort op en wachten, tot die geopend wordt. Het eerste waarop dan ons oog valt, zal ons tot een teeken zijn, dat de hemel ons stuurt!" Deze raad werd zonder discussie aangenomen. Den volgenden morgen was de raad vol tallig bij de stadspoort vergaderd. Zoodra de zware, eikenhouten vleugels geopend werden, vertoonden zich de pastoor en de smid van Rhens in de poort, de geestelijke heer met het zilveren kruis op zijn borst cn de smid met twee sleutels in zijn hand. „Eureka!" riep de burgervader, die eens van Archimedes gehoord had. En „Eureka!" riepen de raadsheeren, ofschoon zij niet wisten, wat dit woord beteekende. Maar aangezien men moeilijk de figuren van den pastoor en den smid in het wapen op nemen kon, werden hun attributen, het kruis en de beide sleutels, tot wapentee- kens van Rhens verheven". R. O. Ingezonden door Jan de Graaff. Schoolkosten. Vader, die de eerste schoolrekening van zijn zoon ontvangt: .Wie had kunnen den den. dat leeren zoo duur zou zijn!" Het zoontje: ,En ik behoor nog wel tot degenen, d e het minst leeren". Ingezonden door Frans Pison. Ieder op zijn manier. „Maar Treesje, je mag poesje niet met water en zeep wasschen! Kleine poesjes mogen ndet gewasschen worden." „O, Moes, ik kan poes toch niet af likken 1"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 16