z
Theevisite
De takkentang
'2
Wist je dat al?
Nu hadden de beide jongens hem uitge
spannen en het ging hulstoe. Sik-Hans
rilde. „Brr, nu ga ik in dat vieze, vochtige
hok dacht hij, want Hans heeft natuurlijk
weer vergeten, er behoorlijk versch stroo
in te doen. Weet je wat, ik ruk me los!"
Zoo gezegd, zoo gedaan. Op een oogen-
blik, dat Joost er niet op verdacht was,
stond Sik-Hans opeens los en stoof er van
door als een pijl uit den boog, met de
leidsels wapperend achter zich aan.
..Pak hem! Houdt hem!" gilden de jon
gens. Maar Sik-Hans stoorde zich er niet
aan en rende voort. Eerst door de dorps
straat, toen den landweg op voorbij de kerk
en de school en toen de weiden in! Altijd
maar door, altijd maar verder!
Eindelijk merkte hij, dat hij alleen was:
de jongens hadden blijkbaar de vervolging
opgegeven. Hij keek schichtig om zich heen
en stond toen, trillend op zijn pooten, stil.
Het begon al donker te worden en er hing
damp over de velden. Sik Hans rilde.
„Zou ik maar weer naar huis gaan?"
dacht hij. „Alles is toch beter dan hier in
dat natte veld te blijven staan? Ja kom. ik
ga naar huis. Het hok is wel akelig, maar
het begint te regenen en daar ben ik ten
minste onder dak. En ik begin ook honger
te krijgen! Heerlijk we eten vanmiddag
stoofpeertjes.
„Stoofpeertjes? Bah. wat een flauw eten!
Had ik maar liever een flinke koolstronk!
O kijk, daar ligt er juist eentje". En Sik-
Hans beet erin en begon te kauwen, maar
direct daarop spuwde hij het groene goedje
weer uit.
Bah,r wat vies en wat koud! O, was ik
toch maar een echte jongen, dan kwam ik
nu dadelijk thuis en dan gingen we heer
lijk in de warme kamer stoofpeertjes eten.
Maar ik ben geen jongen en ik mag niet
eens in huis Ik moet dadelijk in dat nare,
vochtige hok!" En Sik-Hans voelde opeens
twee groote bokketranen langs zijn neus
biggelen
„Ha, ha ha. Die is goed! Ha ha! Die zit
me daar te slapen!" En hel gelacht om
hem heen en dan een stoot aan zijn schou
der. Hans keek verwilderd om zich heen:
hij zat werkelijk in de klas en meneer en
de jongens lachten hem uit alle macht uit!
En Hans lachte mee. Hij lachte blij en
opgelucht, dol-gelukkig toen het tot hem
doordrong dat hij géén bok was en geen
mè-è behoefde te roepen en geen kool
stronken eten.
Nog even werden de sommenschriften
opgehaald, toen was het vier uur en ging
de school uit.
Jullie begrijpt, wie er dien middag haast
had! Hans kon nauwelijks op Joost wach
ten. Zóó verlangde hij naar huis. En nog
vóór moeder wist, dat haar jongen thuis
was. lag het vuile stroo al aan den kant
en had Sik zijn frisch, warm bedje. Daar
na spijkerde Hans vlug de lat tegen de
deur, en toen het alles klaar was, streelde
hy Sik over zyn langen neus en zei: „Ik zal
voortaan beter voor je zorgen, ouwe jon
gen!"
„Mè-mè-è!" zei Sik. Dat beteekende: „Ik
hoop het, Hans".
R. DE RUYTERv. d. FEER.
Kleine An heefi theevisite.
Van haar buurtjes Rie en Noor.
Annetje doet heel gewichtig
Als een echte gastvrouw, hoor!
Zy schenkt thee voor Noor en Rietje
Beiden melk en suiker, ja?
Wilt u cake of heeft u liever
Soms een plakje chocola?
Foei, Marjo, je mag niet vragen,
Zegt An tot haar poppekind
Zy weet toch wel, dat jou mammie
Dat beslist niet netjes vindt?
't Is al pratend laat geworden
O, wat gaat die tyd toch vlug!
Als ze weggaan vraagt de gastvrouw:
Komt u nog eens gauw terug?
J. V. d. E. S.
Een geschiedenis uit grootvader's jeugd.
„Toe, Grootvader, vertelt u nogeens een
verhaaltje!" zeurden de kinderen.
„Goed" zei de oude timmerman, „wat zal
het zyn?"
„Iets van vroeger, Grootvader. Iets uit
uw jeugd."
„Alweer? Jullie schynen byzonder veel
belang te stellen in die oude verhalen. En
tóch
„Nu, Grootvader, wat „en toch?"
„Nu, ik geloof, als jullie in dien ouden
tyd hadden geleefd, dat het je lang niet
meegevallen zou zyn! Jullie staat 'smor
gens kalmpjes om half acht op, gaat op
de fiets naar school, eet boterhammen met
kaas en jam en ik weet niet wat meer,
zooveel als je lust en 's avonds kruip je
heerlijk op tyd onder de wol. Als je in myn
tyd jong was geweest, zou je heel wat
vroeger kennis hebben gemaakt met den
ernst van het leven. Want, weet je, om
vijf uur 's morgens klopte Vader me al uit
myn bed. Ja, ja. ook 's winters, als het
baksteenen vroor! En dan moest ik me
vlug aankleeden, een paar dikke sneden
roggebrood naar binnen werken en een uur
in pikkedonker naar het dorp loopen, waar
myn baas woonde. Ik was als jongste
maatje in dienst by den timmerman van
het dorp en die baas van me was een bo
venste beste, maar de gezellennou, als
ik er nóg aan denk, hoe die me altijd
plaagden en sarden, dan verbaas lk er me
heusch over, dat lk nog leef!"
„Hè, Grootvader, vertel daar eens wat
van!"
„Nou, dan zal ik jullie eens vertellen hoe
ik dien dikken Bram en schelen Teun
want zoo heetten ze! er eens fyn tus-
schen heb genomen.
Eens op een morgen het begon juist
zoo'n beetje te schemeren stond ik by
den baas voor de werkplaats greep de
glink en gooide de deur open. Want
het was koud buiten en ik had al loopen
verlangen naar den gloed van het potka
cheltje. „Deur dicht!" snauwde Teun.
„Drommelsche jongen, wil je de deur wel
eens dichtdoen?"
„Van buiten of van binnen?" plaagde ik.
Zyn oogen begonnen te flikkeren, hy
greep naar den knuppel en kwam dreigend
op me af. Ik sprong naar buiten, maar
kreeg nog een flinken pats tegen mijn rug.
Achter een stapel planken wist ik het
veege lyf te redden, tot lk meende, dat
Teun een beetje bedaard was.
Juist toen ik weer voor den dag kroop
en de werkplaats wilde binnengaan, liep
ik Bram tegen het lyf. Die was zoo moge-
lyk nog een grooter plaaggeest dan Teun.
Hy keek om zich heen met een uitdrukking
op zyn gezicht of hy iets zocht.
„Zoek je iets, Bram?" vroeg ik deemoe
dig. „Kan ik je soms helpen?"
„De takkentang", mopperde hy, „heb jy
dat vervelende ding soms ook gezien?"
„Hoe ziet het er uit?"
„Zoo" zei Bram en hy maakte een rare
beweging waar niets uit op te maken was.
Ik deed maar net of ik het begreep, want
ik wilde in elk geval in Bram zyn buurt
blyven tot Teun's humeur bedaard was.
„Nee" zei ik „ik heb niets gezien".
„O, nu herinner ik het me opeens" riep
Bram, terwyl hy zich op een overdreven
manier tegen het hoofd sloeg. „Kees en
Gys van baas Klos hebben de tang mee
genomen". Baas Klos was ook een timmer
man, die een paar straatjes verder woonde.
„Zal ik ze halen?"
„Ja, haal ze maar even".
Ik was bly, dat ik een poosje van de
werkplaats verdwynen kon.
„Wat mot je?" vroeg Gys van baas Klos
ook niet erg vriendelijk, toen ik myn hoofd
om de deur stak.
„De takkentang".
„Takken-tang?"
„Ja, Bram heeft ze noodig. Jullie heb
ben ze meegenomen, zegt hy".
„O ja, het is waar ook „Kees!" riep hy,
„de jongen wil de takkentang hebben!"
Kees kwam voor den dag en Gys knip
oogde tegen hem.
„De takkentang? Tja, die is stuk".
„Nu. dan kan hij ze meteen naar den
smid brengen", zei Gys.
„Goed", zei Kees, „wacht ik zal ze halen."
En Kees verdween.
Gys scharrelde een beetje rond achter in
de werkplaats.
,,'sKyken wat hy doet" zei hy dan en
ging ook weg.
Het geval kwam me erg verdacht voor.
„Takkentang" dacht ikhm.takken
tang. met een nyptang trek je spykers
uit. Takkentang.. een tang om takken
van de boomen te trekken? Bestaat er
dan zooiets?" Kees en Gys kwam
weer voor den dag. Kees droeg eei
Toen hy dien neerzette, hoorde II
rammelen.
„Ziezoo" zei Kees „breng dien maa
den smid".
„Best."
Ze hielpen me, den zak op myn
der te nemen. Hy was vreeseiyk zwaa
schrikkelyk gewoon! Toen ik me oml
zag lk juist de lachende gezicht-ei
Kees en Gys om de deur verdwynen.
Bes
Dez
lu
Om den hoek van de straat
gooide ik den zak af.
Om den hoek van de straat goo
den zak af en keek eens, wat erin
yzeren ketting, een paar afgeklovei
nen, drie zware stukken steen. De si
en de botten gooide ik weg en de 1
verkocht ik aan den smid. Vervolgei
lk hard naar den bakker én kocht
koeken.
„En. waar is de takkentang?'
Bram, toen lk een half uurtje later
werkplaats verscheen.
„Die was kapot en toen heb lk ze
den smid gebracht".
„Zoo, en wat zei die?"
„De baas moest er eerst maar eer
teekening van maken. En dan moet
mee naar den smid gaan om hem
leggen, hoe dat ding in elkaar zit.'
Bram ging de werkplaats in en
door het raam, hoe hij Teun iets vt
en hoe ze zich allebei op de knieën
gen van het lachen
„Lachen jullie maar" dacht lk
laatst lacht, lacht het best".
En ik at achter een boom myn
stroopkoek op.
sel
sti
i
:hie
I
11]
3e
hi
Mas
je
■PP'
ehe
erki
üit
je
sel,
rel
kri.
v
taad
Wat is wind?
Nu, zul Je zeggen, dat is óók een t
Iedereen weet toch, wat wind ls!
hebt geiyk, dat ledereen dat versch ead
dat we „wind" noemen, kent, want w seis
ben er dagelyks mee te maken. Mai
wat ls wind eigenlyk?
Een luchtstroom, die van een gebit
hoogen luchtdruk gaat naar een
met lagen luchtdruk, net zooals liet
van hoog naar laag stroomt. Met den
is het echter niet zóó eenvoudig al
bet water. Weliswaar trekken de gel
met lagen luchtdruk steeds de windei
maar de draaiing van de aarde ko pri
bovendien nog by om de zaak lngew j
te maken. Daardoor waaien de !l f(
schuin over de aarde. ti
!eli<
Vil
A
Bin