Begrootingstekort niet 61, doch 198 millioen 79jfe Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 29 October 1938 Vierde Blad No. 24108 VfOUEN DEKEHS] Auto door goederentrein gegrepen en vermorzeld Negen vooraanstaande Nederlanders aan het woord Bezorgdheid over den toestand publieke financiën der LAND- EN TUINBOUW Op onbewaakten overweg te Hillegom Geen persoonlijke ongelukkken Over den financieelen toestand des lands is door de heeren mr. D. Crena de [ongh, Gottfr. H. Crone, mr. dr. A. van crninck, F. H. Fentënner van Vlissingen, j. B. van der Houven van Oordt, mr. W. G. F Jongejan, mr. K. P. van der Mandele. mr. L. J. A. Trip en C. J. Ph. Zaalberg het olgende schrijven gezonden aan den voor. ter van den Ministerraad: De ondergeteekenden, kennis genomen ihebbende van de Millioenennota ter bege- iding van de ontwerp Staatsbegrooting r het jaar 1939, voelen zich gedrongen 'ting te geven aan hun groote bezorgdheid ver den toestand en de vooruitzichten der ublleke financiën hier te lande. Nadat in 1929/30 plotseling een omme- eer was gekomen in de hoogconjunctuur- riode der vier voorafgaande jaren, is het -t de openbare financiën, welke toen nog et van de schokken der oorlogsjaren vol- hadden kunnen herstellen, ondanks n korte opleving in het jaar 1937, voort- end en in steeds sneller tempo berg- fwaarts gegaan. Aanvankelijk waren de in et budget aanwezige reserves nog in staat ah te vullen hetgeen aan belasting op- engsten tekort kwam. Toen echter deze volle waren opgeteerd heeft de voort- inde stijging der uitgaven een verhoo- mg van de uit belastingen te verkrijgen komsten noodig gemaakt, welke verhoo- g dubbel zwaar drukte daar tegelijker- jd het belastbaar inkomen een belang- "jke daling onderging. Nadat de wet van 1935 een poging heeft Jaan om het peil der publieke uitgaven verlagen zijn verdere pogingen van de- n aard achterwege gebleven. Sedert dien wel telkens de noodzakelijkheid der ver eng van «het uitgavenpeil door opvolgen de Regeeringen in het licht gesteld, maar t maatregelen, welke die verlaging zou- n moeten bewerkstelligen, is het niet "er gekomen. Ofschoon de ondergeteekenden erkente- '<zijn voor de uitvoerige gegevens, welke b Millioenennota 1939 bevat ter verkrij- -iog van een beter inzicht in den tegen eisen financieelen toestand van het ijk zoowel als van de Gemeenten, mogen j toch niet verzwijgen, dat de uiteenzet ingen. welke de Regeering in dit belang- ke staatsstuk heeft gegeven, zoowel als e maatregelen, welke zij zich voorstelt, in erband met den budgetairen toestand, te men. hen ten zeerste hebben verontrust. Zij veroorloven zich hun bedenkingen hier- "ncler nader toe te lichten en wel achter- 'nvolgens met betrekking tot: t de inrichting en de samenstelling der begrooting en de wijze van berekening der tekorten; b de grootte van de werkelijke tekorten, en C- den aard der maatregelen om deze te korten te verminderen. Ad a. Het valt niet te ontkennen dat, naarmate de financieele omstandigheden oeilijker werden, de publieke lichamen ?ok hier te lande minder weerstand heb- 'n kunnen bieden aan de verleiding om e budgetaire uitkomsten minder ernstig voor te stellen dan zij in werkelijkheid zijn. Eensdeels heeft de sterke aandrang om ondanks de daling der middelen in allerlei behoefte van Overheidswege te voorzien, daartoe medegewerkt, terwijl anderzijds de verwachting, dat de crisis slechts van voorbij gaanden aard zou zijn, alsook de *ensch om het Overheidscrediet niet in ge vaar te brengen, een rechtvaardiging sche den in te houden om tijdelijk van het rechte pad af te wij-ken. Het gevolg van een en ander is geweest, dat niet alleen een groot deel van het «edeiiandsch Volk het inzicht in den wer- Kelijken financieelen toestand heeft verlo ren, maar bovendien, dat de begrootoing een 'belangrijk deel van haar beteekenis als hchtsnoer voor het Overheidsbeleid heeft ingeboet. De openhartige wijze, waarop de Minister van Financiën in de jongste Mil joenennota den werkelijken toestand heeft «ngeduid, doet zien waartoe dit heeft ge- jid: van jaar tot jaar stapelen sedert 1931 ^tekorten zich op en wel telken jare in •el ernstiger mate dan de vastgestelde fcgrooting zou doen verwachten. Zoo zal KVan de vroegere jaren niet te spreken *-het. dienstjaar 1937 volgens de officieele JOksrekening een batig saldo op den ge- •onen dienst opleveren van f. 37,7 millioen, h"wiji volgens de reconstructie, welke de '^lSter op bladzijde 16 zijner nota van dit j«flo geeft, in plaats van een batig saldo f So<7enstjaar €en n&deelig saldo heeft van millioen. De Rijksbegrooting voor u 8 beeft, een officieel tekort op den ge- wïen dienst van f. 13,6 millioen, welk te- v40lgens de toelichting in de Millioe- f luS1938 in werkelijkheid bedraagt ook J midioen- Ongetwijfeld blijven echter f w7 a!dPs gereconstrueerde bedragen van millioeu en f. 84,7 millioen belangrijk bwnvï?? de tekorten tot welke een juiste ^tmgsopstelling zou hebben geleid, öerieZlen bun berekening de hierna on- io, 2o en 3o omschreven elementen bui- f(*anmerking zijn gelaten. Een nog ge urteerder beeld geeft de Millioenen- bedraVan ^kort voor 1939- tekort ken ffJ in de officieele begrootingsstuk- oohr miHioen of. na aftrek van de van nog te verlengen tijdelijke verm?g^n .en esn nader wettelijk te regelen Vpr,0?Q?ldng van de storting in de Sociale w^rtngsfondsen. f. 25,6 millioen. Blij- Pina««f- Achting, die de Minister van 4it 25?1 *n Millioenennota geeft, is trdv niet bet. ..reëele" tekort, het- Weik „u?rd^ becijferd op f. 61,2 millioen, clJfer eohter ook weer niet juist is, omdat daarin, naar de Minister erkent, be langrijke elementen niet zijn begrepen. Met name geldt zulks: lo. het brengen ten laste van den kapi- taaldienst van, dus het leenen voor, belangrijke uitgaven, die volgens de elementaire eischen van een gezonde financieele politiek, uit de gewone middelen behooren bestreden te wor den; 20. de onvoldoende aflossing op een Staatsschuld, die telken jare in sterke mate toeneemt voor het doen van uit gaven, die voor het overgroote deel een improductief karakter dragen; 3o. het achterwege laten van de noodige stortingen in verzekerings- en pen sioenfondsen. hetgeen een onzichtbare telken jare groeiende vermeerdering van de Staatsschuld beteekent. Aldus opgesteld zijn er dus drie saldi: het officieele, het „reëele" en het werke lijke tekort, van welke drie het laatste en voor de beoordeeling van den financiee len toestand meest belangrijke geheel on bekend is. Is het wonder dat In zulke omstandig heden de beteekenis van de begrooting als bindend richtsnoer voor het Regeeringsbe- leid steeds meer in discrediet geraakt? Ondergeteekenden meenen hiertegen met allen ernst te moeten waarschu wen. Met name achten zij het niet toe laatbaar de geldelijke gevolgen voort spruitende uit verplichtingen van den Staat uit de begrooting weg te laten, zoolang de verplichtingen zelve onaan getast blijven. En evenmin mag de wensch om werken tot stand te bren gen of aanschaffingen te doen, welke niet uit de gewone inkomsten betaald kunnen worden, aanleiding geven deze uitgaven zonder meer ten laste van den kapitaaldienst te brengen en dus, bij het huidig tempo van schuldaflossing, over een termijn van meer dan 40 jaren te verdeelen. Alleen indien de begroo ting volgens de eischen van een goed en degelijk financieel beheer is opge maakt kan zij een basis vormen voor een reëele welvaartspolitiek. Het tekort op de begrooting. Ad b Uit het. bovenstaande blijkt reeds dat het ondanks de uitvoerige uiteenzet tingen der Millioenennota niet mogelijk is het werkelijk tekort op de Rijksbegrooting voor 1939 onder cijfers te brengen. Vast staat echter dat dit tekort belangrijk groo- ter is dan het als reëel tekort aangenomen bedrag van f. 61 millioen. Om tot een juister berekening van het werkelijk tekort te komen moet evengenoemd bedrag van f. 61 millioen in elk geval worden verhoogd: le. wegens onvoldoende aflossing v. d. zicht bare Staatsschuld, waarvoor bij het overwegend impro ductieve karakter dier schuld een looptijd van 40 jaren toch zeker als een maxi mum moet beschouwd worden met f. 26 millioen; 2e. wegens een annuïteit van de onzichtbare schuld van den Staat aan verzekerings fondsen van ten min ste f. 1,2 milliard, bij een rentevoet v. 3 en een looptijd van 75 jaren welke rentevoet en loop tijd als uitersten zijn te beschouwen - met f. 45 millioen; 3e. wegens thans op den kapitaaldienst ge brachte uitgaven die bij een goed beheer op den gewonen dienst thuis behooren, met een onbekend bedrag dat echter, gezien de samenstelling en het totaal van de op den kapitaaldienst ge brachte posten, ten minste is te stellen op f. 60 millioen; 4e. wegens de te lage be cijfering van de an nuïteit ten behoeve van het Spoorweg pensioenfonds f. 6 millioen; f. 137 millioen. Volgens deze cijfers zou het werke lijke tekort, in plaats van f. 61 mil lioen, f. 137 millioen meer of in totaal ten minste f. 198 millioen bedragen. Hierbij zij er nog op gewezen, dat geen rekening is gehouden met de uitgaven van het z.g. Werkfonds, noch met de rentebij schrijving op de N.O. inpoldering van de Zuiderzee welke rente niet bijgeschreven mag worden omdat daardoor de kostprijs van den grond verre boven de waarde komt te liggen, terwijl eindelijk ook niets is bere kend voor de tijdens de crisisjaren uit de begrooting geschrapte maar niettemin noodzakelijke reservevorming. Het vorenstaande toont duidelijk aan hoezeer de begrootingscijfers in gebreke blijven een juist inzicht in den werkelijken toestand te verschaffen. Groei van de Staatsschuld. Niet minder zorgwekkend dan het tekort op den gewonen dienst der Rijksbegrooting is de snelle groei van de zichtbare en on zichtbare Staatsschuld. De zichtbare Staatsschuld steeg, blijkens de mededeeling van den Minister van Fi nanciën, over het tijdvak 1930—1936. dus in zes jaren tijds, met f.700 millioen of met 30°/n. In deze f. 700 millioen zijn niet min der dan f.500 millioen begrepen ter bestrij ding van uitgaven, voor welke naar juiste beginselen niet mag geleend worden. De gemeenteschuld steeg daarnaast in dezelfde periode met f.500 millioen. Hierbij komt de schuldvermeerdering over de jaren 1937, 1938 en 1939. Voor den Staat beloopt deze vermeerdering in 1937, afgescheiden van;dat deel der door den Staat overgenomen spoor wegschuld, waarover het spoorwegbedrijf rente en aflossing moet opbrengen, een be drag van f. 230 millioen. Voor de jaren 1938 en 1939 moet als minimum gerekend wor den op eene toename van f450 millioen. Alleen voor den Staat leiden deze cijfers tot eene, overwegend improductieve, schuldver meerdering in negen jaren tijds van f. 700 millioen f. 230 millioen -f f. 450 millioen f. 1.380.000.000— Houdt men voorts rekening met de be langrijke toeneming van de onzichtbare schuld van den Staat aan verzekerings- en pensioenfondsen, dan overschrijdt de schuldtoename ten laste van den Staat in bovenbedoeld negenjarig tijdvak het bedrag van f. VU milliard. Dit cijfer treedt in een nog scherper licht wanneer men daarnaast stelt de onmiskenbare, belangrijke daling van het nationaal vermogen en het natio nale inkomen. Hoe moeten de uitgaven omlaag? Ad c - Met de hierboven weergegeven cijfers voor oogen heeft het bij de onder geteekenden groote teleurstelling en be zorgdheid gewekt, dat weliswaar in de Millioenennota op de noodzakelijkheid om tot verlaging van het peil der uitgaven te komen de nadruk wordt gelegd, maar dat nergens wordt aangegeven hoe die uitga- venverlaging zal worden verkregen en in plaats daarvan ook ditmaal weder eene slechts gedeeltelijke dek king van het tekort wordt gezocht in een bestendiging van als tijdelijk bedoelde belastingverzwaring en voorts in aange kondigde nieuwe belastingen welke per saldo een vermeerdering van inkomsten van f. 55 millioen zullen moeten opleveren. Eenerzijds derhalve een voortgaande stij ging van uitgaven en Staatsschuld, ander zijds een telken jare toenemende verzwa ring van den belastingdruk, die de werk gelegenheid steeds verder doet inkrimpen en daardoor de Overheid steeds voor nieuwe lastenverhoogingen plaatst. Wat baat in deze omstandigheden de reeds zoo dikwijls herhaalde erkenning, dat verbete ring alleen Is te verkrijgen door verlaging van het uitgavenpeil? Ondergeteekenden meenen bij voor baat te moeten vaststellen dat hun niet kan worden verweten dat ook zij in gebreke blijven de concrete maatrege len aan te geven welke de noodzake lijke uitgavenverlaging zouden teweeg brengen. Immers zij zouden zich daar mede begeven op een terrein dat buiten hun bevoegdheid ligt. Wel zijn zij van oordeel dat begonnen moet worden met het opmaken van de Rijksbegrooting in een zoodanigen vorm dat daarin de kosten van elk onderdeel der Rijks huishouding als reëele tekorten duide lijk en volledig tot uitdruking worden gebracht met vermijding van lasten verschuiving naar de toekomst en van financieringsmethoden, welke aan de duidelijkheid en de overzichtelijkheid van het geheel tekort doen. De alsdan blijkende reëele tekorten zullen beslis send moeten zijn voor de maatregelen welke ter voorkoming van verderen achteruitgang en tot versterking van de voorwaarden eener wederopleving getroffen moeten worden. Deze maatregelen zullen ongetwijfeld een ingrijpend karakter dragen. Allerlei op zichzelf begeerenswaardige voorzieningen zullen moeten worden ingeperkt; vele in beginsel verdedigbare maatregelen van Overheidssteun zullen aan het particulier initiatief moeten worden overgelaten; tal rijke kostbare openbare werken, welker productiviteit in geen verhouding staat tot de kosten, zullen achterwege moeten blij ven; kortom het geheele overheidsbeleid, dat thans veelal is geridht op een kunst matige welvaartsvermeerdering zal. nu zoo duidelijk is gebleken dat de daarmede gepaard gaande lasten voor de toekomst van ons Volk een steeds ernstiger bedrei ging gaan vormen, omgezet moeten wor den in een beleid dat in de eerste plaats er op gericht is de productiekosten te ver lagen en de bestaansvoorwaarden van het particuliere bedrijfsleven te versterken teneinde een natuurlijke verruiming van de werkgelegenheid te verkrijgen. Deze in perkingsmaatregelen. welke over de ge heele lijn der overheidshuishouding ge troffen zullen moeten worden en die steeds ingrijpender zullen worden naarmate zij langer worden uitgesteld, zullen onge twijfeld reeds thans van de belanghebben den aanzienlijke offers vragen. Maar deze offers zullen niet tevergeefs zijn gebracht. Het is niet moeilijk te voorspellen wat het einde zal zijn wanneer het proces van zichtbare en onzichtbare tekorten, dat in 1931 een aanvang nam, niet krachtig en op korten termijn in zijn ontwikkeling wordt gestuit. Het Nederlandsche Volk, in al zijn geledingen, leeft op een te hoogen voet. Het is niet doordrongen van de on evenwichtigheid, welke bestaat tusschen dien levensvoet en de ongunstige ontwik keling van de economische en financieele wereldomstandigheden. Komt het niet tot dit besef en wordt het door zijn leiders niet overtuigd van de noodzakelijkheid om de handen ineen te slaan tot het weder rendabel maken van zijn productie-appa raat en tot het gezond maken van de publieke financiën, zoowel van den Staat als van de Gemeenten, dan zullen de te I brengen offers onvergelijkbaar zwaarder worden en zullen de zwakste groepen der bevolking het ernstigst getroffen worden. De ondergeteekenden zijn overtuigd dat, in het licht van de onloochenbare feiten, het nemen van doortastende maatregelen niet langer mag worden uitgesteld. Het is deze overtuiging welke de ondergeteekende ertoe ge bracht heeft een beroep te doen op de Regeering om het gevaar af te wenden, dat de positie en de toekomst van Nederland in steeds toenemende mate bedreigt. Het geldt hier niet meer een vrije keuze van den te volgen weg, het gaat om het verlaten van den weg, die regelrecht naar den afgrond moet voe ren en die in strijd is met het karakter en den vrijheidswil van het Nederland sche Volk. 2149 (Ingez. Med.) COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN HET TUINBOUWBEDRIJF. Westlandschc afdcelingen zeggen contract op. De Westlandsche afdeelingen van den Ned. Tuindersbond hebben onverwacht het collectief arbeidscontract per 1 November a.s. opgezegd. De oorzaak van deze opzeg ging is te zoeken in gro'eiend verzet van sommige afdeelingen tegen het thans be staande kindertoeslagfonds Duizenden arbeiders en patroons zijn bij dit Westlandsche collectief arbeidscontract, dat gesloten was tusschen de drie werkge vers en drie werknemersorganisaties in den tuinbouw, betrokken. Er worden thans pogingen in het werk gesteld door de afdeelingen van den Ned. Tuindersbond in het Westland, om met de drie arbeidersorganisaties tot een nieuwe o\ereenkomst te komen. Mochten deze on derhandelingen mislukken dan zal arbitrale uitspraak namens den minister moeten beslissen. HET AANHOUDEN VAN RESERVE KALVEREN. Verhooging der gewichtsgrenzen. Naar men ons van bevoegde zijde mede deelt. zal de termijn voor het aanhouden van reservekalveren worden verlengd tot 1 Februari 1939. Dit houdt in, dat veehouders, die inge volge hun toewijzing 1938 in de maand October reservekalveren mochten houden, van 1 November 1938 tot 1 Februari 1939 desgewenscht één kalf zonder identiteits bewijs, mits beneden 250 kg. zullen kunnen aanhouden. Het ligt voorts in de bedoeling, te bepalen dat van 1 November 1939 tot 1 Januari 1940, géén reserve-kalveren aanwezig zullen mo gen zijn. Veehouders, die thans voornemens zijn reserve-kalveren od de toewijzing van het volgend jaar te laten schetsen, waartoe tot 1 Februari 1939 gelegenheid zal bestaan, zullen zich dus rekenschap dienen te geven van de gevolgen daarvan voor hun aanfok in 1939 Tevens zal de gewichtsgrens, waarboven andere dan reservekalveren van een iden titeitsbewijs moeten zijn voorzien voor het tijdvak van 1 November 1938 tot 1 Januari 1939 worden verhoogd tot 140 kg. Gisteravond vond nabij Hillegom een aanrijding plaats tusschen een goederen trein en een auto. die zonder persoonlijke ongelukken is afgeloopen. Te omstreeks half acht passeerde de vrachtauto met open laadbak van den heer V. uit Hillegom den onbewaakten spoorweg overgang in den Nieuwen Weg tusschen Hillegom en Vogelenzang, toen juist od de spoorbaan de motor afsloeg en de auto stil bleef staan. De bestuurder probeerde den wagen van de rails te duwen, doch toen dit niet ge lukte, ging hü hulp zoeken bij een bewoner van een zeer nabijgelegen perceel, dat op ongeveer 10 M. afstand van den overweg staat. Voordat beide mannen bij de auto terug waren, zagen zij tot hun groote ontsteltenis de lichten opdoemen van den uit de richting Haarlem komenden ijlgoederentrein 4609. welke mee een snelheid van 75 K M per uur naderde De afstand was te kort. om nog een waarschuwing te geven en over een lantaarn beschikte geen der be'de man nen. Door de zwarte duisternis kon de machinist op de locomotief de gestrande auto niet onderscheiden en met een harden slag greeD de goederentrein de vrachtauto ln de flank. Verbrijzelde stukken vlogen naar alle kanten, de laadbaak van de auto werd op de buffers meegesleurd en het chassis werd onder de linkerwielen vermorzeld. Driehon derd meter voorbij de plaats des onheils kwam de trein eerst tot stilstand. De hevige botsing had de eerste as van de locomotief uit de rails gelicht. De zeven goederenwagens waaruit de trein bestond, bleven wonder boven wonder in het spoor. Weldra waren werkploegen uit Hillegom en Lisse ontboden, die de resten van de vrachtauto uit het werk van de locomotief verwijderden. Daarna spande men alle krachten in om de ontspoorde machine op de baan te krijgen. Hierbij kreeg men assistentie van de beide uit Amsterdam gekomen ongevalienwagens Om elf uur was de zware locomotief, die vrij belangrijke schade had opgeloopen. in de rails en sleepte de machine van den ongevallentrein haar met de goederen- wagens naar het emplacement Hillegom. Daar de spoorstaven van het gebeurde niet hadden geleden is kort daarop het I verkeer over dubbel spoor hervat Gedurende de opruimingswerkzaamheden moest de dienst over één scoor onderhou den worden, hetgeen een vertraging betee- kende var een kwariier voo- de 'rein -n van Leiden—Haariem D: uo-t rei n UL VI - singen en D-'ie n 9» u ^elgi? "e den ter ontlasting van he' gestoorde traject c.er Utrecht naar Amsterdam gele d Od de olek van het onheil waren aan wezig de burgemeester van Hillegom en de I officier van justitie uit Haarlem.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 13