Honingdas
en honingvogel
ANEKDOTEN
Egypte, het geschenk 1
van den Nijl
Compagnons in Midden-Afrika.
Wij lezen graag verhalen van reizen door
minder bekende, vreemde streken, ontdek
kingsreizen over de barre, met ijs bedekte
hoogvlakten rondom den Zuidpool en de
woeste, eeuwige sneeuwregioenen in Noord-
Siberië, door de Pampa's in Zuid-Amerika
cn de moerassige, haast ontoegankelijke
streken in Midden-Afrika. En als de ver
teller meester van het woord is, dan zien
we de vreemde landschappen met hun
plantengroei en hun dierenwereld als op een
film voor ons en beleven met den stouten
reiziger de avonturen, die hij doorslaan
heeft, avonturen die maar al te dikwijls
hun hoogtepunt vinden in een wanhopi-
gen, bloedigen strijd om het bestaan. Maar
soms krijgen we ook aardige, op anccaotes
lijkende geschiedenissen te hooren. en zulk
ccn verhaal, n.l. over de samenwerking van
twee in aard en wezen verschillende dieren,
wil ik jullie heden vertellen. Deze compag-
nens zijn de honingdas en de honingvogel.
Beide leven in de deels moerassige, deels
niet dicht bosch bedekte streken aan de
oevers van den Blauwen Nijl (Bahr el As-
rak). De honingdas is iets grooter en iets
steviger dan de Europeesche das; zijn snuit,
buik en beenen zijn glanzend zwart, overi
gens lijkt het alsof hij een grijze ruwharige
overjas aan heeft, terwijl over zijn rug een
sneeuwwitte streep loopt. Een kenmerk,
waardoor hij zich opmerkelijk van zijn
Furopeeschen neef onderscheidt, is het ont
breken van oorschelpen. Mr. C. Court
Treatt, de welbekende Afrika-reiziger, zegt,
dat de lichaamsvormen van het dier „ge
stroomlijnd" zijn. Overigens noemt hij de
zen das een heer onder de wilde dieren.
Zijn perkamentachtige, met lange haren
dicht bedekte huid biedt een uitstekende
bescherming tegen de steken der bijen en
tegen den beet van vergiftige slangen.
De honingdas is een vreedzaam dier, die
S'-il zijns weegs gaat en zijn medeschepse
len niet aanvalt. Maar tegen elke aanlan
ding van zijn rustig bestaan verdedigt hij
zich fel. Nooit laat hij zich lijdelijk af
slachten als een lam; zelfs tegen een veel
sterker dier, zooals de leeuw, stelt hij zich
heldhaftig te weer en brengt zijn vijand
met klauwen en tanden diepe snijwonder.
toe, alvorens hij het onderspit delft.
Zooals zijn naam aanduidt, is hij een lek
kerbek. verzot op zoetigheid, vooral honing,
en aan deze lekkernij is in dit land geen
gebrek. In aardspleten en holle boomen
bouwen de wilde bijen hun nesten, die zij
dikwijls door een buitenwand van klei be
sehermen. Het is aandoenlijk, de blijdschap
te zien van den das, als hij zulk een nest
gevonden heeft. Met zijn lange, scherpe na
gels breekt hij de kleilaag open, terwijl hU
door korte, grommende geluiden uitdruk
king geeft aan zijn verrukking. Zonder op
de woedende aanvallen en steken der bijen
te letten (die hem toch niet deren), haalt
liij de raten er uit en houdt een smulpar
tij. waarbij hij telkens over den rug rolt,
niet de beenen soartelt en tevreden gromt.
De bijen weten hun nesten echter be
hoorlijk te verstoppen en de das. die een
slecht padvinder is, zou niet dikwijls in de
gelegenheid zijn. zijn snoeplusten bot te
vieren, indien hij niet een bekwamen hel
per had. n.l. den honingvogel. Dit aardige
diertje, zoo groot ais een spreeuw, behoort
tot de koekoekfamilie. Zijn teenen staan
p&aisgewijze, twee naar voren en twee naar
achteren, zoodat hij net als een specht ge
makkelijk langs de boomstammen loopen
kan, waarbij de stijve staartveeren hem
steun geven. Ook legt hij, evenals de koe
koek. zijn eieren in vreemde nesten Zijn
veerenkleed is van een eentonige, groen
grijze kleur en wordt alleen door een licht
gele plek op het hoofd en twee witte staart-
vecren eenigsz ns opgevroolijkt.
Dit vogeltje heeft een bijzonder fijnen
neus voor bijennesten en het is dol op ho
ning. kan er echter niet bijkomen, omdat
het niet in staat is den harden kleiwand
met zijn dunne snaveltje te doorboren.
Maar geen nood, de compagnon, die dat
zaakje opknapt, is steeds bereid het sloo-
perswerkje te verrichten, en het vogeltje
weet hem ook in het bosch te vinden. Het
is buitengewoon interessant, het tweege
sprek van een honingdas en een honing
vogel tc beluisteren. Op een dikken boom-
lak vlak boven het leger van den das
springt de vogel opgewonden heen en weer
en stoot onophoudelijk korte lokroepen uit,
als wilde hij zeggen: „Sta op, luilak! Aan
het werk!" En de das verstaat zijn compag
non wel en gromt vroolijk: „Nou, nou,
maak je niet druk: ik kom al!" En nu
vliegt het vogeltje, steeds zijn lokroep her
halend, korte stukjes van boom tot boom
in de richting van het bijennest, waaraan
het met zijn vriend een bezoek brengen
wil, en de das volgt, telkens zijn, op een
lach gelijkend, gegrom uitstootend. Het be
zoek schenkt dan ook gewoonlijk den gas
ten volle tevredenheid, ofschoon de onvrij
willige gastheeren, de bijen, er minder ge
sticht over zijn. De das breekt de kleiwand
gemakkelijk en bemachtigt de raten, maar
laat steeds een portie honing voor zajn ge-
vieugelden vriend over.
Twee trouwe vrienden in Midden-Afrika.
Honingvogels leven ook in streken, waar
de das niet voorkomt, zelfs in de nabijheid
van negerdorpen. Maar ook hier vindt het
op honing beluste diertje gemakkelijk een
helper. De rol van den das wordt daar ver
richt doorden mensch. De vogel komt
onbeschroomd vlak bij de negers en trekt
door zijn zonderling gedrag hun aandacht.
En de negers weten heel goed, dat zij op
rijken buit rekenen kunnen als ze hem
volgen. Daarbij bootsen zij onder het loo
pen het gegrom van den das na. Heeft de
menschelijke helper het bijennest bereikt,
dan is het zijn eerste plicht, zijn gids etn
stuk honingraat als belooning te geven, al
vorens zijn buit binnen te halen. Wie de
zen plicht verzuimt, stelt zich aan groote
gevaren bloot. De bedrogen vogel zal hem
een volgenden keer niet naar een bijennest
lokken, maar naar een plaats, waar een
vergiftige slang of een schorpioen op hem
loeit. Tenminste, de negers zijn daarvan
overtuigd, maar negers zijn bijgeloovige
menschen.
R. O.
Ingezonden door Jannie Boom.
„Hoe krijgt u het in uw hoofd, om een
gat in mijn kelder te maken, en mijn kolen
er uit te stelen?"
„Stelen? Stelen! Man, ik was al zoo blij;
ik dacht, dat ik in mijn tuin een kolenmijn
had ontdekt."
Ingezonden door All Verschoor.
Er ging een juffrouw den winkel In, om
een zwempak te koopen
„Wat blieft u, juffrouw?"
Juffrouw: „Ik wou een mooi zwempak
hebben van f. 1.75."
Bediende: „Dat heb ik wel."
Juffrouw: „Geef dit dan maar. Als 't u
blief: f. 2.50".
Bediende: „Kunt u het soms passen, juf
frouw?"
Juffrouw: ..Neen, dat doe ik thuis!"
Ingezonden door Beppie Sparenburg.
Meisje ziet, dat moeder de temperatuur
van het badwater met den thermometer
onderzoekt. „Heeft het water koorts,
Maatje?" vraagt ze.
Door stuwdammen werd de katoenoogst n
verdubbeld.
Een vorige keer hebben we jullie iel
verteld over de schatten van het oud R
Egypte. Vandaag zullen we het eens hebbe 6
over den Nijl. Egypte's grooten zegen. Zon
der den Nijl is Egypte ondenkbaar, dei
rivier maakt het land tot zulk een paradijs
je van vruchtbaarheid.
De Nijl is een heel lange rivier; waai
schijnlijk hebben de oude Egyptenare
nooit zijn oorsprong gekend en ook uk
geweten hoe het kwam. dat de stroom o
geregelde tijden aanzwol en overstroom
de en zich daarna weer terugtrok, een laa
vruchtbaar slib achterlatend. Geen wor. e
der, dat dc menschen hierin het onmiddel
lijk Ingrijpen van een weldoende godbei
zagen. D? Nijl zelf werd als een God aan
gebeden en „Hapi", dit beteekent de vei K
borgene, genoemd. Hij was, zoo geloofde v
zij, de vader van alle goden, die in de
grnotere wereldoceaan, waarin de aard <j
drijft, leven. Hun beeldhouwers stelden de c
zen Nijlgod voor als een forschgebouw j,
man met een krans waterplanten in h(
haar en een blad vol spiizen en dranke
voor zich uitdragend. En de Gricksc'n
kunstenaar, die het prachtige marmert
beeld schiep, dat men nog heden in he e
VaUcaan te Rome kan bewonderen, steld
hem voor als een vriendelijk uitziende, hal j,
liggende gestalte, omzwermd door spelend
kinderen en met korenaren en hoorn dt r,
overvloeds symbolen der vruclihbaarhei
in de handen. y
De Egyptenaren waren den Nijlgod dank e
baar voer zijn zegen, doch probeerden nie i
er achter te komen hoe die overstroomin a
gen ontstonden. Eerst de Grieksche gtleei 1
den, o.a. Aristoteles. begonnen dtt raad» a
te onderzoeken. Aristoteles sprak zelfs :eed
over regens in Ethiopië en het smelten d<
sneeuw op de bergen van Centraal-Afrüu
doch in zijn tijd houdt men dit „praatje i
voor de vaak". Eerst in de 19e eeuw out
dekten Engelsche onderzoekers, dat de Nii
zijn vasten oorsprong heeft in den Write
Nijl. die 4 gr. ten Zuiden van den evcnaa
ontspringt, dat deze 6500 K.M. lange an
het heele jaar door water heeft en dus gee
getijden kent, doch dat werkelijk eerst, ae
als Aristoteles vermoedde, de regentijd li
Ethiopië een tweeden arm, Blauwe Nijl gc
heeten, in de zomermaanden die geweldig
watermassa's toevoert, die de overstroo
mingen in den benedenloop veroorz&ke
cn het vruchtbare slib bevatten. Eerst toe
men dtt wis-t, kon men beginnen met (1
overstroomingen door stuwdammen te re
gelen, waardoor de vruchtbaarheid vai
het land nou eanmerk-liilr toenam.
Stuwdam in den Nijl.
Reeds de oude Egyptenaren hadden hul
werktuigen, waardoor zij tijdens het drog
jaargetij de akkers, die vlak bij de rivie
lagen en tijdens de overstrooming het hoo
ge land bevloeiden. De Sakije, een heel een
voudig werktuig, is hiervan wel het mees
verbreide
Een verticaal rad. dat net als hel
rad van een baggermolen met emmertjes
met groote steer.en bakken is behauseu
wordt door een horizontaal rad, dat een 13
meel of buffel in het rond draait, in be»e
ging gebracht. De bakken duiken bij be
draaien in een gracht en gieten b|j be
omhoogkomen hun inhoud in een go»1
waaruit het land wordt bevloeid. Verdel
z,e je in Egypte veel gewone waterraderen
net als in onze beekjes op de Veluwe. er
tegenwoordig natuurlijk stoompompen.
Eeuwenlang echter was men geheel
hankelijk van de overstroomingen var. dei
Nijl, die ieder jaar op denzelfden tijd te"