Indienststelling Hr. Ms. „Tromp" - Juliana-dok - Kroosplaag
79sie Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
SI MARGAGA
FEUILLETON
DE OFFICIEELE INDIENSTSTELLING VAN HR. MS. FLOT-
TIELJELEIDER „TROMP". Na li©t ihjjsohen van de Nederland-
sche driekleur brengt de commandant, kapitein ter 2>ee L. A. C.
M. Doorman, ©en driewerf hoera uit op de Koninklijke Familie.
DE M OTORAFDEELIN G UIT HAARLEM welke momenteel
nieuwe wagens berijdt, pasaeeït met een groote colonne auto'a
van Ihet z.g. Trado-systeecn, Hoorn.
EEN DER REUSACHTIGE ANKERS VAN HET JULIANADOK,
dat op weg van Amsterdam naar Dantzig wegens het ruwe weer een ligplaats zocht
te IJmuiden.
HUWELIJK te Amsterdam van DE INDIENSTSTELLING VAN
gTaaf K. G. E. von Rosen, piloot bij HR. MS. „TROMP". Vice-admi-
de K.L.M. en mej. J. F. Krijgsman, raai A. Vos verlaat per motor
stewardess bij de K.L.M. barkas het schip.
DE LAATSTE DAG VAN DE SNEEKER ZEIL WEEK.
EENIGE REGENBOGEN MET BOLLE ZEILEN
VOOR DEN WIND.
KROOSPLAAG IN WEST-FRIESLAND. Slooten en vaarten
groeien dicht en moeten opgeruimd worden. Werkzaamheden in
de vaart langs den Jaagweg HoornAmsterdam te Oudendijk.
Een avontuurlijk verhaal uit de
binnenlanden van Sumatra's Oostkust,
door GERT HARTENAUTHIEL.
22)
Luitenant Van Beek verscheen om mij af
te lossen en een kwartier later marcheerde
{k met Sodikromo, die eveneens behoefte
had aan werk, en vijftien soldaten naar de
haven.
^ogenschijnlijk was er op straat niets
bijzonders meer te bespeuren, want zooals
steeds ging het er levendig, maar ordelijk
toe en velen, die mij tegenkwamen, groet
ten vriendelijk en onderdanig. Voor hen,
die de inlandsdhe bevolking kenden, leed
bet echter geen twijfel, of er hing iets in
de lucht, dat vroeg of laat tot een uitbar
sting moest komen. Dat onderdanige groe
ten was niet echt en het kwasi vriendelijke
lachje op al die bruine gezichten verborg
een bedreiging, die men slechts kon gissen.
Op de een of andere manier voerde de be
volking iets ln haar scnild en dat dwong
tot waakzaamheid om een onverwachte
overrompeling te verijdelen.
Zonder een enkel Incident, slechts om
stuwd door honderden kinderen en vele
ouderen, die ook deze afwisseling dankbaar
aangrepen, bereikten wij de boot, waar
nubl, de kok, zijn zwarten kroeskop door
do patrijspoort van de kleine scheepskeu
ken stak en grijzend met een grooten pol
lepel salueerde. Ik knikte hem lachend toe
en begaf me zoo spoedig mogelijk naar de
kajuit, waar inmiddels reeds alles voor mijn
ontvangst gereed was gemaakt.
Nadat lk een douche had genomen en
het door Nubi met zorg samengestelde
menu alle eer had aangedaan, strekte ik
me behaaglijk ln een dekstoel uit en wel
dra vergat ik den opstand en alles wat
daarmee verband hield ln een van die heer
lijke droomen, welke ons slechts het be
tere op aarde plegen voor te spiegelen.
XIV.
Toen lk in den namiddag luitenant Van
Trassen het briefje van den moskeedienaar
Kariromo liet zien en hem meedeelde, dat
ik besloten had het daarin voorgestelde
avontuur te wagen, toonde hij zich hier
over allerminst enthousiast. Zoowel hij als
de adjudant-onderofficier waren van oor
deel. dat het grootste gevaar voornamelijk
gelegen was in het feit, dat ik zonder wa
pens uitsluitend op mezelf zou zijn aan
gewezen. Beiden drongen er met klem op
aan, dat ik tenminste een dolk en een
revolver tusschen mijn kleeren zou verber
gen, zoodat ik me, als de nood aan den
man kwam, zou kunnen verdedigen. Ten
slotte Het ik me van de noodzakelijkheid
van een en ander overtuigen en besloot ik
hun raad op te volgen.
Toen dan eindelijk het tijdstip was aan
gebroken, waarop de zon achter de kim
verdween om plaats te maken voor den
sikkel van den profeet, die zilverglanzcnd
door de wolken brak, stond ik als Maleier
verkleed, mijn handen en gezicht bruin ge
verfd, ln het zaaltje van het gerechtsgebouw
waar Van Trassen en Sodikromo mij kri
tisch bekeken. Beiden waren het er over
eens, dat mijn vermomming uitstekend was
en dat ik met eiken rasechten inlander
zou kunnen concurreeren. Met gebruike
lijke goede wenschen voor het welslagen
van mijn onderneming begaf ik mij op weg.
Sodikromo vergezelde me naar bulten op
het voorplein, voorbij de wachtposten, die
mij slechts een verachtelljken blik toewier
pen en tenslotte tot op den openbaren weg,
vanwaar hij, zonder zich verder om mij te
bekommeren, naar het gerechtsgebouw
terugkeerde.
Overeenkomstig de gewoonte der Inlan
ders, stak lk omstandig een strootje op, om
mij daarna slenterend als Iemand, die den
tijd aan zichzelf heeft, met mijn ellebo
gen een weg te banen door de drommen
nieuwsgierigen, die zich nog steeds in de
omgeving van het gerechtsgebouw ophiel
den. Menige verwensching werd mij naar
het hoofd geslingerd, maar Öc had alle re
den deze onvriendelijke bejegeningen rus
tig langs mij heen te laten gaan en een
kloppartijtje te vermijden. Voorloopig kwam
het er maar op aan te trachten zoo spoe
dig mogelijk door de menigte heen te ko
men om de moskee te bereiken.
Zoo gemakkelijk zou me dat niet geluk
ken, want plotseling trad een groote, for-
sche Maleier mij in den weg en het vol
gende oogenblik omklemde hij mijn arm
als een bankschroef, zoodat ik er niet aan
behoefde te denken mij los te rukken.
„Wat wil je? Laat me los!" snauwde ik
hem toe, geërgerd over het onverwachte en
mij gansch niet gelegen komende opont
houd.
„Ho, ho!" antwoordde de kerel, spottend.
„Niet zoo'n haast. Hoe heet Je eigen
lijk? Ik heb je nog nooit eerder gezien."
„Heb ik jou soms naar je naam ge
vraagd?" vroeg lk, nog steeds nijdig, maar
tegelijkertijd besefte ik, dat lk verstandi
ger zou doen wat voorzichtiger te zijn.
„Overigens", liet ik er daarom aarzelend
op volgen, „als je het graag wilt weten,
wil ik wel zeggen, wie ik ben: Ik heet So-
diteromo". In mijn verlegenheid schoot mij
slechts de naam van mijn adjudant, So
dikromo, te binnen en lk wist niet beter te
doen dan een paar lettergrepen te veran
deren.
De ander grijnsde tevreden. „Ben Je op
een kebong?" Informeerde hij verder.
„Saja, ik ben mandoer", loog lk brutaal.
.Maar wie ben jij?"
Een oogenblik keek hij me onderzoekend
aan. Daarop haalde hij plotseling een glad
den ivoren ring te voorschijn, dien hij me
onder den neus duwde. „Weet je, wat deze
ring beteekent?"
„Weet ik veel?! Wat zou zoo'n ding
te beteekenen hebben?"
Wederom boorden zijn donkere oogen
zich ln de mijne, toen hij op dreigenden
toon antwoordde: .Moefti Si Pati heeft
hem me gegeven en elke geloovige, wien ik
den ring toon, moet mij tekst en uitleg
geven. Wie dat niet doet, is verdacht en
moet geboeid voor den moefti worden ge
leid. Dat heeft de groote moefti bevelen"
lk schrok. Dat ziet er goed uit, dacht lk;
de moefti zal wel aangenaam verrast zijn
mij als zijn gevangene te mogen begroe
ten. Hardop echter zei ik. bijdraaiend:
„Zoo, dat wist ik niet. Vraag dan
maar, dan zal ik antwoorden".
De ander knikte tevreden. „Bejik, ver
tel me dan eerst maar eens iets van dat
gebouw, waar je zooeven uit bent geko
men. Wat moest je daar?"
„Splonneeren", fluisterde ik hem geheim
zinnig in het oor.
Hij grijnsde verrast. „Jij schijnt een bra
ve knaap te zijn. Houd je het ook met
den profeet?"
„Saja". knikte ik. „met den profeet
en ik achtervolg drie roode strepen!"
„Ah!" Hij klopte mij goedkeurend op
den schouder. „Jij ook? En wat
heb je in het hol van den leeuw gehoord?"
Hij wees naar het hoofdkwartier.
Ik trok een bedenkelijk gezicht. „Ik ge
loof, dat de commandant van plan ls
af te marcheeren".
„Af te marcheeren?" Hij gluurde me
wantrouwend aan. „Soditeromo, je liegt!"
Ik schudde ontkennend het hoofd. „Ze
ker weten, doe ik het natuurlijk. Ik zei
toch. dat ik het geloof
„Nou, ik geloof het niet!"
„Waarom niet?"
„Omdat de commandant er stellig niet
aan denkt de plaats zonder bewaking te
laten. Ze hebben je zeker maar wat wijs
gemaakt. Geloof maar gerust, dat die lui
daar heel wat slimmer zijn dan wij
boschbandieten".
Het compliment, dat hij hiermee onbe
wust tot mij richtte en dat mij onder an
dere omstandigheden misschien zou neb
ben gevleid, maakte nu bitter weinig in
druk op me. Ik hoorde slechts het woord
„boschbandieten".
(Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).