Zaterdag 13 Augustus 1938 No. 24
9ste Jaargang
De Lies en Wies heur haren lieten groeien
en ze weer kwijt raakten
"rouwe vriendinnen
door dik en dun!
En na een jaar waren de Yier vlechten
prachtig gegroeid! Al waren ze nog niet
zoo dik als palingen, toch zeiden de men-
schen, die Wiesje en Liesje niet bij name
kenden, al weieens: „die meisjes met die
vlechten, je weet wel" en de schoolvrien
dinnen, die eerst zoo erg gelachen hadden,
vonden de vlechten van Wies en Lies nu
heelemaal niet gek meer. Dat heb je ei-van,
als je volhoudt!
Door die vlechtengeschiedenis waren de
beide meisjes haast nog dikkere vriendin-
rven geworden dan ze al waren en begon
nen ze heusch een beetje op elkaar te
lijken Het waren twee vroolijke, ronde ge
zichtjes; één met blauwe en. één met
bruine oogen. één met blonde en één met
donkere vlechten, maar onderaan Wiesje's
vlechten hing een dikke krul en zoover had
Lies het nog niet gebracht!
Maar toen gebeurde er iets heel naars,
waardoor de vier vlechten opeens van het
tooneel verdwenen. Hoe dat kan? Ik zal
het je vertellen. Liesje werd ziek en dat
niet zoo n klein beetje, maar werkelijk heel
ernstig. Ze had longontsteking en hooge
koorts. Voor haar huis in de dorpsstraat
was zand gestrooid en als de menschen er
zachtjes voorbij liepen spraken ze fluiste
rend met elkaar over dat kleine meisje, dat
zoo heel erg ziek was. En Wiesje liep die
weken met een smal, verdrietig gezichtje
rond en wilde met niemand op school spe
len. Ze zat maar den heelen dag te ver
langen naar kwart over vier, het oogenblïk,
dat ze bij Lies aan mocht bellen een
heel zacht, bescheiden belletje en vragen
hoe het met haar ging.
Gelukkig, na veertien dagen ongeveer
begon Lies op te knappen. De koorts zakte
en haar krachten keerden heel langzaam
terug. Nu was voor Wies het ergste geleden
en ze werd gauw weer vroolijk. Trouw bleef
ze iederen dag aan de deur komen en ze
kon bijna niet begrijpen, waarom ze maar
niet eens héél eventjes om het hoekje
mocht kijken, hoe het met Lies ging. Maar
eindelijk, eindelijk brak ook die greote dag
aan!
,.Lies heeft zóó gezeurd of je even bij
haar mocht. nu. dan moet het vandaag
maar" zei Lies' moeder op een middag
„maar denk eraan, héél eventjes en héél
stil". En toen ze den gang doorliepen, keek
Lies' mceder ineens naar de twee dikke
bruine vlechten van het vriendinnetje en
zei: „Je zult wel even schrikken als je Lies
ziet, want haar vlechten zijn weg."
..Weg?" stamelde Wies.
..Ja. Toen de koorts zoo erg was. moesten
we steeds ijs op haar hoofdje leggen. En
toen hadden we zco'n last van dat lange
haar dat de dokter het maar beter vond
dat het werd afgeknipt."
„Vreeselijk jammer" vond Wies, maar
toen zei ze opeens dapper: „Nou, dan be
gint ze maar weer van voren af aan,
wat u?"
Lies was erg blij, toen ze haar vriendin
zag, dat kan je begrijpen! Ze was nog wel
wat bleek en smalletjes en haar oogrn
stonden erg groot in dat blanke gezichtje,
maar toch straalden ze van vreugde toen
ze Wies omhelsde. En over de vlechten
werd heelemaal niet gesproken, want Wies
dacht bij zichzelf: Lies mocht eens gaan
huilen, als ik erover begin en dan weer erg
ziek worden.
En dat zou al te vreeselijk zijn. Maar
toen onderweg naar huis liep Wies er erg
over te tobben, dat Lies geen vlechten
meer had.
Nu was het weer net zoo als vroeger,
dacht ze, zoo'n smal, jongensachtig ge
zichtje met het sluike blonde haar «ver
sje en Wiesje waren heel dikke vrien-
len, al waren ze ook maar kleine, ma-
meisjes, van zeven jaar! lederen dag
I én ze tweemaal samen uit school en
|iddags bracht Wiesje Liesje. die het
weg woonde, thuis en dan kregen ze
|Liesje's moeder ieder een koekje- En
bracht Liesje Wiesje nog even thuis
bms.... Ja, het is heel gek, maar het
pusch waar en daarom vertel ik het
maar.... soms gingen ze dan weer
hi naar Liesje. Niet, om een tweede
|je want dat kregen ze niet. maar alleen,
>t ze elkaar zoo erg veel te vertellen
Jen En toch zagen de beide meisjes
HPr bijna den geheelen dag. want ze
naast eikaar in de bank. Dat komt
zulke écht dikke vriendinnen bent
[iesje en Wiesje, dan heb je altijd hon-
pit te praten!
was kwart over vier en Liesje's moe-
ond voor het raam en keek langs
veg. Ja, hoor, daar kwamen de beide
dinner) al aa-n, de armen stevig om
Ir.s middel geslagen. Ze maakten de
Van drie, zwaaiden met haar school-
pen in het rond en hadden pret voor
[jk me die kinderen eens vroolijk zijn,"
moeder, „maar.wat ziet Liesje's
Ier weer uit! Het lijkt wel een rage-
lEn toen de meisjes een oogenblikje
I-amen binnenkwamen en Liesje haar
jhjk goedendag had gekust, zei ze:
F Liezekind, kun je nu je haar niet
plein beetje netter houden? Waar is
|ik nu weer?"
•doren, moes. Ik kon er niets aan doen,
1 écht niet," zei Lies.
jm eens hier, dan zal ik je een beetje
|ppen." En moeder kamde het sluike,
haar van Lies met een zakkam-
I uit, schoof er een speldje in en
>e eens.
Pk u wel, nu is het weer keurig!" zei
Lies met een uithaal en ging op haar tee-
nen staan om zich in den spiegel te be
kijken.
„Heb jij nooit last met je haar, Wies?"
„Nee, mevrouw, ik heb immers krullen.
Het blijft vanzelf zitten al loop ik nog zoo
hard-"
„Nou" zei Lies, „ziet u toch. moes, dat
ik er niets aan kan doen? Nogal een kunst
om netjes te zijn als je krullen hebt!"
„Gauw een permanentje erin" zei de
I eigenwijze Wies. En daar moesten ze alle
drie om lachen: „kleine Lies met 'n „kap-
pershoofd" verbeeld je!"
„Nee, dan liet ik het nog liever groeien,"
zei Lies, „en dan twee dikke vlechten
„Dat is een idee," zei Moes, „maar of
ze dik zullen worden? Nu, dat zit nog, hé?
Maar we kunnen het in ieder geval weieens
probeeren."
„Hé. ja, mevrouw, dan laat ik het ook
groeien," zei Wies „Tenminste als ik mag
van moeder."
„Kind, jij hebt geen vlechten noodig!"
„Nou ja, maar als Lies vlechten heeft,
dan ik ook vlechten," besloot Wies. „We
zijn toch immers vriendinnen?"
„Dikke vriendinnen met dunne vlechtjes!"
plaagde moeder.
„Vlechten als palingen," blufte Lies, „Zoo
dik als twee vingers."
„Zoo dik als mijn arm" zei Wies, die niet
voor naar vriendin wilde onderdoen!
De beide meisjes hielden woord: ze lieten
werkelijk heur haar groeien. De overgangs
tijd was vooral voor Lies met haar sluike
haren wel een beetje moeilijk want het
haar. dat nog niet gevlochten kon worden,
hing haar een tijdlang zoo akelig slordig
in den nek. En heel wat keertjes zei Lies
dan ook: „Ik laat het maar weer afknippen
hoor!" Maar dan sprak Wies haar moed in
door te zeggen: „eenig zal het zijn als we
eenmaal vlechten als palingen hebben" en
Lies hield maar weer vól.
Na drie maanden hadden de beide vrien
dinnen kleine, sprietige vlechtjes, waarom
ze op school terdege werden uitgelachen.
..Meer strik dan haar" zei de moeder van
Lies. maar ze was toch wat blij. dat haar
dochtertje er nu ten minste netjes uitzag.