-- j&r Het zeekamp van het N.J. V. te den Oever - Kapitein Bijl geridderd ij i JM SI MARGAGA LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad 79sie Jaargang FEUILLETON ONWEER BOVEN PARIJS. EEN ZEER FRAAIE OPNAME, GEMAAKT TIJDENS EEN DEZER DAGEN BOVEN DE FRANSCHE HOOFDSTAD WOEDENDE ONWEERSBUI. DE SULTAN VAN DELI en zijn zoon in de Sixhaven te Amsterdam bij het bezichtigen van een jacht. Dü „HOLLAND-WEEK 1938" georganiseerd door de Kon. Ned. Zeil- en Roeivereerniging en de Kon. Watf.ersportvereeniging ,,Loos»» drecht", op de Loosdrechtsche plassen. De start van de internationale 12 m2. klasse. HET NATIONAAL JONGEREN VERBOND houdt een zeekamp te Den Oever op Texel. De marine heeft Hr. Ms. wachtschip „Buffel" als logementschip beschikbaar gesteld. De 150 deel nemers in de booten voor een tocht op de Noordzee. Op den achtergrond de Buffel". KAP. J. BIJL van de Nieuw Amster dam t.g.v. zijn 40-jarig dienstjubileum geridderd. De heer Bouman, dir. H.A. L., speldt hem het eeremetaal op. DE EN'GELSCHE KONINKLIJKE FAMILIE kwam op haar va- cantiereis, welke zij per jacht maakt, in Aberdeen aan. De koning inspecteerde daar ter plaatse de eerewacht van de. Seaforth Highlanders. BOVEN ENGELAND WORDEN GROOTE LUCHTMANOEUVRES GEHOUDEN, waaraan ongeveer 1000 vliegtuigen deelnemen. Het laden van luchttorpedo's op het Gosportvliegveld in Hampshire. Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden van Sumatra's Oostkust, door GERT HARTENAU—THIEL. 11) „Nou, nou, Hoogheid, we zullen hem wel terugvinden!" meende Van Trassen hem te moeten geruststellen. ..Allah zegene u voor die woorden!" ..Allah moge u zegenen en de profeet uw geest verlichten!" herhaalde op be drukten toon het gevolg. De vorst knikte zuchtend. „Dat moge hij Dat moge hij! En weet u, toean luitenant een priester der Visjnoecieten sluipt in »ljn land rond Saja! Deze hyena verbindt zich met de Boeddhisten togen Mohammed, zet de Chineezen tegen ons to en ontketent zoo de revolutie! Ik, mijn huis, mijn harem, mijn kostbaarheden denk maar eens aan mijn vele edelge steenten zullen misschien door die ver schrikkelijke orang-koelies (Chineezen) beroofd worden en ik, de radja, de vorst jan dit land, door de bandieten gemoles teerd, misschien zelfs wel gevangen geno den! O! O!" «Dat zal niet gebeuren, Toenggoe!" stel de de luitenant hem gerust. „Verlaat u maar op de vele soldaten, die voor u, uw macht en uw bezittingen bereid zijn hun leven te offeren". Het gevolg, dat alweer op het punt stond in een of andere jeremiade uit te barsten, zweeg en ook de radja boog toestemmend het hoofd. „Saja, saja maar ook uw soldaten zijn vreemdelingen in mijn land, zij zijn Hindoes, misschien evenals die duivelspriester, Visjnoecieten, die de Mo hammedanen vervolgen". „Onze soldaten zijn volkomen betrouw baar. Hoogheid. Zij doen hun plicht en houden geen rekening met de godsdienstige gezindheid van hun tegenstanders". De radja kreeg geen gelegenheid even- tueele verdere bezwaren kenbaar te ma ken, want het was tijd om op te breken. Ik gaf Van Trassen opdracht met vijf man op den steiger achter te blijven om de aankomst der anderen af te wachten, met wie hij zich dan naar het gerechtsgebouw zou begeven. „Ik zelf", zoo besloot ik, „ga met de andere manschappen daar heen en begeleid den toenggoe naar zijn paleis". Vooral deze laatste mededeeling scheen bij den radja bijzonder in den smaak te vallen. Hij inviteerde onmiddellijk alle of ficieren in zijn paleis hun intrek te nemen en daar de noodige gastvrijheid te genie ten. maar tot mijn spijt kon ik op dit vriendelijke aanbod niet ingaan. „Als de bevolking zich rustig houdt, Hoogheid, zullen wij gaarne van uw gast vrijheid gebruik maken", beloofde ik hem. .Voorloopig echter zullen we ons in het gerechtsgebouw moeten installeeren, maar ;k hoop, dat dit, mede dank zij uw mede werking, slechts voor korten tijd zal zijn. VII. Het was inmiddels zes uur geworden, de dag had plaats gemaakt voor den donke ren tropennacht, waarin slechts de maan, de sikkel van den profeet, een vaal licht verspreidde. De radja omklemde angstig mijn arm en zuchtte duidelijk hoorbaar: „O, die booze, slechte Chineezen!" Aan het hoofd van den troep marcheer de de tamboer en een onderofficier. Daar achter volgde een colonne van tien man, de radja, zijn minister, de jonge prinsen en de overige leden van het gevolg, bij welk gezelschap ik me had aangesloten en dat geflankeerd werd door fakkeldragers en tenslotte als dekking nog vijftien man. Al len hadden het geweer aan den schouder en eenigen van hen droegen fakkels, die in de heerschende duisternis een fantastisch licht verspreidden. Aangelokt door het geroffel van de trom mel stroomde het volk van alle kanten toe; men verdrong zich aan beide zijden van de straat of liet zich bij het naderen van den heerscher eerbiedig op den grond vallen. Op den achtergrond doken hoonend grijnzende Chineezengezichten op, Malei- sche en Chineesche kinderen stoven schreeuwend opzij of renden voor den stoet uit. Een verstikkende atmosfeer dreef ons het zweet uit de poriën en aangelokt door het schrille licht van de fakkels zwermden wolken muskieten en vliegen om ons heen. „Aaa-rrriii-aatii! Aaa-rrriil-aatli Maakt plaats voor de politie!" brulde aan het hoofd van den troep de onderofficier, en dof en dreigend roffelde de trommel. „Boenoen (dood aan) Toenggoe besar! Boenoen. toean commandant!" schreeuwde en joelde het volk. „Boeddha en Visjnoe vernietige hen met vuur en bliksem!" krijschten ln slecht Maleisch Chineesche stemmen in de duisternis. „Binatang! Andjing!" huilde in felle woede het volk daartegen in. Vuile, bruine handen balden zich tot vuisten, bedrei gingen en scheldwoorden werden den ver spreiden Chineezen naar het hoofd geslin gerd en het zag er naar uit, dat de opnieuw oplaaiende woede der Maleiers en Batak kers eindelijk tot uitbarsting zou komen. De soldaten namen hun geweren van den schouder en de dreigende, alles over treffende kreet „Aaa-rriii-aattii Maakt plaats voor de politie!' hield de menigte nog slechts in bedwang. De kleine, dikke radja scheen hevig on der den indruk van het tumult. Bevend van opwinding omklemde hij mijn arm en telkens weer klonk zijn dringend verzoek: „Ah, toean kapitein, vernietig die Chinee sche honden!" Voorloopig had ik echter genoeg met mezelf en mijn troep te doen. De situatie begon thans bepaald dreigend te worden en als een zware last voelde ik mijn verant woordelijkheid voor het welzijn van den radja. Eerst moest de vorst in veiligheid worden gesteld; pas daarna kon er aan worden gedacht eenige orde te scheppen. Het was, alsof de ons in het duister be geleidende Chineezen mijn gedachten had den geraden, want plotseling maakten ook zij zich weer bemerkbaar en dreigend klonk het: „Toendoeng! Toendoeng sama commandant! (Dood aan den com mandant). Toendoeng! Toendoeng sama oppas!" (Jaag de politie weg). Hierop trad een stilte in als voor een storm of een hevig onweer. Maar dit duur de slechts eenige seconden want, tot het uiterste geprikkeld, brachten de soldaten hun geweren in den aanslag en het zou waarschijnlijk tot een salvo zijn gekomen, wanneer het me niet op het laatste oogen- blik gelukt was hen met de noodige drei gementen tot de orde te roepen. Ik begreep echter, dat het mij niet lang meer gegeven zou zijn de discipline te handhaven, want de zenuwen waren tot het uiterste gespan nen. De Maleiers raasden en tierden; de goedmoedigheid van deze gewoonlijk zoo vreedzame natuurkinderen had plaats ge maakt voor een intense woede en een wraakgierigheid, de geen grenzen kende. Alles in hen riep en schreeuwde om ver gelding en de situatie werd dan ook elke minuut ernstiger. Latten en palen werden van de langs den weg staande schuttin gen gebroken, jonge boomen uit den grond getrokken, messen, ijzeren staven en stuk ken gereedschap werden dreigend omhoog geheven en daarbij tierde en joelde het fa natieke volkje, dat hooren en zien verging. Tot de Chineezen er genoeg van kregen en blijkbaar hun minderheid beseffende geleidelijk een goed heenkomen zochten in de duisternis, waar zij door de Moham medanen werden achtervolgd Steeds ver der klonk het woeste geschreeuw tot de bende tenslotte buiten gehoorafstand was. (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 5